ECLI:NL:RBNHO:2023:10402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
15.150770.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing onrechtmatigheidsverweer en vrijspraak van strafbare voorbereidingshandelingen met bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en van voorbereidingshandelingen voor een misdrijf. De rechtbank heeft de onrechtmatigheidsverweren van de verdediging verworpen, waarbij werd betoogd dat de identiteitscontrole van de inzittenden van de auto onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant voldoende redenen had om de auto te controleren en dat de daaropvolgende doorzoeking rechtmatig was. De verdachte werd vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen, omdat niet bewezen kon worden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor een misdrijf. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte werd veroordeeld tot 135 dagen jeugddetentie, waarvan 34 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.150770.22 en 13.039571.20 (vordering tul) (P)
Uitspraakdatum: 19 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 5 oktober 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
hierna te noemen: de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Rienks, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Purmerend, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) pistool, van het merk Zoraki, type Volga, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9, althans een of meerdere, scherpe kogelpatronen van het kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Purmerend, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten (medeplegen van) diefstal met geweld of bedreiging met geweld (als bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of het (medeplegen van) afpersing (als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht), althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- ( geprepareerde) tiewraps en/of
- vijf, althans een of meerdere rollen tape en/of
- een of meerdere handschoen(en) en/of
- drie, althans een of meerdere, balaclava(s)/bivakmuts(en) en/of
- vier, althans een of meerdere mes(sen) en/of
- negen, althans een of meerdere, patro(o)n(en) en/of
- een vuurwapen en/of
- een balletjespistool
(kennelijk) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is en er geen reden is om de vervolging te schorsen.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Onrechtmatigheidsverweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto waarin de verdachte zich bevond en dat daardoor een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft plaatsgevonden waarop bewijsuitsluiting moet volgen. Volgens haar was de verbalisant op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) weliswaar bevoegd om de auto staande te houden, maar niet om het identiteitsbewijs van anderen dan de bestuurder te vorderen dan wel in de auto te zoeken naar identiteitsbewijzen van de inzittenden die niet de auto bestuurden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verbalisant die tot staandehouding van de desbetreffende auto is overgegaan heeft zijn observaties en bevindingen uitgebreid weergegeven in een proces-verbaal en daaruit blijkt het volgende.
Verbalisant [naam verbalisant] reed op vrijdag 17 juni 2022 omstreeks 19.30 uur in een onopvallende politieauto in de Middenbeemster op de kruising Rijperweg/Middenweg en zag een grijze Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] hem tegemoet komen rijden over de Middenweg. Het viel [naam verbalisant] op dat de achterzijde van dit voertuig doorzakte, alsof het te zwaar beladen was. [naam verbalisant] zag dat er vijf personen in de auto zaten. [naam verbalisant] heeft vervolgens het kenteken bevraagd. Uit die bevraging bleek dat de tenaamgestelde, zijnde medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment als een gevarenclassificatie wapengevaarlijk in de systemen stond geregistreerd, deel had uitgemaakt van de top 600 aanpak en afkomstig was uit [plaats] . [naam verbalisant] heeft zijn bevindingen aan de centrale doorgegeven en heeft om assistentie gevraagd van andere collega’s voor de controle van dit voertuig. [naam verbalisant] besloot het voertuig te volgen totdat de collega’s ter plaatse waren. [naam verbalisant] constateerde tijdens het volgen, naar zijn inschatting, dat de bestuurder een snelheidsovertreding maakte (te weten ongeveer 100 km/per uur, daar waar er maximaal 60 km gereden mocht worden). [naam verbalisant] merkte verder op dat de bestuurder kennelijk had bemerkt dat [naam verbalisant] hem volgde, omdat de bestuurder stopte bij een pompstation, [naam verbalisant] voorbij liet rijden, de bestuurder direct doorreed en hem volgde. In de gemeente Purmerend reed [naam verbalisant] op enig moment zelf weer achter de Peugeot. [naam verbalisant] zag toen dat de inzittenden achterom keken en meer bewogen, en dat de passagier achterin, in het midden, voorover boog tussen de inzittenden voorin en dat de andere twee passagiers achterin het voertuig ook hun hoofd omlaag deden alsof zij op de bodem van het voertuig bezig waren. Via de portofoon hoorde [naam verbalisant] dat de tenaamgestelde [medeverdachte 1] gecontroleerd moest worden en dat personalia van de andere inzittenden vastgesteld moesten worden. Hierna heeft [naam verbalisant] een stopteken gegeven aan de bestuurder.
