3.3.2Overwegingen over het bewijs
De verdachte en het slachtoffer ([slachtoffer]) zijn broers en behoren tot een gezin met nog meer kinderen. Alleen [slachtoffer] woont nog thuis bij zijn ouders aan de [adres 2] (Noord-Holland). Al langere tijd zijn er problemen tussen beide ouders waarbij de kinderen betrokken en ook verdeeld raken. Op dinsdag 21 februari 2023 ontstond in de woning van de ouders een ruzie tussen de ouders, waarbij [slachtoffer] betrokken raakte. Na een telefoontje komt de verdachte naar het huis en vindt er vervolgens een worsteling plaats tussen de verdachte en [slachtoffer], waarbij op een zeker moment [slachtoffer] zeer ernstig gewond is geraakt door het opengeklapte stanleymes dat de verdachte in zijn hand had. Bij [slachtoffer] wordt een lange en deels diepe huidwond geconstateerd, waarbij inwendig letsels zijn veroorzaakt, waaronder twee doorgesneden ribben en schade aan de rechter long. Door de artsen wordt geconcludeerd dat sprake was van in potentie zeer ernstig letsel, waarbij zonder adequate medische behandeling [slachtoffer] zeer waarschijnlijk was overleden.
Tegenover de politie en de rechter-commissaris hebben verschillende familieleden wisselende verklaringen afgelegd over de toedracht van het gebeurde. De rechtbank heeft de verklaringen daarom met behoedzaamheid gewogen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte vanwege de ruzie naar zijn ouderlijk huis is gekomen. Bij binnenkomst heeft hij het mes getoond en opengeklapt om [slachtoffer] bang te maken. [slachtoffer] is vervolgens op hem afgerend en tijdens de daaropvolgende worsteling zijn ze samen ten val gekomen, waarbij [slachtoffer] volgens de verdachte per ongeluk door het mes is geraakt.
De vraag die de rechtbank in deze zaak dient te beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van (potentieel dodelijk) letsel of dat – zoals door de verdachte is gesteld – sprake is geweest van een ongeluk.
Vol opzet?
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de intentie heeft gehad om zijn broer [slachtoffer] te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake. Hierbij is het volgende van belang.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend zijn broer bewust te hebben gestoken. Uit de verklaringen van [slachtoffer] zelf en de ouders volgt evenmin dat zij op enig moment hebben gezien dat de verdachte (een) doelbewuste steekbeweging(en) richting [slachtoffer] heeft gemaakt. Uit de verklaringen volgt vooral dat er een worsteling was tussen de verdachte en [slachtoffer] en dat er op enig moment plotseling veel bloed was en een grote verwonding bij [slachtoffer]. Gegeven deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens geprobeerd heeft zijn broer te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Het feit dat de verdachte direct na het incident is weggegaan en door hem via internet is gezocht naar onder meer “steekpartij in Bergen, straf van steekpartij en 112alarm Kerkedijk Bergen”, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze gedragingen achteraf geven immers geen directe informatie over de intentie waarmee de verdachte eerder zou hebben gehandeld. In dat geval wijst de rechtbank ook op de omstandigheid dat bij de verdachte sprake was van een paniekstoornis, hetgeen mogelijk past bij dergelijk gedrag.
Voorwaardelijk opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tijdens de hoog oplopende ruzie een (zeer scherp) mes heeft meegebracht, getoond en vervolgens heeft opengeklapt. Vervolgens is de ruzie dusdanig geëscaleerd dat er een worsteling is ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer]. De verdachte, [slachtoffer] en moeder verklaren dat sprake was van een forse vechtpartij, waarbij over en weer sprake was van duwen en trekken en [slachtoffer] bovendien een boksbeugel in zijn hand had. Tijdens deze worsteling, die plaatsvond in de kleine ruimte tussen het achterraam van de woonkamer en de eettafel, had de verdachte het opengeklapte stanleymes voortdurend in zijn hand. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke worsteling, waarbij in een kleine ruimte met een scherp mes in de hand ongecontroleerde, krachtige bewegingen worden gemaakt in de dichte nabijheid van iemands bovenlichaam, in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat één of meer vitale organen en (slag)aderen worden geraakt waardoor het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel oploopt, dat hij daaraan zou kunnen overlijden.
Gesteld kan worden dat iedereen zich bewust is van dit risico en dat de verdachte zich hier dus ook bewust van is geweest. De verdachte heeft bovendien ter zitting verklaard eraan gedacht te hebben om het mes weg te gooien, maar hij heeft dit niet gedaan. Door vervolgens het mes te blijven hanteren in de geschetste worsteling, in de nabijheid van iemands bovenlichaam, heeft de verdachte bovendien de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] fataal zou verwonden, bewust aanvaard.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood en dat daarmee geen sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij [slachtoffer] bij toeval door het mes is geraakt.
Voorwaardelijk verzoek verdediging
Ter zitting heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan om de behandeling van de zaak aan te houden, als de rechtbank voor het bewijs gebruik wenst te maken van door de verdediging betwiste onderdelen uit [slachtoffer]’s verklaring bij de rechter-commissaris.
De verdediging verzoekt in dat geval dat door de rechter-commissaris een proces-verbaal wordt opgesteld over diens waarnemingen met betrekking tot de gemoedstoestand van [slachtoffer] tijdens dit getuigenverhoor. Dit verzoek van de verdediging wordt afgewezen, nu de rechtbank de betwiste onderdelen van de verklaring niet als bewijsmiddel voor de bewezenverklaring zal gebruiken.