ECLI:NL:RBNHO:2023:10741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
23_1756
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doelgroepverklaring loonkostenvoordeel door het Uwv na termijnoverschrijding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden na indiensttreding was ingediend. Eiser, die sinds 1 september 2021 bij zijn werkgever in dienst is, had zijn werkgever gemachtigd om de aanvraag in te dienen. De werkgever stelde dat de aanvraag op 8 juni 2021 was verzonden, maar het Uwv ontving deze pas op 4 augustus 2022, wat te laat was volgens artikel 2.11 van de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl).

De rechtbank constateert dat het Uwv fouten heeft gemaakt in de procedure, zoals het niet uitnodigen van eiser voor een hoorzitting en het vermelden van onjuiste wetsartikelen in het besluit. Echter, volgens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen deze gebreken worden gepasseerd als aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser niet benadeeld is, omdat de inhoudelijke beoordeling van het Uwv niet zou zijn veranderd door de aanwezigheid van eiser op de hoorzitting.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het besluit van het Uwv blijft in stand. Eiser krijgt wel het betaalde griffierecht terug, maar er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (doelgroepverklaring).
1.1.
Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 4 augustus 2022, dat vervolgens is herzien op 23 november 2022. Dat laatste is het primaire besluit. Met het besluit van 16 februari 2023 op het bezwaar van de werkgever van eiser is het Uwv bij de afwijzing gebleven. Dat is het bestreden besluit.
1.2.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en [naam] deelgenomen. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Het Uwv heeft eiser op 23 november 2017 een ‘Indicatie banenafspraak’ toegekend en hem opgenomen in het doelgroepregister.
2.1.
Vanaf 1 september 2021 is eiser bij zijn werkgever in dienst. Hij heeft zijn werkgever gemachtigd om namens hem een doelgroepverklaring aan te vragen. Op 8 juni 2021 heeft de werkgever deze aanvraag naar eigen zeggen naar het Uwv gestuurd. De werkgever heeft geen ontvangstbevestiging ontvangen maar ging er wel van uit dat naar aanleiding van haar aanvraag een doelgroepverklaring was afgegeven. Pas in augustus 2022 werd haar duidelijk dat de formulieren niet door het Uwv zijn ontvangen. Ze vermoedt dat de formulieren in de post zijn zoekgeraakt en heeft het Uwv op 2 augustus 2022 verzocht om alsnog een doelgroepverklaring af te geven.
2.2.
Het Uwv heeft het verzoek afgewezen, omdat in artikel 2.11 van de Wet tegemoetkoming loondomein (de Wtl) staat dat een doelgroepverklaring binnen drie maanden na indiensttreding moet worden aangevraagd en dat in dit geval niet is gebeurd.
2.3.
Tegen dat besluit heeft werkgever bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar op 16 februari 2023 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv kan niet van de wettelijke termijn van 3 maanden worden afgeweken. Ook is er volgens het Uwv geen sprake van bijzondere feiten of omstandigheden waardoor de werkgever niet in staat zou zijn geweest om de aanvraag tijdig in te dienen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft geweigerd om een doelgroepverklaring toe te kennen, omdat de aanvraag daarvoor te laat is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de besluitvorming goed verlopen?
5. Eiser stelt dat het Uwv fouten heeft gemaakt in de procedure. Hij vindt dat het Uwv het primaire besluit ook naar eiser had moeten sturen, en niet alleen naar de werkgever. Daarnaast had het Uwv hem moeten uitnodigen voor een hoorzitting. Verder heeft het Uwv in het bestreden besluit de verkeerde wetsartikelen genoemd, namelijk artikel 2.2 en 2.3.
5.1.
Het Uwv heeft het primaire besluit alleen naar de werkgever van eiser, en niet naar eiser zelf gestuurd. De rechtbank is het niet met eiser eens dat het Uwv dat wel had moeten doen. Eiser had zijn werkgever namelijk gemachtigd om de doelgroepverklaring aan te vragen. Wanneer je iemand machtigt, loopt het contact daarna in principe ook via die gemachtigde. Als een bestuursorgaan zoals het Uwv een besluit naar de gemachtigde stuurt, hoeft hij het niet ook nog naar belanghebbende zelf te sturen. [1]
5.2.
