Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[Eiser 1] ,
verder te noemen: [eiser 2] ,
eisers,
gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers,
1.[gedaagde 1] ,wonende te [plaats 2] ,
[gedaagde 2] ,wonende te [plaats 2]
,
[gedaagde 3] ,wonende te [plaats 3] ,
[gedaagde 4] ,wonende te [plaats 4] ,
(hierna: gezamenlijk aangeduid als: de erven,
[gedaagde 5] , (hierna: [gedaagde 5] ),wonende te [plaats 1] , in zijn
1.Het procesverloop
van de zijde van [eiser 2] en [Eiser 1] :- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de bij brief van 29 september 2023 overgelegde producties;
van de zijde van de erven en [gedaagde 5] :- de akte overlegging producties.
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer en de tegenvordering
Voor zowel één van beiden wel als pachter valt aan te merken, schiet [Eiser 1] c.q. [eiser 2] tekort in de nakoming van de pachtovereenkomst. [Eiser 1] c.q. [eiser 2] heeft teeltcontracten met derden gesloten. [Eiser 1] c.q. [eiser 2] teelt daarmee niet meer eigen rekening en risico, wat zij op grond van de pachtovereenkomst verplicht zijn te doen. Daar komt bij dat deze bedrijfsvoering het risico op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen verhoogt. Gelet op deze tekortkoming dient de pachtovereenkomst, voor zover deze tussen partijen bestaat, door de pachtkamer te worden ontbonden en dient [Eiser 1] c.q. [eiser 2] de percelen tuinbouwgrond te ontruimen.
(i) voor recht verklaart dat tussen partijen geen pachtovereenkomst bestaat;
(ii) voor recht verklaart dat [Eiser 1] c.q. [eiser 2] niet hebben voldaan aan de veroordeling die is opgenomen in de beschikking van de pachtkamer van 30 januari 2023 en dat zij een bedrag van € 10.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd;
voorwaardelijk:
(iii) de pachtovereenkomst tussen partijen ontbindt;
(iv) [Eiser 1] c.q. [eiser 2] veroordeelt tot ontruiming van de gepachte percelen tuinbouwgrond.
5.De beoordeling
“Mijne Heren,”. Deze brief is weliswaar gericht aan “ [Eiser 1] ”, maar partijen gaan er eensgezind van uit dat hiermee wordt gedoeld op [Eiser 1]
[Eiser 1]” over het gebruik van de percelen tuingrond door die vennootschap. Op 2 juni 2006 schreef de rentmeester van, inmiddels, de erven van [erflater] opnieuw een brief aan “
[Eiser 1]” over het gebruik van de percelen tuingrond de wens de mondelinge pachtovereenkomst om te zetten in een schriftelijke. [2] .
De pachtkamer vindt van niet. Uit hetgeen hierna wordt overwogen, blijkt waarom.
Ook betwist [Eiser 1] dat er sprake is van hoger risico op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen.
Uit het enkele feit dat [Eiser 1] voor een gedeelte van de door haar verbouwde gewassen is overgestapt op contractteelt, volgt nog niet dat zij de zeggenschap over het gebruik van de percelen tuinbouwgrond heeft overgedragen aan derden. Evenmin kan daaruit zonder meer de conclusie worden getrokken dat [Eiser 1] ter plaatse niet meer voor eigen rekening en risico handelt. Dit alles is namelijk afhankelijk van de inhoud van de tussen [Eiser 1] en derden afgesloten teeltcontracten. Binnen de agrarische sector is feit van algemene bekendheid dat de voorwaarden waaronder dergelijke teeltcontracten worden afgesloten onderling verschillen. Gelet daarop lag het op de weg van de erven en [gedaagde 5] om aan de hand van de teeltcontracten die door [Eiser 1] aan haar zijn verstrekt, concreet te maken dat (i) [Eiser 1] de zeggenschap over de percelen tuinbouwgrond aan derden heeft overgedragen en (ii) zij niet meer voor eigen rekening en risico handelt. Te meer omdat uit de tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van met name [getuige 1] en [getuige 2] , waaruit blijkt dat er voor [Eiser 1] een bonusregeling was overeengekomen. Dit hebben de erven en [gedaagde 5] niet gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [Eiser 1] hebben de erven en [gedaagde 5] deze gestelde tekortkoming onvoldoende onderbouwd. Derhalve houdt de pachtkamer het erop dat ondanks de aanwezigheid van plantmateriaal van derden ter plaatse [Eiser 1] op de percelen tuingrond nog steeds in overwegende mate voor eigen rekening en risico handelt.
De proceskosten zijn te begroten als na te melden.
6.De beslissing
voor de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor:griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 2.500,00 (5 x € 500,00) [4] kosten getuige nihil [5] voor de bodemzaakdagvaarding € 138,79
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 1.000,00 ; (2x € 500,00)
bij vervroegingop bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.