ECLI:NL:RBNHO:2023:10616

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
10343963 \ CV EXPL 23-562
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verkoopopbrengst van een scooter na geschil over schenking

In deze zaak vordert eiseres betaling van de verkoopopbrengst van een scooter, die volgens haar tegen haar wil is verkocht door gedaagde. Gedaagde betwist dit en stelt dat de scooter aan haar is geschonken door eiseres. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde voldoende heeft aangetoond dat de scooter aan haar is geschonken, en dat eiseres dit onvoldoende heeft weersproken. De vordering van eiseres wordt afgewezen.

Het proces begon met een dagvaarding van eiseres op 14 februari 2023, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens een zitting op 11 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseres vordert € 1.600,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat gedaagde de scooter zonder toestemming heeft verkocht. Gedaagde stelt echter dat zij de rechtmatige eigenaar is geworden door schenking.

De kantonrechter stelt vast dat eiseres als erfgenaam van haar overleden echtgenoot eigenaar van de scooter is geworden. Echter, als gedaagde kan bewijzen dat de scooter aan haar is geschonken, heeft zij het recht om de verkoopopbrengst te behouden. Gedaagde heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van getuigen die bevestigen dat de schenking heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft deze verklaringen betwist, maar de kantonrechter oordeelt dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar standpunt te onderbouwen.

