ECLI:NL:RBNHO:2023:10438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/005675-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen [de betrokkene], die eerder op 14 september 2023 was vrijgesproken van witwassen en diefstal. De vordering van de officier van justitie, ingediend op 9 juni 2022, betrof een bedrag van € 881.813,16, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden terugbetaald aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering behandeld op zittingen op 12, 14 en 19 september 2023, waarbij zowel de betrokkene als zijn raadsman, mr. J.B. van Faassen, en de officier van justitie, mr. J.J. van Bree, aanwezig waren.

De officier van justitie heeft de vordering tijdens de zitting verlaagd tot € 96.777,53, gebaseerd op de berekening van de waarde van de gestolen goederen en de veronderstelde opbrengst voor de betrokkene. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er geen bewijs was dat de betrokkene enig voordeel had genoten en heeft verzocht om afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens de Hoge Raad, het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. N. Boots als voorzitter, mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005675-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 20 oktober 2023
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 9 juni 2022, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak onder bovenstaand parketnummer tegen:
[de betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: [de betrokkene] .

1.De vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid Sr zal vaststellen op
€ 881.813,16en dat aan [de betrokkene] de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor [de betrokkene] is gedagvaard om op 12, 14 en 19 september 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank (artikel 36e, tweede lid Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [de betrokkene] om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 12, 14 en 19 september 2023.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op 12, 14 en 19 september 2023. Daarbij zijn gehoord [de betrokkene] , zijn raadsman mr. J.B. van Faassen, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. J.J. van Bree.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Vervolgens is het onderzoek gesloten op 6 oktober 2023 en is de uitspraak bepaald op 20 oktober 2023.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 96.777,53.
Volgens de berekening van de officier van justitie is er voor een waarde van € 1.955.550,50 aan goederen weggenomen. De officier van justitie is uitgegaan van een helerswaarde van 50%, zodat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uitkomt op € 977.775,25. Hier moeten de kosten van de oprichting van [bedrijf 1] (€ 5.000,-) en het verkoopverlies van de vrachtwagens (€ 5.000,-) van afgetrokken worden, zodat het totale bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op € 967.775,25 uitkomt. De officier van justitie gaat ervan uit dat [de betrokkene] 10% van de opbrengst heeft verkregen, zijnde het gevorderde bedrag van € 96.777,53.

4.Het standpunt van [de betrokkene] en zijn raadsman

De verdediging heeft, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak, primair verzocht dat de ontnemingsvordering wordt afgewezen.
Subsidiair is door de verdediging naar voren gebracht dat uit het geheel van bevindingen niet is gebleken dat enig voordeel is genoten door [de betrokkene] en hierdoor afwijzing van de ontnemingsvordering dient te volgen.
Meer subsidiair is het verzoek gedaan om het Openbaar Ministerie nader onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van de gestolen goederen bij [bedrijf 2] in Dubai.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij vonnis van 14 september 2023 van deze rechtbank is [de betrokkene] vrijgesproken van witwassen en diefstal door twee of meer verenigde personen dan wel opzetheling.
Artikel 36e, eerste lid Sr houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet naar het oordeel van de Hoge Raad worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat (HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258). De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet ontvangen in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

7.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.