ECLI:NL:RBNHO:2023:10825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
29 oktober 2023
Zaaknummer
15/170776-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,12 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 11 juli 2023 op Schiphol aangehouden. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte onder druk en bedreiging handelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zodanig onder druk stond dat hij geen weerstand kon bieden tegen het smokkelen van de drugs. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de situatie van zijn gezin in een oorlogsgebied. De rechtbank heeft de op te leggen straf lager vastgesteld dan door de officier van justitie was gevorderd, maar heeft benadrukt dat de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van de drugshandel zwaar wegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/170776-23 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van den Driest en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 juli 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 11 juli 2023 per vliegtuig vanuit Brazilië is aangekomen op de luchthaven Schiphol. Na aankomst is de bagage van de verdachte nader onderzocht. In de koffer bleken – achter een dubbele bodem – twee platen te zijn bevestigd, waarin een materiaal bevattende cocaïne is aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat als beginsel heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig reist en bagage bij zich heeft, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud ook verantwoordelijk is.
De verdachte heeft verklaard dat hij de koffer (vanuit Duitsland) in Ecuador heeft opgehaald en zou vervoeren naar Moskou, Rusland. De persoon voor wie hij de koffer ging ophalen, had hem verteld dat in de koffer ‘niet strafbare chemische stoffen’ zouden zitten. De verdachte heeft (de binnenkant van) de koffer gezien toen deze leeg was. De persoon had gezegd dat de chemicaliën zouden worden uitgesmeerd over de koffer. Als de verdachte de koffer zou vervoeren, werd zijn hele reis betaald, zou zijn openstaande schuld ter hoogte van twee miljoen Roebel (omgerekend ongeveer € 20.000,-) worden kwijtgescholden en zou er niets (ergs) met zijn gezin gebeuren.
Bij deze stand van zaken, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich voerde, onaannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank zal deze verklaring daarom terzijde schuiven. Onder genoemde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte tijdens de reis bekend was met de aanwezigheid van de cocaïne in zijn koffer. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 juli 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Beroep op psychische overmacht
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op psychische overmacht en bepleit dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsvrouw gewezen op de verklaring van de verdachte dat hij onder druk en bedreiging heeft gehandeld en het door de verdediging overgelegde WhatsApp-bericht dat de zus van de verdachte heeft ontvangen, waaruit volgens de verdediging blijkt dat het gezin van de verdachte werd bedreigd en hij onder druk werd gezet om de koffer te vervoeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, omdat de verdediging het verweer onvoldoende (concreet) heeft onderbouwd waardoor het gestelde scenario niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank stelt voorop dat aan een beroep op psychische overmacht zeer hoge eisen worden gesteld. Het kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het moet daarbij gaan om een zodanige druk die op de verdachte is uitgeoefend, dat zijn wilsvrijheid is aangetast en onder die omstandigheden niet van hem kon worden gevergd dat hij daar weerstand aan kon bieden.
De verdachte heeft verklaard dat hij een geldbedrag heeft geleend van een persoon in Rusland, waarvan hij nog een deel (met rente) moest terugbetalen. Enkele weken nadat zijn vrouw en kinderen waren teruggekeerd naar de Krim, werd de verdachte telefonisch bedreigd dat hij de schuld direct moest terugbetalen of anders zouden er (nare) dingen gebeuren met zijn gezin. Er werd druk op hem uitgeoefend om een koffer op te halen en mee te nemen naar Rusland. Dan zou zijn schuld worden kwijtgescholden en zijn gezin met rust worden gelaten.
Ter onderbouwing van zijn verklaring heeft de verdediging een ongedateerd screenshot overgelegd dat aan de zus van de verdachte zou zijn gestuurd. Blijkens de eveneens overgelegde vertaling is het bericht bedreigend en moeten ‘de spullen’ worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze geschetste omstandigheden niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een situatie waarin de verdachte zodanig onder (psychische) druk heeft gestaan of een zodanig van buiten komende dwang heeft ervaren, dat hij, staande voor de keus om de drugs te gaan smokkelen, redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon of hoefde te bieden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat voor de verdachte geen andere, minder ingrijpende, uitweg bestond uit de door hem geschetste situatie dan het (doorgaan met het) smokkelen van drugs. De rechtbank denkt hierbij onder meer aan het – op enig moment, al dan niet heimelijk – inschakelen van de hulp van vluchtpersoneel, politie of justitie. Wat de verdediging ter onderbouwing van het verweer heeft aangevoerd en overgelegd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Het bericht kan worden gezien als druk om de – inbeslaggenomen – cocaïne terug te geven, dus uitgeoefend ná de smokkel maar niet ervóór. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – in geval het beroep op psychische overmacht wordt verworpen – betoogd dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond moet worden gezien voor afwijking van de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. De verdachte is kostwinner voor zijn vrouw en drie (jonge) kinderen, die in oorlogsgebied verblijven. De verdachte is voornemens zich in Nederland te vestigen en heeft – na detentie – zicht op een baan en een woning. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte vermoedelijk in aanmerking zal komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Mocht de rechtbank overgaan tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, dan heeft de raadsvrouw – met het oog daarop – verzocht een voorwaardelijk deel groter dan acht maanden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,12 kilogram van een stof die cocaïne bevat. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor de invoer van harddrugs is bij een hoeveelheid van 2.000 tot 3.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Persoon van de verdachteMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 24 augustus 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de toelichting die de verdachte op de zitting heeft gegeven en de stukken die door de verdediging zijn overgelegd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het is de rechtbank gebleken dat het gezin van de verdachte in oorlogsgebied verblijft, terwijl de verdachte in Nederland is en ook zal blijven. Ook is aannemelijk dat op dit moment (enige mate van) druk wordt uitgeoefend op de familie van de verdachte als gevolg van de mislukte invoer van cocaïne.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit en de geformuleerde oriëntatiepunten acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. De rechtbank ziet in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hierboven overwogen, aanleiding een (enigszins) lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.