Uiteindelijk concludeert de kantonrechter dat gedaagde de schenking voldoende heeft aangetoond en dat eiseres dit niet adequaat heeft weersproken. De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10343963 \ CV EXPL 23-562
Uitspraakdatum: 26 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
[woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. F. Mesri
tegen
[gedaagde]
[woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.L.W. Nillesen
De zaak in het kort
In deze zaak vordert eiseres betaling van de verkoopopbrengst van een scooter, omdat die tegen haar wil in is verkocht. Gedaagde voert daartegen aan dat eiseres de scooter aan haar heeft geschonken en eisers daarom geen aanspraak kan maken op de verkoopopbrengst. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de scooter aan haar is geschonken. Eiseres heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vordering van eiseres wordt daarom afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 14 februari 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 juli 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiseres] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 30 juni 2023 nog stukken toegezonden.
1.3.
Naar aanleiding van hetgeen op de zitting is besproken, hebben beide partijen nog een akte genomen. Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was tot aan het overlijden van [persoon] op [persoon] (hierna te noemen: [persoon] ) met hem gehuwd. Uit een eerder huwelijk had [persoon] een dochter, mevrouw [persoon] (hierna: ‘ [persoon] ). [gedaagde] is de dochter van [persoon] en dus de kleindochter van [persoon] .
2.2.
[persoon] had geen testament. [eiseres] is daarom als wettelijk partner van [persoon] erfgenaam van de nalatenschap van [persoon] . [eiseres] heeft deze erfenis aanvaard. De erfenis bestond onder andere uit een scooter van het merk Kymco, type super 8, met kenteken [kenteken] (hierna: ‘de scooter’).
2.3.
[gedaagde] heeft de scooter op 29 mei 2021 voor een bedrag van € 1.600,00 verkocht aan een derde.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.600,00 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 29 mei 2021.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de scooter zonder toestemming van [eiseres] in bezit heeft genomen en vervolgens heeft verkocht. [gedaagde] heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] en dient daarom de koopprijs die zij voor de scooter heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, aan [eiseres] te vergoeden. Omdat [eiseres] rechtsbijstand in heeft moeten schakelen om te achterhalen wat er met de scooter is gebeurd, is [gedaagde] tevens buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiseres] de scooter aan haar heeft geschonken. Als gevolg van die schenking is [gedaagde] eigenaar geworden van de scooter en stond het haar vrij deze te verkopen. Van onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake en de vordering van [eiseres] moet om die reden worden afgewezen. Omdat [eiseres] , ondanks dat zij weet dat haar vordering ongegrond is toch een procedure is gestart, moet [eiseres] veroordeeld worden tot betaling van de werkelijk door [gedaagde] gemaakte proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat [eiseres] als erfgenaam van [persoon] eigenaar van de scooter is geworden. Dit betekent dat zij, als eigenaar, in beginsel recht heeft op de verkoopopbrengst van de scooter als deze wordt verkocht. Dit is echter anders indien [eiseres] de scooter voor de verkoop heeft geschonken aan [gedaagde] , zoals door [gedaagde] is gesteld. Door schenking gaat de eigendom van een goed immers over van de schenker op de ontvanger en staat het de ontvanger van de schenking vrij om het goed te verkopen en de verkoopopbrengst voor zichzelf te houden.
4.2.
Uitgangspunt op grond van artikel 150 Rv is dat de bewijslast rust op de partij die zich op een bepaald rechtsgevolg van gestelde feiten beroept als die feiten worden betwist. In dit geval stelt [gedaagde] dat [eiseres] de scooter begin april 2021 aan haar heeft geschonken. Het is dus aan [gedaagde] , die zich op de rechtsgevolgen van die schenking beroept, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat die schenking heeft plaatsgevonden, omdat [eiseres] dat betwist.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [eiseres] de scooter, voordat deze door [gedaagde] aan een derde werd verkocht, aan haar heeft geschonken, heeft [gedaagde] schriftelijke verklaringen overgelegd van haar moeder, de ex-partner van haar moeder ([persoon] ) en van haar vriend ([persoon] ). Alle drie hebben schriftelijk verklaard dat zij aanwezig waren toen [eiseres] de scooter, begin april 2021 bij het vieren van haar verjaardag, aan [gedaagde] heeft geschonken. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met die verklaringen in beginsel voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [eiseres] de scooter aan haar heeft geschonken, waardoor het vervolgens op de weg van [eiseres] ligt om dit voldoende onderbouwd te weerspreken. Dat heeft [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende gedaan. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Volgens [eiseres] zijn de door [gedaagde] overgelegde verklaringen niet betrouwbaar, omdat deze verklaringen zijn afgelegd door mensen die direct dan wel indirect verbonden zijn aan [gedaagde] en direct betrokken zijn bij het ontvreemden van eigendommen van [eiseres] . Hoewel de relatie van een getuige tot een partij een rol kan spelen bij de bewijswaardering, brengt de omstandigheid dat de getuigen een nauwe band met [gedaagde] hebben niet automatisch mee dat hun verklaringen daarmee niet of minder betrouwbaar zijn en daarom niet of slechts in beperkte mate als bewijs voor de stellingen van [gedaagde] kunnen dienen. Het is uiteindelijk aan de kantonrechter om te bepalen welke waarde hij hecht aan de schriftelijke verklaringen [1] , hetgeen mede-afhankelijk zal zijn van wat van partijen verder hebben aangevoerd en onderbouwd.
