ECLI:NL:RBNHO:2023:10635

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
21/6265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loondoorbetalingsverplichting en re-integratie-inspanningen van de werkgever in het kader van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van eiseres, een BV, tegen de loondoorbetalingsverplichting beoordeeld. De zaak betreft de WIA-uitkering van [naam 1], die op 17 november 2020 een uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank behandelt de vraag of eiseres het loon van [naam 1] moest doorbetalen tot 7 februari 2022, zoals bepaald door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). Verweerder stelde dat eiseres te laat was met het inzetten van het Spoor 2-traject, dat op 15 juli 2020 is gestart, terwijl dit uiterlijk op 3 juni 2020 had moeten gebeuren. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts op 5 mei 2020 professioneel advies heeft gegeven, waaruit blijkt dat [naam 1] vanaf die datum belastbaar was voor re-integratieactiviteiten. Eiseres heeft dit advies niet opgevolgd, wat heeft geleid tot de loondoorbetalingsverplichting.

De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat de loonsanctie van maximaal 52 weken terecht is opgelegd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij tijdig en adequaat heeft gehandeld in het kader van de re-integratie van [naam 1]. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] BV, uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P. Dikker),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, afdeling bezwaar en beroep(verweerder)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaats 2] ( [naam 1] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de loondoorbetalingsverplichting.
1.2.
Op 17 november 2020 heeft [naam 1] een WIA-uitkering aangevraagd. In dat kader heeft een beoordeling van het re-integratieverslag plaatsgevonden.
1.3.
Met het primaire besluit van 29 januari 2021 heeft verweerder beslist dat eiseres het loon van [naam 1] moet doorbetalen tot 7 februari 2022. De reden hiervoor is dat het Spoor 2-traject te laat is ingezet. Volgens verweerder was [naam 1] vanaf 8 april 2020 belastbaar. Daarom had het Spoor 2-traject uiterlijk acht weken later, op 3 juni 2020, ingezet moeten worden. Dit is echter pas op 15 juli 2020 ingezet. Dat is te laat, aldus verweerder.
1.4.
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Vaststaande feiten en omstandigheden

2. [naam 1] was vanaf 2007 in dienst van eiseres.
3. Op 11 februari 2019 is [naam 1] ziek uitgevallen.
4. In een brief van 8 april 2020, afkomstig van de GZ-psycholoog en gericht aan de bedrijfsarts, staat voor zover hier van belang het volgende:
“Met betrekking tot uw vraag over de verdere behandeling als ook re-integratie, lijkt het ondergetekende zinvol om re-integratie binnen een tweede spoor traject te laten plaatsvinden. Patiënt geeft aan dat hij het prettig vindt om zich bezig te houden met iets wat hem structuur geeft. In het kader van zijn behandeling kan een re-integratietraject dan ook, ons inziens een zinvolle bijdrage leveren aan zijn verdere herstel, waarbij ons inziens het van belang is dit qua tempo goed af te stemmen met patiënt gezien zijn geringe belastbaarheid op dit moment.”
5. In een brief van 5 mei 2020, afkomstig van de bedrijfsarts en gericht aan [naam 1] , staat voor zover hier van belang, het volgende:
“Met de verbetering in de belastbaarheid zijn er tevens benutbare mogelijkheden voor aangepast werk ontstaan. Hierbij wordt nadrukkelijk vermeld dat het aangepast werk betreft buiten de conflict verhoudingen! Dit vanwege de grote impact van het conflict op de draagkracht van meneer. Sociale steun/ kunnen bouwen op de andere/ zich veilig voelen is van belang om het herstel te bevorderen. De voorkeur gaat uit naar een spoor 2 traject.”
6. In een emailbericht van 11 mei 2020, afkomstig van eiseres en gericht aan [naam 1] , staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Wij hebben al in eerdere gesprekken aangegeven dat [naam 2] zal re-integreren bij ons in [plaats 1] op de sorteerzolder, met de werkzaamheden die bekend zijn bij [naam 2] .
(…)
Het 2e spoor traject is slechts een voorkeur, echter wij denken dat dit niet de juiste methode is en derhalve zal de re-integratie aanvangen in [plaats 1] .”
7. In een arbeidsdeskundig re-integratieonderzoeksrapport van 8 juni 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Een re-integratie naar ander passend werk bij een andere werkgever is wel aan de orde en dient ingezet te worden.”
