In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen [de betrokkene], die eerder op 14 september 2023 was vrijgesproken van witwassen en diefstal. De vordering van de officier van justitie, ingediend op 9 juni 2022, betrof een bedrag van € 881.813,16, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden terugbetaald aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering behandeld op zittingen op 12, 14 en 19 september 2023, waarbij zowel de betrokkene als zijn raadsman, mr. J.B. van Faassen, en de officier van justitie, mr. J.J. van Bree, aanwezig waren.
De officier van justitie heeft de vordering tijdens de zitting verlaagd tot € 96.777,53, gebaseerd op de berekening van de waarde van de gestolen goederen en de veronderstelde opbrengst voor de betrokkene. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er geen bewijs was dat de betrokkene enig voordeel had genoten en heeft verzocht om afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens de Hoge Raad, het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. N. Boots als voorzitter, mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.