ECLI:NL:RBNHO:2023:10887

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/337369 / HA ZA 23-135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring van verbeurdverklaring van aandeel in contante gelden en terugbetaling van executeurskosten in erfrechtelijke procedure

In deze zaak vordert eiser, een kind van de overleden moeder, dat de rechtbank verklaart dat gedaagde, die tevens executeur en afwikkelingsbewindvoerder is, haar aandeel in contante gelden van € 81.590,00 heeft verbeurd. Eiser stelt dat dit bedrag tot de nalatenschap behoort en dat gedaagde dit opzettelijk heeft verzwegen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het geld daadwerkelijk tot de nalatenschap behoort. De rechtbank wijst de vordering tot verbeurdverklaring af, omdat de stelplicht en bewijslast bij eiser ligt en hij niet heeft aangetoond dat het geldbedrag bestaat. Wel wordt de vordering tot terugbetaling van ten onrechte in rekening gebrachte executeurskosten toegewezen, omdat gedaagde deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 8 november 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/337369 / HA ZA 23-135
Vonnis van 8 november 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Lof te Alkmaar,
tegen
1.
[gedaagde], zowel in privé als in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,
2.
[gedaagde], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,
3.
[wettelijk vertegenwoordiger] ,in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
[eiser] en [gedaagde] zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met zeventien producties;
  • de conclusie van antwoord, met vijf producties;
  • het tussenvonnis van 14 juni 2023.
Op 18 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben het woord doen voeren door hun advocaten, die zich hebben bediend van een pleitnota, die zij hebben overgelegd.
Voorafgaand aan deze zitting zijn de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [eiser] :- de ter griffie op 25 september 2023 ingekomen producties 18 tot en met 23;
- de ter griffie op 9 september 2023 ingekomen productie 24;
van de zijde van [gedaagde] :- de akte overlegging producties, met producties 6 tot en met 9.
Het van de zijde van [gedaagde] voorafgaande aan de zitting schriftelijk gemaakte bezwaar tegen de indiening van productie 24 door [eiser] heeft de rechter niet bereikt. Op de zitting heeft mr. M. Kanning het bezwaar mondeling toegelicht, waarna de rechtbank het bezwaar heeft gepasseerd en de betreffende productie heeft toegelaten tot het procesdossier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen uit het huwelijk van [vader] (de vader) en [erflaatster] (de moeder).
2.2.
De vader is overleden op 8 augustus 2017.
2.3.
Bij testament van 18 juli 2019 heeft de moeder laatstelijk over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft de moeder:
(i) [eiser] voor 40%, [gedaagde] voor 40% en [minderjarige] voor 20% tot erfgenaam benoemd en
(ii) [gedaagde] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
2.4.
Op 6 november 2021 is de moeder overleden.
2.5.
[gedaagde] heeft de benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
2.6.
Op 17 december 2021 heeft de notaris een verklaring van executele opgesteld en afgegeven. In deze verklaring staat geschreven dat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en dat [gedaagde] heeft verklaard dat het saldo van de nalatenschap ruimschoots voldoende is om de schulden van de nalatenschap van de moeder te voldoen. Mitsdien, aldus de notaris in de verklaring van executele, is [gedaagde] bevoegd om als executeur en afwikkelingsbewindvoerder de nalatenschap van de moeder te beheren en daarover te beschikken.
2.7.
Bij beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechtbank op verzoek van [eiser] een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Op 9 september 2022 en 11 november 2022 hebben de verhoren plaatsgevonden en zijn, onder anderen, [eiser] , [gedaagde] en hun beider echtgenoten (waaronder gedaagde sub 3) als getuige gehoord.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis ter zitting samengevat – dat de rechtbank:
(i) voor recht verklaart dat [gedaagde] haar aandeel in de contante gelden van € 81.590,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, heeft verbeurd;
(ii) voor recht verklaart dat de hiervoor bedoelde gelden toekomen aan [eiser] en aan [minderjarige] en aan elk van hen dienen te worden toegedeeld in de verhouding 66,66% en 33,33 %;
(iii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] en aan [minderjarige] te betalen hetgeen [gedaagde] op grond van de verbeurdverklaring verschuldigd is;
(iv) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] en aan [minderjarige] te betalen het aan hen toekomende deel (40% respectievelijk 20%) van de ten onrechte door [gedaagde] in rekening gebrachte executeurskosten van € 4.591,13.
3.2.