8. In een offerte van 17 juni 2020, afkomstig van Verbanen Het Werkt en gericht aan verweerder staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Op 16-6-2020 hebben we telefonisch contact met elkaar gehad en heeft u de intentie uitgesproken de aanpak van Verbanen in te willen zetten voor uw werknemer de heer [naam 1] (…). In vervolg hierop ontvangt u hierbij een passende offerte.”
9. De offerte is op 18 juni 2020 getekend door verweerder.
10. In het arbeidsdeskundig rapport van 13 juli 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Door de werkgever worden werkzaamheden aangeboden op de locatie in Nieuw Vennep. De werkzaamheden worden echter onvoldoende omschreven en zijn niet schriftelijk aangeboden. De passendheid van deze werkzaamheden zijn derhalve niet verifieerbaar.”
11. In de voortgangsrapportage Jobcoachfase van 23 november 2020 staat, voor zover hier van belang het volgende:
“Het traject met de heer [naam 2] [naam 1] (…) is op 14-07-2020 van start gegaan. Op 18-09-2020 heeft de kandidaat de One Day Experience (ODE) doorlopen.
(…)
Intake 15-07-2020
OPGESCHORT 21-07-2020”

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht een loondoorbetalingsverplichting aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Datum belastbaarheid
12. Verweerder stelt dat dat [naam 1] op 8 april 2020 belastbaar was. Dit blijkt namelijk uit de informatie van de GZ-psycholoog van 8 april 2020. Daaraan doet niet af dat de bedrijfsarts pas later deze brief heeft ontvangen en niet tijdig (pas op 5 mei 2020) een adequaat re-integratie advies heeft kunnen opstellen. Immer, uit “Richtlijn psychische problemen voor het handelen van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bij werkenden met psychische problemen”, opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), volgt dat de bedrijfsarts ‘een vinger aan de pols’ moet houden. De bedrijfsarts had namelijk veel eerder contact moeten opnemen met de GZ-psycholoog en adequate re-integratie acties kunnen inzetten.
13. Dit standpunt wordt niet gevolgd door de rechtbank. Uit de betreffende brief blijkt dat de GZ-psycholoog geen uitspraak doet over de benutbare mogelijkheden en de daarmee corresponderende belastbaarheid. De GZ-psycholoog geeft slechts de mogelijkheden aan, gelet op de gezondheidstoestand van [naam 1] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat de mededelingen van de GZ-psycholoog kunnen worden aangemerkt als verzekeringsgeneeskundig advies en/of oordeel.
14. Voorts geldt dat het, in beginsel, niet aan de behandelaar is om zich een verzekeringsgeneeskundig oordeel te vormen over de verbeteringen van de benutbare mogelijkheden en de belastbaarheid. Dat is immers voorbehouden aan de bedrijfsarts die daarvoor ook is opgeleid. Dit volgt niet alleen uit de beleidsregels van de NVAB, maar ook uit de tuchtrechtspraak. Zo geldt in de tuchtrechtspraak dat de bedrijfsarts als de medisch specialist op het terrein van arbeid en gezondheid wordt aangemerkt, die bij ziekteverzuimbegeleiding de werkgever en de werknemer adviseert op basis van binnen de vertrouwensrelatie met de patiënt/werknemer verzamelde informatie. De NVAB heeft in het “Professioneel Statuut van de bedrijfsarts” (Statuut), het beroepsprofiel van de bedrijfsarts nader invulling gegeven aan wat zij ziet als taken van de bedrijfsarts in het kader van verzuimbegeleiding. In artikel 9.1. van het Statuut staat:
“De Bedrijfsarts is onafhankelijk in zijn of haar professionele oordeelsvorming, medisch handelen, verwijsbeleid en de inhoud van de advisering en is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn of haar professionele beroepsuitoefening en de kwaliteit van handelen.
De bedrijfsarts baseert zich hierbij mede op richtlijnen en standaarden van de beroepsgroep, die kunnen fungeren als inhoudelijke toetssteen van zijn of haar professionele autonomie.”
15. Met de brief van 5 mei 2020 heeft de bedrijfsarts uiting gegeven aan zijn professionele oordeelsvorming. Naar het oordeel van de rechtbank is dit dan ook de datum waarop de benutbare mogelijkheden zijn ontstaan en [naam 1] belastbaar was voor re-integratie activiteiten.
