ECLI:NL:RBNHO:2023:10437

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10442626 \ CV EXPL 23-1655
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en aansprakelijkheid bij rioleringsproblemen na verbouwing

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de aannemer die in 2019 een badkamer en toilet heeft gerealiseerd in zijn woning. Drie jaar later zijn er problemen met de afvoer geconstateerd, waarna eiser de aannemer aansprakelijk stelt voor de ontstane schade. De partijen verschillen van mening over de vraag of de aannemer voldoende onderzoek heeft gedaan naar het bestaande rioolstelsel. De kantonrechter wijst de vordering af, oordelend dat er voor de aannemer destijds geen aanleiding was om nader onderzoek te doen. Het werk voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, en er is geen sprake van een tekortkoming van de aannemer. De kantonrechter concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aannemer in het kader van zijn opdracht onvoldoende onderzoek heeft verricht. De vordering van eiser wordt afgewezen en de proceskosten komen voor rekening van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10442626 \ CV EXPL 23-1655 BL
Uitspraakdatum: 18 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. N.A. Berenschot
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. K.R. Stephan
De zaak in het kort
In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de aannemer die een badkamer en toilet in de woning van eiser heeft gemaakt. Drie jaar later is een probleem met de afvoer geconstateerd. Partijen verschillen vooral van mening over de vraag of de aannemer voldoende onderzoek heeft gedaan naar het onder de woning gelegen bestaande rioolstelsel. De kantonrechter wijst de vordering af. Naar het oordeel van de kantonrechter was er destijds voor de aannemer geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Er is geen sprake van een tekortkoming van de aannemer. Het werk voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 4 april 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 19 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 3 juli 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2019 eigenaar geworden van een woning aan de [adres] te [plaats 1] (verder: de woning). De woning is vervolgens verbouwd en gesplitst in twee wooneenheden, die [eiser] is gaan verhuren.
2.2.
[gedaagde] heeft een loodgietersbedrijf en heeft in dat kader in 2019 werkzaamheden verricht in de woning. Hij heeft onder meer een nieuwe badkamer met separaat toilet gerealiseerd op de begane grond.
2.3.
In april 2022 zijn problemen met de afvoer van de douche en het toilet op de begane grond geconstateerd. [betrokkene 1] , een vriendin van [eiser] , meldt in een e-mail van 25 april 2022 aan [gedaagde] dat uit cameraonderzoek door [betrokkene 2] is gebleken dat de afvoer van het toilet en de douche op tegenschot ligt, met het verzoek aan [gedaagde] om een en ander op de kortst mogelijke termijn te herstellen.
2.4.
In reactie daarop schrijft [gedaagde] in een e-mail van 25 april 2022 dat het gedeelte van het riool dat volgens [betrokkene 2] op tegenschot ligt niet door hem is aangelegd, zodat hij daarvoor niet aansprakelijk is.
2.5.
In vervolg daarop schrijft [betrokkene 1] in een e-mail van 30 april 2022 dat [betrokkene 2] weer is geweest en dat duidelijk is geworden dat de T-stukken verkeerd zijn aangesloten.
2.6.
Daarop schrijft [gedaagde] in een e-mail van 30 april 2022 dat hij de riolering voorafgaand aan het aansluiten van het T-stuk heeft gecontroleerd, dat zich toen geen problemen voordeden, en dat het omdraaien van het T-stuk het probleem niet zal oplossen als de rioolbuis op tegenschot ligt.
2.7.
Vervolgens is [gedaagde] in een brief van 1 mei 2022 door [betrokkene 1] namens [eiser] in gebreke gesteld ter zake het riool dat niet op afschot maar op tegenschot ligt, met het verzoek dit gebrek binnen twee weken te herstellen.
2.8.
Daarop heeft [gedaagde] in een e-mail van 2 mei 2022 zijn standpunt herhaald dat hij niet verantwoordelijk is voor de rioolbuizen die niet door hem zijn aangelegd, maar alleen voor het koppel-T-stuk dat hij op het bestaande buizenstelsel heeft aangesloten nadat hij de stroomrichting had getest op afschot.
2.9.
Op 24 juni 2022 heeft [betrokkene 3] in opdracht van [eiser] onderzoek gedaan naar de situatie waarin [gedaagde] drie T-stukken heeft geplaatst in een bestaande afvoerleiding. [betrokkene 3] concludeert – samengevat – dat [gedaagde] integer, goed, deugdelijk en volgens goed vakmanschap heeft gewerkt en mocht aannemen dat het bestaande riool goed werkend was, op afschot lag en goed belucht was. Dit rapport heeft [eiser] voorafgaand aan de procedure niet met [gedaagde] gedeeld.
2.10.
Op 4 september 2022 heeft [betrokkene 4] in opdracht van [eiser] onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van steeds terugkerende verstoppingen van het riool op de begane grond van de woning. [betrokkene 4] concludeert – samengevat – dat [gedaagde] onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de stroomrichting van de bestaande riolering, met als gevolg dat [gedaagde] de T-stukken in de verkeerde stroomrichting heeft geplaatst, namelijk richting een afgedopte riolering. Volgens [betrokkene 4] was er geen enkel probleem geweest als de T-stukken richting het juiste riool zouden zijn geplaatst. Omdat het huis ruim 100 jaar oud is had [gedaagde] grondig onderzoek moeten doen voordat hij aansluitingen maakte op het bestaande riool, aldus [betrokkene 4] .
2.11.
Het rapport van [betrokkene 4] is op 22 september 2022 door mr. Van Es, de vorige gemachtigde van [eiser] , aan [gedaagde] gestuurd. Daarbij is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen
“ervoor zorg te dragen dat de verkeerd geplaatste t-stukken zijn omgedraaid en de vervolgens ontstane gevolgschade aan onder andere het tegelwerk te herstellen”. Verder is [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 6.384,46 te betalen voor de kosten die [eiser] tot dat moment heeft moeten maken om de riolering herhaaldelijk te laten ontstoppen en om het rioolbedrijf ( [betrokkene 2] ) te laten onderzoeken wat de oorzaak van de verstoppingen is.
2.12.
In reactie daarop schrijft de advocaat van [gedaagde] in een e-mail van 3 oktober 2022 dat [gedaagde] bereid is om de door hem geplaatste T-stukken om te draaien en daarna het tegelwerk te herstellen, maar dat dit het probleem niet gaat wegnemen omdat uit de onderzoeken blijkt dat de riolering op tegenschot ligt, zodat causaal verband tussen de geclaimde schade en het werk van [gedaagde] ontbreekt.
2.13.
Op 10 oktober 2022 is [gedaagde] gestart met werkzaamheden in de woning om de door hem geplaatste T-stukken om te draaien. [gedaagde] heeft dit werk niet kunnen afmaken, omdat
[betrokkene 1] eerst weer een expert wilde spreken.
2.14.
Vervolgens schrijft [betrokkene 1] in een e-mail van 12 oktober 2022 dat [betrokkene 2] opnieuw een camera inspectie heeft uitgevoerd, ditmaal in het recent door [gedaagde] uitgehakte gedeelte van de vloer, en dat daarbij is gebleken dat er nog een derde rioolbuis is die doodloopt. Bij haar e-mail heeft [betrokkene 1] tekeningen van [betrokkene 2] gevoegd van de huidige en gewenste situatie (de oplossing), en [gedaagde] in de gelegenheid gesteld binnen twee dagen de aanpassingen volgens de tweede tekening te realiseren.
2.15.
In reactie daarop bericht [gedaagde] op 19 oktober 2022 opnieuw dat hij bereid is de door hem geplaatste T-stukken om te draaien en daarna het tegelwerk te herstellen conform het eerdere verzoek van [eiser] , maar dat hij niet bereid is meer of ander werk te verrichten.
2.16.
In een brief van 21 oktober 2022 stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] ondeugdelijk werk heeft geleverd en heeft nagelaten onderzoek te doen naar de stroomrichting, dat is vastgesteld dat het herstelwerk meer moet omvatten dan het omdraaien van T-stukken en dat [gedaagde] in verzuim is geraakt. Daarbij is de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot schadevergoeding. Om kosten te besparen wordt [gedaagde] wel in de gelegenheid gesteld om het tegelwerk te herstellen na het gereedkomen van de herstelwerkzaamheden door een derde.
2.17.
[betrokkene 2] heeft op 18 oktober 2022 een offerte verstrekt van € 1.601,44 inclusief btw voor – kort gezegd – het omdraaien van
“het foutieve T-stuk van de toiletaansluiting”dat zich op dat moment nog onder het beton bevond.
2.18.
[betrokkene 2] heeft de herstelwerkzaamheden overeenkomstig haar offerte uitgevoerd, waarna [gedaagde] het tegelwerk heeft hersteld.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.038,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022, buitengerechtelijke incassokosten (€ 936,90) en de kosten voor het rapport van [betrokkene 4] (€ 499,00).
[eiser] legt aan de vordering het volgende – kort weergegeven – ten grondslag.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden niet uitgevoerd naar de eisen van goed en deugdelijk werk. Hij heeft de afvoer van douche en toilet aangesloten op het verkeerde riool, namelijk een riool dat niet meer in gebruik is, afgedopt is en op tegenschot ligt. [gedaagde] had voor en na uitvoering van de werkzaamheden de stroomrichting moeten testen, maar heeft dit nagelaten. [gedaagde] is niet bereid gebleken de noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren, zodat [eiser] aanspraak maakt op vervangende schadevergoeding. De gevorderde hoofdsom bestaat uit onderzoeks- en ontstoppingskosten (in totaal € 7.436,88) en de kosten voor het in oktober 2022 door [betrokkene 2] uitgevoerde herstelwerk (€ 1.601,44).
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert – samengevat – het volgende aan. Om te beginnen bestaat er geen overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] . De werkzaamheden zijn verricht in opdracht van [betrokkene 1] , zodat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Bovendien is [gedaagde] niet tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht. Hij heeft de opdracht gekregen om een nieuwe badkamer en toilet te realiseren en deze aan te sluiten op de bestaande riolering, waarvan een gedeelte in een uitgehakt stuk van de vloer zichtbaar was gemaakt voor aanvang van het werk. Deze door de opdrachtgever aangewezen zichtbare buis is door [gedaagde] gecontroleerd en ligt op afschot. De situatie gaf [gedaagde] geen aanleiding voor nader onderzoek. [gedaagde] heeft als goed vakman gehandeld door de badkamer en het toilet op deze rioolbuis aan te sluiten zoals hij heeft gedaan. De kosten die [eiser] heeft gemaakt om de situatie door [betrokkene 2] te laten oplossen betreffen aanpassingen van het bestaande riool, dat niet behoort tot het door [gedaagde] uitgevoerde werk. Dit is dus geen schade maar meerwerk. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat het deskundigenbericht van [betrokkene 3] niet met [gedaagde] is gedeeld en bij de dagvaarding niet is overgelegd, zodat [eiser] zijn verplichting om de rechtbank volledig en naar waarheid te informeren heeft geschonden.

4.De beoordeling

[eiser] is de opdrachtgever
4.1.
Allereerst moet worden vastgesteld of [eiser] is aan te merken als contractspartij van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is [betrokkene 1] de opdrachtgever. [eiser] stelt dat [betrokkene 1] optrad als zijn vertegenwoordiger, met name vanwege een taalbarrière.
4.2.
De beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, hangt af van hetgeen de betrokken partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten kunnen daarbij van belang zijn.
4.3.
[gedaagde] beroept zich erop dat het [betrokkene 1] is geweest die hem op 27 mei 2019 heeft gevraagd naar de woning van haar vriend [eiser] in [plaats 1] te gaan. Maar dit enkele feit maakt [betrokkene 1] nog geen opdrachtgever. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat de communicatie over de door [gedaagde] in de woning van [eiser] te verrichten werkzaamheden in elk geval grotendeels via [betrokkene 1] is gelopen. Ook dat gegeven is in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat [betrokkene 1] de opdrachtgever is. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.4.
Vast staat dat de werkzaamheden zijn verricht in de woning waarvan [eiser] eigenaar is. Uit de stellingen van [gedaagde] zelf blijkt dat [betrokkene 1] op 27 mei 2019 kenbaar heeft gemaakt dat de woning in [plaats 1] niet van haar is. Verder heeft [eiser] onbetwist gesteld dat [betrokkene 1] geen (financieel) belang heeft bij de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden. Partijen zijn het er ook over eens dat [eiser] geen Nederlands spreekt, hetgeen verklaart waarom [eiser] ervoor heeft gekozen de communicatie voornamelijk via [betrokkene 1] te laten verlopen. [betrokkene 1] is met [eiser] meegekomen naar de zitting. Daar heeft [betrokkene 1] verklaard dat [eiser] de plattegronden voor de verbouwing van zijn woning heeft gemaakt, dat deze tekeningen met [gedaagde] zijn gedeeld en dat er ook besprekingen zijn geweest waarbij [eiser] aanwezig was. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Verder staat vast dat [gedaagde] zijn facturen voor de verrichte werkzaamheden destijds op naam van [eiser] heeft gesteld. Dit duidt erop dat [gedaagde] wist dat [eiser] de contractspartij is. Een andere verklaring heeft [gedaagde] hiervoor niet kunnen geven. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat hij de facturen voor [eiser] ook per e-mail aan [betrokkene 1] heeft gezonden brengt niet mee dat zij als opdrachtgever heeft te gelden. Dit onderbouwt eerder dat [gedaagde] wist dat [betrokkene 1] optrad als vertegenwoordiger van [eiser] . Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat [betrokkene 1] in de ingebrekestelling die zij op 1 mei 2022 aan [gedaagde] heeft gestuurd uitdrukkelijk schrijft dat zij handelt namens [eiser] . Ook in de daaraan voorafgaande e-mails van 30 april 2022 heeft [betrokkene 1] het over de rechten en plichten van [eiser] in deze kwestie. In zijn reactie van 2 mei 2022 maakt [gedaagde] hiertegen op geen enkele manier bezwaar. Verder meldt het rapport van [betrokkene 4] duidelijk [eiser] als opdrachtgever. Dit rapport is op 22 september 2022 met [gedaagde] gedeeld, en voor [gedaagde] evenmin aanleiding geweest om vragen te stellen of opmerkingen te plaatsen bij de rol van [eiser] in deze kwestie.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat het voor [gedaagde] kenbaar is geweest dat [eiser] zijn contractspartij is en dat [betrokkene 1] daarbij is opgetreden als vertegenwoordiger van [eiser] . Dit betekent dat het formele verweer van [gedaagde] niet slaagt en overgegaan wordt tot een inhoudelijk behandeling van de zaak.
Er is geen sprake van een tekortkoming van [gedaagde]
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst die zij zijn aangegaan kwalificeert als aanneming van werk. [gedaagde] heeft medio 2019 in opdracht van [eiser] een nieuwe badkamer met separaat toilet gerealiseerd op de begane grond. Dit werk is onderdeel van een grotere opdracht. Uit de door [eiser] overgelegde offerte van [gedaagde] van 30 mei 2019 blijkt dat ook sprake was van (onder meer) werkzaamheden aan het dak, een badkamer op de eerste verdieping, elektrawerk, het plaatsen van binnenwanden en plafondwerk.
Het totaalbedrag van die offerte is € 24.397,99 inclusief btw.
4.7.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de badkamer en het toilet op de begane grond. In april 2022 werd [eiser] geconfronteerd met een ernstig afvoerprobleem in die badkamer. [gedaagde] betwist dit op zichzelf niet. Het gaat in deze zaak om de vraag of sprake is van een gebrek waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. De vordering van [eiser] bestaat hoofdzakelijk uit gemaakte onderzoeks- en ontstoppingskosten (€ 7.436,88). Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van de kosten voor het in oktober 2022 door [betrokkene 2] uitgevoerde herstelwerk (€ 1.601,44).
4.8.
Van een gebrek is sprake indien en voor zover het werk niet beantwoordt aan de aannemingsovereenkomst. Partijen zijn het erover eens dat het werk van [gedaagde] moet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk, maar verschillen van mening over wat daaronder in dit geval moet worden verstaan. Met name is in discussie of en in hoeverre [gedaagde] onderzoek had moeten doen naar het onder de woning gelegen bestaande rioolstelsel, voordat hij de nieuwe douche- en toiletafvoer daarop aansloot. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] in het kader van zijn opdracht onvoldoende onderzoek heeft verricht. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.9.
Op het moment dat de opdracht aan [gedaagde] werd verstrekt was het huis volledig gestript (casco gemaakt). Aan de kant waar de badkamer en het toilet op de begane grond moesten komen was een gedeelte van de vloer uitgehakt, waardoor een deel van de riolering was blootgelegd. Partijen zijn het erover eens dat tegen [gedaagde] is gezegd dat de afvoer van douche en toilet aangesloten moest worden op de bestaande riolering. [gedaagde] heeft dit gedaan door middel van T-stukken die hij heeft aangesloten op eerdergenoemde bestaande zichtbare rioolbuis (verder te noemen: de zwarte buis). [eiser] heeft gelijk waar hij stelt dat van [gedaagde] als professioneel loodgieter verwacht mag worden dat hij onderzoek verricht naar de stroomrichting van de rioolbuis waarop hij de nieuwe afvoeren wil aansluiten. [gedaagde] betwist dit ook niet, maar stelt zich op het standpunt dat hij voldoende onderzoek heeft gedaan. [gedaagde] stelt dat hij de zwarte buis vooraf heeft getest op afschot, en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het rapport van [betrokkene 3] . [eiser] stelt dat [gedaagde] geen onderzoek naar de stroomrichting heeft gedaan, en verwijst daarvoor naar het rapport van [betrokkene 4] . Beide deskundigen zijn er niet bij geweest toen [gedaagde] het werk uitvoerde en kunnen hierover dus niet uit eigen wetenschap verklaren. Wel staat in dit verband als onbetwist vast dat [gedaagde] het nieuwe door hem aangesloten toilet zelf een maand lang probleemloos heeft gebruikt, en daarmee medio 2019 honderden liters water heeft doorgespoeld. Daarmee neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [gedaagde] in elk geval na uitvoering van de werkzaamheden de afvoer en de stroomrichting daarvan door middel van water heeft getest.
4.10.
[betrokkene 2] heeft drie jaar later, in de periode van 16 april tot en met 12 oktober 2022, diverse onderzoeken uitgevoerd en het rioolstelsel onder de woning in kaart gebracht. De zwarte buis waarop [gedaagde] de douche en het toilet heeft aangesloten, ligt loodrecht op een andere bestaande rioolbuis aan de achterzijde van de woning (verder te noemen: de rode buis). Deze rode buis blijkt aan de kant van de buren afgedopt en daarmee doodlopend te zijn. Aan de kant van de steeg is de rode buis verbonden met een goed werkend riool dat richting de herberg loopt (verder te noemen: riool 1). De bestaande verbinding tussen de zwarte buis, de rode buis en riool 1 bestond uit een T-stuk dat zodanig was geplaatst dat de stroomrichting van de zwarte buis richting de afgedopte kant van de rode buis liep (verder te noemen: het oude T-stuk). Tussen partijen staat niet ter discussie dat de rode buis en het oude T-stuk tijdens het werk niet zichtbaar zijn geweest voor [gedaagde] , omdat de tegelvloer die daaroverheen lag, is blijven liggen.
4.11.
Op de zitting is aan de [gedaagde] van foto’s en tekeningen duidelijk geworden dat het probleem uiteindelijk in oktober 2022 door [betrokkene 2] is opgelost door – kort gezegd – het omdraaien van het oude T-stuk. In de oude situatie kon douche- en toiletwater dat vanaf de zwarte buis richting de afgedopte kant van de rode buis was gespoeld, terugstromen en via het oude T-stuk afwateren in riool 1. Zoals ook [betrokkene 3] concludeert lijkt het daardoor dat het water goed wegloopt, zodat [gedaagde] op basis van een watertest mocht concluderen dat de bestaande zwarte buis goed afvoert. Dit verklaart ook dat [gedaagde] een maand probleemloos gebruik heeft kunnen maken van het toilet. Maar in de loop van de tijd is met feces vervuild water zich gaan ophopen aan de afgedopte kant van de rode buis. Door het omdraaien van het oude T-stuk voert het douche- en toiletwater nu direct af richting riool 1, zodat geen ophoping in het afgedopte deel van de rode buis meer plaatsvindt. Daarmee is onjuist gebleken de eerder door [betrokkene 2] en [betrokkene 4] getrokken conclusie dat het probleem is veroorzaakt doordat [gedaagde] zijn T-stukken verkeerd op de zwarte buis zou hebben geplaatst. De door [gedaagde] op de zwarte buis geplaatste T-stukken kunnen immers niet bepalen of de zwarte buis afvoert richting de afgedopte rode buis of richting riool 1. Dat doet het oude T-stuk, dat tot het gedeelte van het bestaande rioolstelsel behoort dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voor [gedaagde] verborgen is gebleven.
4.12.
[eiser] stelt niet concreet welke tests [gedaagde] op basis van zijn opdracht had moeten doen om te ontdekken dat het cruciale oude T-stuk was geplaatst in de richting van een afgedopt riool. Gebleken is dat een watertest daartoe niet afdoende was. Uit de door [eiser] overgelegde facturen en werkbonnen van [betrokkene 2] blijkt dat deze specialist in rioleringen diverse onderzoeken heeft moeten doen om de oorzaak van de verstopping te achterhalen. Er zijn camera inspecties uitgevoerd op 16 april, 24 april, 29 april, 20 mei, 3 juni, 17 juni en 12 oktober 2022. Daarnaast heeft [betrokkene 2] op 13 juni 2022 een poging gedaan om de rode buis inclusief het oude T-stuk via graafwerkzaamheden aan de kant van de steeg (de herberg) zijdelings te benaderen. Op de werkbon van die dag staat:
“doch het riool incl. T-stukken zitten ingegoten in het beton. Fysieke benadering zonder grootschalig breekwerk hierbij uitgesloten”. Pas op 12 oktober 2022, nadat de vloer in de badkamer was opengemaakt, heeft [betrokkene 2] geconcludeerd dat de oplossing definitief gevonden kon worden in het omdraaien van het oude T-stuk. Er waren inmiddels 10 maanden verstreken, waarin [betrokkene 2] 19 keer ter plaatse is geweest voor onderzoek- en/of ontstoppingswerkzaamheden. Dit illustreert hoe gecompliceerd het was om de ongebruikelijke rioleringssituatie onder de woning, met drie rioolbuizen waarvan er twee afgedopt zijn, in kaart te brengen en het probleem te lokaliseren. Er is meermalen sprake geweest van nieuwe inzichten van de rioolspecialist.
4.13.
Op basis van de watertest zoals die door [gedaagde] is uitgevoerd, mocht hij concluderen dat de zwarte buis goed functioneerde en daarop de afvoer van douche en toilet aansluiten zoals hij heeft gedaan. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [gedaagde] destijds had moeten weten dat nader onderzoek nodig was. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan hij mocht verwachten dat [gedaagde] in 2019 een grootschalig en kostbaar onderzoek zou uitvoeren zoals dat van [betrokkene 2] in 2022. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de totale prijs van de opdracht, naar eigen zeggen van [eiser] het renoveren van de volledige woning tegen een offertebedrag van in totaal € 24.397,99. Onderzoek naar de bestaande riolering maakt geen uitdrukkelijk onderdeel uit van die offerte. Voor zover [eiser] zich in dit verband beroept op de conclusie van [betrokkene 4] dat [gedaagde] grondig onderzoek had moeten doen enkel en alleen omdat het huis ruim 100 jaar oud is, slaagt dit beroep niet. [eiser] heeft hierop geen toelichting gegeven. [gedaagde] wijst er terecht op dat [betrokkene 4] zelf in haar rapport als bouwjaar van de woning 1953 vermeldt. Verder heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat de zwarte buis die aan hem is gepresenteerd en waarop hij de badkamer en het toilet heeft aangesloten van dikwandig PVC is, dat pas sinds de jaren ’80 wordt gebruikt. Dit is door [eiser] niet weersproken.
4.14.
Daarbij voert [gedaagde] terecht nog aan dat veel tijd is verstreken tussen de oplevering van zijn werk en het ontstaan van de problemen, dat de woning in die tussentijd door verschillende huurders is bewoond en dat de huurder op de bovenverdieping veel schade heeft aangericht, zodat de causaliteit tussen het rioleringsprobleem en de werkzaamheden van [gedaagde] niet meer vastgesteld kan worden.
4.15.
Ten slotte is de kantonrechter met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] zijn verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren heeft geschonden. [eiser] heeft in eerste instantie bij de dagvaarding slechts een deel van het verhaal verteld en alleen de stukken overgelegd die dat verhaal ondersteunen. Pas later is duidelijk geworden dat er nog een in opdracht van [eiser] opgesteld deskundigenrapport is, van [betrokkene 3] , waarvan de inhoud hem onwelgevallig is. De kantonrechter verbindt aan deze schending geen andere consequentie dan het benoemen daarvan.
4.16.
De conclusie is dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, zodat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 792,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2034)