[eiser] voert hiertoe, kort gezegd, als volgt aan.
Tot de nalatenschap behoort een bedrag aan contant geld van
€ 81.590,00. Dit bedrag is in de jaren 2016 – 2021 in gedeelten contant opgenomen en werd in een geldkistje in het huis van de vader en de moeder bewaard.
[gedaagde] heeft de aanwezigheid van dit geldbedrag opzettelijk verzwegen en dit voor de andere erfgenamen verborgen gehouden. [gedaagde] heeft door deze handelswijze haar aandeel in deze gelden verbeurd. Dit geld valt daarmee niet meer onder het als executeur of afwikkelingsbewindvoerder te voeren beheer van [gedaagde] , maar vormt nu een eenvoudige gemeenschap tussen [eiser] en [minderjarige] . [gedaagde] dient dit bedrag overeenkomstig de hiervoor beschreven verdeelsleutel aan [eiser] en [minderjarige] uit te betalen.
Daarnaast heeft [gedaagde] ten onrechte een bedrag van € 4.591,13 aan executeurskosten bij de nalatenschap in rekening gebracht. Dit bedrag dient alsnog in de verdeling tussen de erfgenamen te worden betrokken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu er geen vordering tegen [wettelijk vertegenwoordiger] (gedaagde sub 3) en [gedaagde] in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] is ingesteld, constateert de rechtbank dat zij ten onrechte in het geding zijn betrokken.
4.2.
Deze zaak draait voornamelijk om de vraag of [gedaagde] de aanwezigheid van een tot de nalatenschap van de moeder behorend contant geldbedrag heeft verzwegen en om die reden haar aandeel in dit bedrag heeft verbeurd. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten [1] . De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd ter onderbouwing van een beroep op de hiervoor geciteerde bepaling, rusten op degene die zich op deze bepaling beroept. Dat is in dit geval [eiser] . Gelet op de stevige sanctie die is verbonden aan de verzwijging dan wel verberging, moeten aan de invulling van de stelplicht en aan de levering van het bewijs hoge eisen worden gesteld. Met andere woorden: voor de toewijzing van de vordering van [eiser] is vereist dat deze wordt gegrond op concrete, vaststaande feiten en omstandigheden. Hoewel de rechtbank onderkent dat - anders dan bij giraal geld - het in kaart brengen van de besteding van contant geld over een periode van een reeks van jaren geen eenvoudige zaak is, is bij een vordering als de onderhavige geen plaats voor aannames en speculaties. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
De door [eiser] ingestelde vordering is gegrond op de stelling dat een contant geldbedrag van € 81.590,00 deel uitmaakt van de nalatenschap. [gedaagde] betwist dat. Ook betwist zij de aanwezigheid van enig ander contant geldbedrag te hebben verzwegen.
4.5.
Het door [eiser] gestelde en gevorderde bedrag is het resultaat van een door hem gemaakte reconstructie van het vermogen van de vader en de moeder in de periode vanaf 1 juli 2016 tot en met de sterfdatum van de moeder, 6 november 2021. [eiser] heeft deze reconstructie cijfermatig vormgegeven in een door hem opgesteld overzicht dat is opgenomen in de dagvaarding [2] . Dit schema is in de dagvaarding toegelicht en is ook ter zitting besproken. Aldus heeft [eiser] uiteengezet wat volgens hem het saldo is van de inkomsten en de uitgaven van de vader en de moeder, alsmede van de pinopnames en de door de moeder aan partijen contant en giraal geschonken bedragen. Daarbij is [eiser] zoveel mogelijk afgegaan op objectieve bankgegevens. De hoogte van de inkomsten, de pinopnames en de geschonken bedragen staan op zichzelf tussen partijen niet ter discussie.
4.6.
Desondanks moet de rechtbank vaststellen dat het door [eiser] achteraf gereconstrueerde contante eindsaldo daarnaast voor een belangrijk deel is gebaseerd op een veronderstelling. Het betreft de aanname dat de moeder de door de jaren heen gepinde bedragen (in totaal € 158.590,00) (voor het overgrote deel) niet heeft uitgegeven, maar heeft opgepot. Deze aanname, die ter zitting expliciet is bevestigd en uitgesproken, komt in het in de dagvaarding opgenomen schema tot uiting in de zeer lage begroting van de jaarlijkse posten M (contante uitgaven) en werkt vervolgens door in de jaarlijkse posten O (saldo contant), P (totaal saldo) en A (Contant).