Spoor 2
16. De stelling van eiseres dat [naam 1] pas belastbaar was op 18 september 2020 wordt dan ook niet gevolgd. [naam 1] was op 5 mei 2020 belastbaar en vanaf die datum had eiseres ook Spoor 2 moeten inzetten, zoals is aangegeven in de brief van de bedrijfsarts van 5 mei 2020. De stelling van eiseres dat dit niet is gedaan, omdat de bedrijfsarts slechts een voorkeur aangaf is niet te volgen. Het gaat hier immers om een professionele oordeelsvorming door een bedrijfsarts. In het emailbericht van 11 mei 2020 kiest eiseres er willens en wetens voor dit professionele advies niet te volgen, omdat zij denkt ‘dat dit niet de juiste methode is’. Op grond waarvan eiseres dit vindt blijft in het ongewisse. In beroep stelt eiseres dat ze het advies van de bedrijfsarts anders heeft geïnterpreteerd: het 2e Spoor was een voorkeur was en dus het re-integreren bij het eigen bedrijf niet was uitgesloten. Een onderbouwing van de standpunt ontbreekt eveneens en is in ieder geval niet te lezen in het advies van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseert immers uitdrukkelijk dat met de verbetering in de belastbaarheid er tevens benutbare mogelijkheden voor aangepast werk zijn ontstaan, maar dat het aangepast werk moet betreffen dat buiten de conflict verhoudingen ligt, dus niet bij eiseres.
Start Spoor 2
17. Indien wordt uitgegaan van 5 mei 2020 als ingangsdatum voor de acht-weken termijn, dan eindigt de termijn op 30 juni 2020. Spoor 2 is opgestart als het wordt ingekocht en ingezet.
18. Eiseres heeft ruim anderhalve maand later, pas op 16 juni 2020 telefonisch contact gehad met het re-integratiebedrijf en op 18 juni 2020 de offerte van het re-integratiebedrijf voor akkoord getekend. Volgens eiseres is hiermee het traject op 18 juni 2020 ingekocht en opgestart. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat het traject is ingekocht, betekent namelijk nog niet dat het ook is gestart. [naam 1] heeft immers de offerte pas op 1 juli 2020 getekend. Eiseres stelt dat als [naam 1] sneller akkoord was gegaan met de offerte, het intakegesprek al op 30 juni 2020 had kunnen plaatsvinden. Ook deze stelling volgt de rechtbank niet. Uit de vaststaande feiten blijkt dit niet en bovendien was eiseres als werkgever verantwoordelijk voor de tijdige start, inzet en voortgang van het Spoor 2- traject. Op 15 juli 2020 heeft de intake plaatsgevonden bij het re-integratiebedrijf en is Spoor 2 feitelijk ingezet.
19. De stelling van eiseres dat eiseres aan [naam 1] re-integratie heeft voorgesteld bij een ander loonbedrijf en daarmee het traject tijdig is gestart wordt niet gevolgd door de rechtbank. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres gewezen op het arbeidsdeskundig rapport van 28 januari 2021. Hieruit zou blijken dat [naam 1] in een mediationgesprek een andere re-integratieplek voorgesteld zou hebben bij een ander (loon)bedrijf. Verder wijst eiseres op een emailbericht van 15 november 2021, waaruit zou volgen dat op 12 juni 2020 contact zou zijn opgenomen met Agroservice. Uit de inhoud van deze stukken kan echter niet opgemaakt worden dat is gestart met Spoor 2. Dat is een interpretatie die eiseres eraan geeft, slechts onder verwijzing naar wat contacten waaruit dit zou moeten blijken.
Evenredigheid sanctie
20. Volgens eiseres moet zij 52 weken loon doorbetalen, terwijl zij maar twee weken te laat is geweest met het inzetten van Spoor 2. Hierdoor zijn geen re-integratiekansen gemist. Omdat [naam 1] niet belastbaar was, heeft de intake pas plaatsgevonden op 18 september 2020. Volgens eiseres is er geen aanleiding aan te nemen dat dit scenario zich niet had voorgedaan als de intake uiterlijk op 30 juni 2020 had plaatsgevonden in plaats van 15 juli 2020.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet. Doel van de loonsanctie is namelijk de werkgever zoveel mogelijk te stimuleren de werknemer te re-integreren vóór het einde van de wachttijd. Vaststaat dat eiseres dat niet heeft gedaan. Bij onvoldoende inspanningen kan dan een loonsanctie worden opgelegd. Dat is in het geval van eiseres ook gebeurd. Verweerder heeft gekeken naar de stukken die er op dat moment lagen. Een loonsanctie wordt opgelegd voor maximaal 52 weken. Als eiseres de opgelegde loonsanctie had wil verkorten, is het aan haar om een verzoek om verkorting daarvan in te dienen. De verkorting ligt nu niet voor.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, door het te laat inzetten van Spoor 2, terwijl hiervoor geen deugdelijke grond aanwezig was.
23. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.