ECLI:NL:RBNHO:2023:10449

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/013329-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Georganiseerde ladingdiefstal van telefoons en drones uit vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een georganiseerde ladingdiefstal van telefoons en drones ter waarde van ongeveer 2,5 miljoen USD uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 5 juni 2019 een grote hoeveelheid goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de diefstal door als crewchief de lading klaar te laten zetten en daarbij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en heeft de tijd in voorlopige hechtenis in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 12 september en 6 oktober 2023, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.013329.20 (P)
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 september 2023 en 6 oktober 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van der Veen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2019 tot en met 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid telefooons en/of drones en/of tuinverlichting(onderdelen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [vrachtafhandelingsbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Op het verweer van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op 5 juni 2019 heeft tussen 3:29 en 5:12 uur bij het vrachtafhandelingsbedrijf [vrachtafhandelingsbedrijf] te Schiphol een diefstal plaatsgevonden van in totaal veertig pallets met telefoons, drones en tuinverlichting. Uit de camerabeelden van [vrachtafhandelingsbedrijf] is gebleken dat om 3:29 uur twee vrachtwagens het bedrijfsterrein van [vrachtafhandelingsbedrijf] opreden en dat deze werden geparkeerd bij een laaddok. Eén van de chauffeurs is de loods binnengegaan, heeft beide vrachtwagens volgeladen met pallets die stonden op een plaats die wordt aangeduid als “import 0”, en beide chauffeurs zijn weer weggereden. Later die ochtend werd de diefstal ontdekt en is de Koninklijke Marechaussee een opsporingsonderzoek gestart. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de weggenomen lading de dag daarvoor, op 4 juni 2019, was klaargezet door medewerkers van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), aan welk bedrijf [vrachtafhandelingsbedrijf] de afhandeling van vracht in de loods had uitbesteed. Deze medewerkers bleken de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. De verdachte was werkzaam als crewchief en [medeverdachte 1] als loodsmedewerker.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zijn werkzaamheden als crewchief op de gebruikelijke wijze heeft uitgevoerd en dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal.
Dit wordt echter weerlegd door de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat de verdachte al langer het plan had om een lading te stelen. Hij had meerdere keren tegen [medeverdachte 1] gezegd dat er goederen zouden worden klaargezet die dan door een vrachtwagen zouden worden opgehaald. Op 4 juni 2019 heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] de opdracht gegeven “import 0” leeg te ruimen en daar de later weggenomen pallets neer te zetten. [medeverdachte 1] moest van de verdachte pallets met Lenovo’s (het merk van de weggenomen telefoons) pakken en toen hij bezig was met het scannen van de pallets, zei de verdachte dat hij daarmee moest stoppen. Uit de camerabeelden van [vrachtafhandelingsbedrijf] blijkt dat [medeverdachte 1] de opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat de verdachte hem daarbij heeft geholpen.
Uit de verklaringen van medewerkers van [bedrijf 1] volgt dat het klaarzetten van lading bij “import 0” zoals de verdachte dit [medeverdachte 1] heeft laten doen, niet gebruikelijk is zonder dat daaraan een opdracht van het bedrijf aan de crewchief ten grondslag ligt. Een dergelijke opdracht is niet aan de verdachte gegeven. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij, zonder daartoe strekkende opdracht van [bedrijf 1] , de pallets op “import 0” heeft klaar laten zetten. Ook weegt mee dat de verdachte zijn collega [naam] , de crewchief die de betreffende nacht in de loods aanwezig was, via Whatsapp heeft gevraagd of hij al weg was en dat een minuut nadat hij de bevestiging van [naam] ontving, de twee vrachtwagens die de lading hebben meegenomen het terrein van [vrachtafhandelingsbedrijf] op reden.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal. De rechtbank is, anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met anderen is komen vast te staan. De diefstal is door meerdere personen uitgevoerd en naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van de verdachte, bestaande uit het (laten) klaarzetten van specifiek uitgezochte (kostbare) lading van zodanig significant en wezenlijk gewicht geweest, dat hij kan worden aangemerkt als medepleger.
De raadsman heeft bij pleidooi voorts opmerkingen gemaakt die in de kern inhouden dat het uitgevoerde opsporingsonderzoek onbetrouwbaar is. De Koninklijke Marechaussee zou bemoeienis hebben gehad bij de uitvoering van een onderzoek dat - voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte - werd uitgevoerd door een particulier onderzoeksbureau dat door (de verzekeraar van) [vrachtafhandelingsbedrijf] was ingeschakeld en in welk verband een gesprek is gevoerd met (onder andere) de verdachte. Ook is naar de mening van de verdediging het nemo tenetur beginsel geschonden.
De rechtbank merkt op dat de verdediging aan deze opmerkingen geen juridische conclusie(s) heeft verbonden. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (als bedoeld in artikel 359, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) worden gesteld. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de gemaakte opmerkingen, anders dan dat de rechtbank niet is gebleken van onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid telefoons en drones en tuinverlichting, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een strafkorting van drie maanden wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie disproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Verder heeft hij verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een grotere strafkorting toe te passen wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn verwoord in het reclasseringsrapport van 8 september 2023 en besproken op de zitting.
De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde (geschat op ongeveer 2,5 miljoen US dollar) gestolen bij het vrachthandelingsbedrijf waar hij als teamleider werkte. Diefstal is een ernstig strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en grote financiële schade wordt berokkend.
De verdachte heeft een aan hem ondergeschikte loodsmedewerker opdracht gegeven de later weggenomen lading te verzamelen en klaar te zetten, waarbij hij zelf ook heeft geholpen. De verdachte heeft daarmee een essentiële rol vervuld bij de diefstal. Zonder hulp van binnenuit is het plegen van dergelijke ladingdiefstallen namelijk nagenoeg onmogelijk. De verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie. De verdachte had geen oog voor de hiervoor genoemde gevolgen van de diefstal en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin. De verdachte heeft door zijn handelwijze niet alleen het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd, maar heeft tevens de internationale luchthaven Schiphol en de op het luchthaventerrein gevestigde bedrijven in diskrediet gebracht.
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf naast de rol van de verdachte gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden in beginsel een passende straf.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officier van justitie heeft betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, uitgegaan zou moeten worden van een redelijke termijn van drie jaren. Hierin volgt de rechtbank de officier van justitie niet. Het gaat weliswaar om een zaak met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar deze is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het gegeven dat op verzoek van de verdediging de nodige onderzoekswensen zijn uitgevoerd heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van de zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt.
De raadsman heeft gesteld dat de redelijke termijn is aangevangen op 16 juli 2019, de dag waarop de verdachte is gehoord door een particulier recherchebureau. Hierin volgt de rechtbank de raadsman niet, omdat de verdachte aan dat verhoor niet de redelijke verwachting heeft kunnen ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Die verwachting kon de verdachte wel ontlenen aan zijn inverzekeringstelling op 15 januari 2020, zodat de redelijke termijn op die datum is aangevangen.
Nu het eindvonnis op 20 oktober 2023 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna een jaar en negen maanden.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van achttien maanden, een gevangenisstraf van zestien maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZESTIEN (16) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.