ECLI:NL:RBNHO:2023:10429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15/155460-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplegen van handel in valse merkartikelen

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van de bedrijfsmatige handel in valse merkartikelen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag was vastgesteld op € 224.312,-. Tijdens de zitting op 14 september 2023 heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag verlaagd tot € 26.945,37, gebaseerd op de berekening van het voordeel dat de veroordeelde en een medeveroordeelde hadden behaald uit de verkoop van kleding en parfum. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de ontnemingsrapportage van de Koninklijke Marechaussee, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 143.598,18, na aftrek van inkoopkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vanaf 1 januari 2018 betrokken was bij de handel in valse merkartikelen en dat de verkoop van parfum beperkt was tot een periode van twee maanden. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en het bedrag van € 26.945,37 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft ook de redelijke termijn overschreden, maar dit is gecompenseerd door matiging van de straf in de eerdere zaak. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/155460-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 20 oktober 2023
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 9 juni 2022, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[de veroordeelde ],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: [de veroordeelde ] .

1.De vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid Sr zal vaststellen op
€ 224.312,-en dat aan [de veroordeelde ] de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op het strafbare feit waarvoor [de veroordeelde ] is gedagvaard om op 14 september 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank (artikel 36e, tweede lid Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [de veroordeelde ] om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2023.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Daarbij zijn gehoord de raadsman van [de veroordeelde ] mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. J.J. van Bree.
Vervolgens is het onderzoek gesloten op 6 oktober 2023 en is de uitspraak bepaald op 20 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de door de raadsman op 5 september 2023 toegezonden schriftelijke reactie op de ontnemingsvordering.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 26.945,37.
Volgens de berekening van de officier van justitie hebben [de veroordeelde ] en [medeveroordeelde ] met de verkoop van kleding en parfum een voordeel van € 53.890,74 gerealiseerd. De officier van justitie gaat uit van een pondspondsgewijze verdeling, zodat het door [de veroordeelde ] behaalde voordeel € 26.945,37 bedraagt.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in totaal een winst van € 50.666,72 is behaald. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn is matiging van de betalingsverplichting met € 5.000,- passend, zodat het voordeel op € 45.666,72 moet worden vastgesteld. De raadsman heeft verzocht dit bedrag verder te matigen wegens de beperkte draagkracht van [de veroordeelde ] .
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Grondslag van de vordering
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 20 oktober 2023 is [de veroordeelde ] in de zaak met bovengenoemd parketnummer veroordeeld voor - kort gezegd - het medeplegen van de bedrijfsmatige handel in valse merkartikelen in de periode van 18 september 2019 tot en met 5 februari 2020.
Op grond van deze veroordeling kan [de veroordeelde ] worden verplicht de Staat een bedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk voordeel, verkregen door middel van of uit baten van het ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feiten en door andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [de veroordeelde ] zijn begaan.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 6 februari 2023 heeft de Koninklijke Marechaussee een (gecorrigeerd) rapport opgesteld betreffende het door [de veroordeelde ] wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in valse merkartikelen. [2] Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage. Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen [de veroordeelde ] .
In de ontnemingsrapportage wordt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de verkoop van kleding en parfum. Na aftrek van de inkoopkosten van de artikelen is berekend dat een voordeel is behaald van in totaal € 143.598,18.
5.3
De beoordeling
De rechtbank volgt de raadsman niet in het standpunt dat met de verkoop van valse kleding pas vanaf 1 februari 2018 voordeel is bepaald. De rechtbank gaat er in navolging van het standpunt van de officier van justitie van uit dat voldoende aannemelijk is dat [de veroordeelde ] zich al vanaf 1 januari 2018 met de handel in valse merkkleding heeft beziggehouden. Dit baseert de rechtbank op de WhatsApp-gesprekken van 13 juli 2017 en 24 januari 2018. [3]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor de verkoop van parfum moet worden uitgegaan van een periode van twee maanden.
Voor het overige gaat de rechtbank uit van de (niet betwiste) uitgangspunten in het ontnemingsrapport.
Dit leidt tot de volgende berekening:
Opbrengsten kleding: € 39.215,50
Opbrengsten parfum: € 16.331,24
Voorraad: minus € 1.656,00
Totaal: € 53.890,74.
Naast [de veroordeelde ] is ook [medeveroordeelde ] veroordeeld voor de handel in valse merkartikelen. Uit de stukken blijkt niet van een ondergeschikte rol van een van hen. De rechtbank gaat daarom uit van een verdeelsleutel van een gelijke verdeling. De rechtbank schat het door [de veroordeelde ] behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in valse merkartikelen dan ook op € 26.945,37.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De raadsman heeft onvoldoende onderbouwd dat [de veroordeelde ] nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een haar op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat conservatoir beslag is gelegd dat ten behoeve van de voldoening van het te ontnemen bedrag kan worden uitgewonnen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door [de veroordeelde ] te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn weliswaar is overschreden, maar dat deze overschrijding al voldoende is gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan [de veroordeelde ] opgelegde straf. De rechtbank volstaat in de onderhavige ontnemingszaak daarom met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door [de veroordeelde ] te betalen bedrag vaststellen op
€ 26.945,37.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 26.945,37 (zesentwintigduizend negenhonderdvijfenveertig euro en zevenendertig cent).
Legt aan [de veroordeelde ] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 26.945,37(zesentwintigduizend negenhonderdvijfenveertig euro en zevenendertig cent) ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de (ter zitting aangepaste) vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 538 dagen.

9.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, behorende bij het strafrechtelijke onderzoek Unanderra (los bijgevoegd).
3.Een proces-verbaal van bevindingen analyse mobiele telefoon KVI-115, opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee d.d. 29 april 2020 (MAP W.01, dossierpagina’s 468-473).