Het Uwv heeft in dit geval afgezien van het houden van een hoorzitting, omdat de werkgever – degene die bezwaar had gemaakt – telefonisch had aangegeven dat zij een hoorzitting niet nodig vond. De rechtbank is het met eiser eens dat het Uwv hem had moeten uitnodigen voor een hoorzitting. In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist,
belanghebbendenin de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord. Ook eiser is belanghebbende in deze zaak en heeft aangegeven dat hij bij een hoorzitting over het bezwaar aanwezig wilde zijn. Daarom had het Uwv hem in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord.
5.3.
In het bestreden besluit staat dat de beslissing onder meer is genomen op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.11 van de Wtl. Eiser stelt terecht dat het Uwv niet de juiste wetsartikelen heeft genoemd. In artikel 2.2 gaat het over loonkostenvoordeel bij het in dienst nemen van een oudere werknemer en in artikel 2.3 over loonkostenvoordeel bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte werknemer. Eiser valt niet in deze categorieën, maar onder de categorie ‘doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden’. In het bestreden besluit had daarom artikel 2.10 van de Wtl als wettelijke grondslag moeten worden genoemd.
5.4.
Eiser heeft dus gelijk dat het bestreden besluit fouten (gebreken) bevat. De vraag is vervolgens wat dit voor het besluit betekent. In artikel 6:22 van de Awb staat dat een besluit dat in strijd met een wetsartikel is genomen, toch in stand kan worden gelaten als aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit ondanks de geconstateerde gebreken in stand kan blijven, omdat eiser door de gebreken niet is benadeeld. Ten eerste is het niet aannemelijk dat het Uwv een ander besluit zou hebben genomen als eiser wel voor een hoorzitting was uitgenodigd. Wat eiser op de hoorzitting had kunnen vertellen, zou niet hebben uitgemaakt voor het oordeel van het Uwv dat de aanvraag niet op tijd is ingediend.
Verder is eiser niet benadeeld doordat in het bestreden besluit de verkeerde wetsartikelen zijn genoemd. Dit maakt namelijk geen verschil voor de inhoudelijke beoordeling van het Uwv dat de aanvraag te laat was ingediend. Deze beoordeling is niet gebaseerd op artikel 2.2 of 2.3, maar op artikel 2.11 van de Wtl. Dat artikel stond ook in het bestreden besluit al genoemd.
Heeft het Uwv de aanvraag terecht geweigerd?
6. Zoals al staat onder 2.1 van deze uitspraak, is eiser op 1 september 2021 bij werkgever in dienst gekomen. De aanvraag voor een doelgroepverklaring is uiteindelijk pas op 4 augustus 2022 door het Uwv ontvangen. Dat is buiten de termijn van drie maanden waarbinnen volgens artikel 2.11, eerste lid, van de Wtl een aanvraag moet worden ingediend.
6.1.
Eiser en zijn werkgever stellen dat de aanvraag eerder is verstuurd maar waarschijnlijk is kwijtgeraakt in de post. De regel is dat als iemand een aanvraag per gewone (niet-aangetekende) post verstuurt, en de aanvraag vervolgens niet aankomt, diegene zelf aannemelijk moet maken dat deze wel op tijd is verstuurd. Alleen de verklaring van de werkgever zelf dat zij dit heeft gedaan, is daarvoor niet voldoende. In dit geval is er geen ander bewijs waardoor aannemelijk is geworden dat de aanvraag inderdaad op tijd verstuurd was. Daarom hoefde het Uwv daar niet van uit te gaan.
6.2.
De conclusie is dat het Uwv in dit geval terecht heeft geweigerd om een doelgroepverklaring af te geven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv fouten in het besluitvormingsproces heeft gemaakt, maar het gaat om fouten (gebreken) die op grond van artikel 6:22 van de Awb kunnen worden gepasseerd. Het besluit van het Uwv klopt inhoudelijk wel. Dat betekent dat het besluit in stand blijft en eiser niet alsnog een doelgroepverklaring krijgt.
8. Eiser heeft niet aangegeven proceskosten te hebben gemaakt die vergoed moeten worden. Hij krijgt wel het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.E.L. Grooten, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat is eerder bepaald door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld in een uitspraak van 24 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6318.