4.5.
Ten aanzien van de door [persoon] afgelegde verklaring heeft [eiseres] verder nog aangevoerd dat deze verklaring niet betrouwbaar is, omdat [eiseres] aangifte tegen [persoon] heeft gedaan wegens het ontvreemden van diverse goederen. Dit is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Verder heeft [persoon] volgens [eiseres] zonder haar toestemming een bankrekening op naam van [eiseres] geopend, waarbij [persoon] haar adres aan de bank heeft doorgegeven. Naar die rekening zou [persoon] vervolgens van een andere rekening van [eiseres] geld hebben overgemaakt en van dat geld zou zij nieuwe meubels voor zichzelf en haar dochter hebben gekocht. [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat [persoon] een rekening op naam van [eiseres] heeft geopend, omdat [persoon] [eiseres] hielp met haar financiën. Dit is volgens [gedaagde] ook de reden dat het adres van [persoon] aan de bank is doorgegeven. Verder betwist [gedaagde] dat [persoon] met het geld wat van de rekening van [eiseres] naar de nieuwe rekening is overgemaakt meubels voor zichzelf heeft gekocht. Volgens [gedaagde] is [persoon] weliswaar met [eiseres] in de meubelwinkel geweest, maar de daar gekochte meubels waren voor [eiseres] zelf en zijn ook aan [eiseres] geleverd, aldus [gedaagde] . De reden dat op de facturen de naam [persoon] staat vermeld, is omdat [eiseres] volgens [gedaagde] de achternaam van haar overleden echtgenoot gebruikte. Daarnaast beschikt [eiseres] niet over een e-mailadres en staat daarom het e-mailadres van [persoon] op de facturen vermeld.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagde] gegeven verklaring steun vindt in de door [gedaagde] bij haar laatste akte overgelegde facturen en orderbevestigingen van de woonwinkel waar de meubels zijn gekocht. Op deze orderbevestigingen staat als afleveradres van de meubels het adres van [eiseres] vermeld en de bevestigingen zijn ook door [eiseres] ondertekend. Daar komt bij dat [eiseres] in haar laatste akte, anders dan de beschuldiging in de pleitaantekeningen ter zitting uitgesproken, heeft erkend dat zij met [persoon] in de woonwinkel is geweest en daar nieuwe meubels voor zichzelf heeft gekocht, en niet heeft weersproken dat die aan haar zijn geleverd.
4.7.
Ten aanzien van de verklaringen van [persoon] en [persoon] geldt dat [eiseres] heeft betoogd dat [persoon] dement is en voor zijn geheugen afhankelijk is van de invulling van de feiten door familieleden van [gedaagde] . Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2022 blijkt weliswaar dat het geheugen van [persoon] hem soms in de steek laat, maar dat wil naar het oordeel van de kantonrechter niet zeggen dat hij zich dingen nooit goed kan herinneren. De verklaring van [persoon] zou volgens [eiseres] niet betrouwbaar zijn, omdat [persoon] een actieve rol heeft gespeeld bij de verkoop van de auto’s van [eiseres] en [persoon] een valselijke e-mail zou hebben opgemaakt. De omstandigheid dat [persoon] betrokken is geweest bij de verkoop van de auto’s is naar het oordeel van de kantonrechter geen reden om aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen. Ook is onvoldoende gebleken dat [persoon] opzettelijk e-mails heeft vervalst.
4.8.
De conclusie is dan ook dat hoewel [persoon] , [persoon] en [persoon] naasten van [gedaagde] de kantonrechter geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. De verklaringen zijn consistent en met elkaar in overeenstemming. Daarentegen kunnen er wel vraagtekens worden gezet bij hetgeen [eiseres] zelf heeft verklaard. De beschuldigingen die zij aan het adres van met name [persoon] heeft geuit, zijn immers niet onderbouwd of onjuist gebleken. Daar komt nog bij dat in het proces-verbaal van de aangifte die [eiseres] op 30 oktober 2021 heeft gedaan een verkeerde naam met betrekking tot haar overleden echtgenoot (“ [persoon] ”) en een verkeerde overlijdensdatum ( [overlijdensdatum] ”) zijn opgenomen. Dit maakt dat er bij de kantonrechter gerede twijfels bestaan over de juistheid van hetgeen [eiseres] heeft gesteld.
4.9.
[eiseres] heeft verder nog een verklaring van een vroegere buurman overgelegd, die niets verklaart over de verjaardagsbijeenkomst begin april 2021 en overigens uit niets blijkt dat die buurman zelf aanwezig is geweest bij de gebeurtenissen die hij wel beschrijft. Het lijkt er dan ook op dat hij alleen verklaard over hetgeen hij van horen zeggen heeft. Dit maakt dat er geen waarde kan worden gehecht aan deze verklaring. Verder zijn er door [eiseres] geen verklaringen overgelegd van bijvoorbeeld mensen die ook op haar verjaardag aanwezig waren en die kunnen verklaren wat daar toen is besproken.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [eiseres] de scooter aan haar heeft geschonken en dat [eiseres] dit onvoldoende onderbouwd heeft weersproken. Dit betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] door de schenking eigenaar is geworden van de scooter, waardoor het haar vrij stond de scooter te verkopen en de verkoopopbrengst voor haarzelf te houden. De vordering van [eiseres] wordt dan ook afgewezen. Omdat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, komen ook de door [eiseres] ingestelde nevenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht [eiseres] te veroordelen tot betaling van de werkelijk door haar gemaakte proceskosten, begroot op € 5.000,00. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De kantonrechter oordeelt dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het ontoelaatbaar was dat [eiseres] haar - later onjuist gebleken, althans als onjuist beoordeelde - standpunt omtrent de gegrondheid van haar vordering verdedigde. Het verzoek van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen en de proceskosten zullen worden vastgesteld conform het liquidatietarief.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 497,50 (2,5 x € 199,00) aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie art. 152 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)