4.7.
Concrete aanwijzingen die steun bieden aan deze veronderstelling zijn niet voorhanden. Volgens [eiser] zou de moeder het contante geld hebben bewaard in een geldkistje. Dit geldkistje is aan de orde geweest tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 9 september 2022 en op de in deze bodemprocedure op 18 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling. De door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde aanname vindt geen steun in de inhoud van de bij deze gelegenheden afgelegde verklaringen.
4.8.
[eiser] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat de inhoud van het geldkistje aan hem rond 25 oktober 2016 is getoond en dat er toen een bedrag van ca € 50.000,00 in zat. Dat de inhoud van het kistje na 25 oktober 2016 aan hem of aan anderen is getoond, is gesteld noch gebleken. Ook op de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 heeft [eiser] verklaard dat het geldkistje slechts in 2016 één keer voor hem is geopend. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling verklaard nooit in het kistje te hebben gekeken. Geen van de overige bij het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen heeft verklaard in het kistje te hebben gekeken.
4.9.
Ook voor het overige is niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden die de door [eiser] gemaakte aanname in voldoende mate ondersteunen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de ouders van partijen gewoon waren hun financiële zaken te doen met gebruikmaking van contant geld.
4.10.
Gelet op het voorgaande en gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , bestaat onvoldoende grond om in deze procedure als vaststaand aan te nemen dat op 6 november 2021 een bedrag van € 81.590,00 aan contant geld tot de nalatenschap behoorde. [eiser] vordert subsidiair dat de rechtbank in goede justitie bepaalt in welke (mindere) mate [gedaagde] haar aandeel heeft verbeurd. Anders dan bijvoorbeeld bij het begroten van schade het geval is, heeft de rechtbank bij een vordering als de onderhavige niet de mogelijkheid om in goede justitie een (lager) bedrag te bepalen waarin een deelgenoot als [gedaagde] haar aandeel zou hebben verbeurd. De aard van de vordering staat daaraan in de weg.
4.11.
De rechtbank kan er begrip voor opbrengen, zo merkt zij terzijde op, dat bij [eiser] vragen zijn gerezen over de besteding door de moeder van de in de loop van enkele jaren contant opgenomen gelden. Deze ontstane onduidelijkheid is echter inherent aan de keuze van de vader en de moeder om grote bedragen contant op te nemen en in huis te bewaren. Ditzelfde geldt voor de keuze van de moeder om een kennelijk voor [eiser] bestemd bedrag jarenlang in een geldkistje te bewaren in plaats van dat op enig moment zelf aan hem te geven. Dit alles kan [gedaagde] niet worden aangerekend. Zij heeft, net als [eiser] , immers geen invloed uitgeoefend op de wijze waarop de vader en de moeder met hun geld zijn omgegaan. De vordering (i) tot en met (iii) liggen voor afwijzing gereed.
4.12.
Wat betreft de gevorderde executeurskosten overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft voor haar werkzaamheden als executeur en afwikkelingsbewindvoerder een bedrag van in totaal € 4.916,00 in rekening gebracht en op het positieve nalatenschapssaldo in mindering gebracht. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van deze kosten gedurende dit geding verschillende facturen rechtstreeks aan [eiser] verstrekt. Deze stukken heeft zij echter niet in het geding gebracht. Na kennisname van deze facturen heeft [eiser] zijn vordering verminderd. Hij betwist na deze eisvermindering nog steeds een bedrag van € 4.591,13 aan in rekening gebrachte kosten. Van dit bedrag komt volgens hem 40% aan hem en 20% aan [minderjarige] toe.
4.13.
Gelet op de betwisting van [eiser] lag het op de weg van [gedaagde] om de door haar in rekening gebrachte kosten (ook in deze procedure) te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. [gedaagde] heeft daarmee haar verweer tegen deze vordering onvoldoende onderbouwd. Evenmin is verweer gevoerd tegen de door [eiser] voorgestane verdeelsleutel, zodat deze verdeelsleutel als uitgangspunt zal dienen bij de beslissing op de vordering. Deze verminderde vordering ligt hiermee voor toewijzing gereed als na te melden.
4.14.
De gevorderde vergoeding van wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar als na te melden.
4.15.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [erflaatster] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.807,65 en aan [minderjarige] en bedrag van € 903,83, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023. [3]

Voetnoten

1.Zie artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
2.Zie 3.3. van de dagvaarding
3.type: WD