ECLI:NL:RBNHO:2023:10863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
9437513 \ CV EXPL 21-6224
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht MS758 door vervoerder Egyptair

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Egyptair. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur van vlucht MS758 van Amsterdam Schiphol naar Caïro op 17 juni 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder kon echter niet aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de vervoerder ook aansprakelijk was voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vordering van de passagier werd toegewezen, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 472,60, inclusief rente en kosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving. De kantonrechter heeft ook de proceskosten en nakosten ten laste van de vervoerder gesteld, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de passagier direct aanspraak kan maken op de toegewezen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9437513 \ CV EXPL 21-6224
Uitspraakdatum: 23 augustus 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Egyptair
gevestigd te Caïro (Egypte)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 juni 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Caïro International Airport (Egypte) met vlucht MS758 op 17 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder als productie 1 bij antwoord het vluchtrapport overgelegd. Hieruit volgt dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorafgaande vlucht met hetzelfde toestel (28 minuten, vertragingscode 93), een probleem bij het aansluiten van de aviobrug (12 minuten, vertragingscode 87), het afladen van de ingecheckte bagage van een niet verschenen passagier (32 minuten, vertragingscode 85) en slotrestricties afkomstig van de luchtverkeersleiding (2 uur en 4 minuten, vertragingscode 82). Ten aanzien van de verlate binnenkomst van de voorafgaande vlucht met hetzelfde toestel en het probleem aan de aviobrug heeft de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vlucht stond gepland om 13:40 uur UTC te vertrekken. De vervoerder heeft vervolgens, in verband met voornoemde niet-buitengewone omstandigheden, een nieuwe EOBT van 14:20 uur UTC doorgegeven. De kantonrechter begrijpt dat de EOBT het tijdstip is waarop de vervoerder aangeeft klaar te staan voor de uitvoering van de vlucht. Als gevolg daarvan heeft de luchtverkeersleiding de CTOT gewijzigd van 13:40 uur UTC naar 15:56 uur UTC. Vervolgens werd de vervoerder geconfronteerd met een no show als gevolg waarvan de in het ruim geladen bagage van de niet verschenen passagier(s) uit het vliegtuig verwijderd moest worden. Hoewel de vervoerder dit verweer eerst bij dupliek naar voren heeft gebracht, heeft de passagier de mogelijkheid gehad om hierop bij akte te reageren. De passagier heeft terecht opgemerkt dat het zoeken naar de bagage de vertraging niet heeft doen oplopen. Op basis van de eerste (late) EOBT van 14:20 uur UTC vanwege niet-buitengewone omstandigheden is een dusdanig laat slot toegekend (15:56 uur UTC), dat het zoeken naar bagage van ondergeschikt belang was voor de uiteindelijke vertraging. De zoektocht naar de bagage van niet verschenen passagier(s) is om 14:45 uur UTC, ruim voor het slot van 15:56 uur UTC, afgerond. Vervolgens heeft de vervoerder zijn EOBT gewijzigd naar 16:00 uur UTC. Daarmee is ook deze EOBT wijziging niet gelegen in een buitengewone omstandigheid. Dat het vertrek uit Amsterdam vervolgens verder is uitgesteld wegens vertragingscode 82 en dat de vervoerder daarop zijn EOBT heeft vervroegd naar 14:59 uur UTC is in dit kader van ondergeschikt belang. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging op de eindbestemming is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging op de eindbestemming, worden toegewezen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 472,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,00 vanaf 17 juni 2019 en over € 72,60 vanaf 9 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter