Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van de bedrijfsmatige handel in valse merkartikelen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag was vastgesteld op € 224.312,-. Tijdens de zitting op 14 september 2023 heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag verlaagd tot € 26.945,37, gebaseerd op de berekening van het voordeel dat de veroordeelde en een medeveroordeelde hadden behaald uit de verkoop van kleding en parfum. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de ontnemingsrapportage van de Koninklijke Marechaussee, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 143.598,18, na aftrek van inkoopkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vanaf 1 januari 2018 betrokken was bij de handel in valse merkartikelen en dat de verkoop van parfum beperkt was tot een periode van twee maanden. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en het bedrag van € 26.945,37 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft ook de redelijke termijn overschreden, maar dit is gecompenseerd door matiging van de straf in de eerdere zaak. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.