Op basis van de observaties (een te zwaar beladen personenauto en een naar zijn inschatting begane snelheidsovertreding) was de verbalisant reeds bevoegd om op grond van artikel 160 WVW aan de bestuurder van de auto een stopteken te geven en inzage in het rijbewijs te vorderen van de bestuurder.
Wat betreft de vaststelling van de identiteit van de overige inzittenden van de auto heeft de verbalisant kennelijk vanwege de informatie en opdrachten die hij van de meldkamer kreeg (bestuurder vuurwapengevaarlijk en opdracht tot vaststellen identiteit bestuurder en inzittenden) besloten een identiteitscontrole uit te voeren. Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht juncto artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 2012 geven een ambtenaar van politie die controlebevoegdheid, ter uitvoering van zijn politietaak. Onder de politietaak wordt, blijkens de artikelen 2, onder a, juncto 3 van de Politiewet 2012, verstaan “te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde omvat zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (opsporing in ruime zin) als de handhaving van de openbare orde (voorkomen van wanordelijkheden en criminaliteit). Op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voor de verbalisant een voldoende concrete aanleiding bestond om in het kader van zijn taak tot het handhaven van de openbare orde alle inzittenden van de auto te onderwerpen aan een identiteitscontrole. De verbalisant was hiertoe bevoegd, nu dit redelijkerwijze voor de uitoefening van zijn politietaak noodzakelijk was.
De verdachte en twee andere inzittenden hadden geen identiteitsbewijs bij zich. Het vervolgens zoekend kijken in de auto om te bezien of zich daar identiteitsbewijzen bevonden, valt binnen de identiteitscontrole die de verbalisant rechtmatig uitvoerde. Er was op dat moment dan ook (nog) geen sprake van een doorzoeking in de zin van artikel 96b Sv of artikel 51 van de Wet wapens en munitie (WWM). Daartoe is de verbalisant overgegaan nadat hij in elkaar gezette tiewraps, handschoenen, bivakmutsen, patronen, een mes en een vuurwapen in de auto zag liggen. Het aantreffen van deze voorwerpen vormde voldoende grond voor het ter inbeslagneming doorzoeken van de auto.
Naar het oordeel van de rechtbank kleeft er dus geen vormverzuim aan de identiteitscontrole, met inbegrip van het daartoe in de auto kijken, of aan de doorzoeking die daarop is gevolgd. Het verweer van de raadsvrouw wordt om deze reden verworpen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten. Ten aanzien van het feit 1 heeft zij bepleit dat het de verdachte heeft ontbroken aan wetenschap van en beschikkingsmacht over het desbetreffende vuurwapen en de munitie die zijn aangetroffen in de auto. Subsidiair heeft zij bepleit dat er onvoldoende bewijs is om medeplegen van dat wapen- en munitiebezit aan te nemen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de resterende goederen (duct tape, bivakmuts en tiewraps) niet uitdrukkelijk dienstig zijn voor het plegen van diefstal met geweld of afpersing. Voorts ontbreekt bewijs van een misdadig doel en van opzet bij de verdachte op het voorbereiden van dat misdadige doel.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde en tot vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde. De rechtbank zal de feiten hieronder gezamenlijk bespreken. De rechtbank zal daarbij, voor de leesbaarheid de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) hierna ook aanduiden als respectievelijk [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
3.4.1
De feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is de tenaamgestelde van een grijze personenauto van het merk Peugeot met kenteken [kenteken] . Uit onder meer de verklaringen van de verdachten blijkt dat op 17 juni 2022 rond 17.00 uur [medeverdachte 1] als bestuurder van deze auto met zijn broer [medeverdachte 2] op de bijrijdersstoel van huis ( [plaats] ) vertrekt en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in [plaats] worden opgehaald en achter in de auto plaatsnemen. Daarna wordt [medeverdachte 4] in Amsterdam Zuid-Oost opgehaald. Samen rijden zij naar de regio Midden-Beemster. Tussen 19.00 en 19.30 uur zijn zij bij Fort Resort Beemster op de Nekkerweg te Beemster gestopt.
Getuige [getuige 1] ziet vanaf 19.00 uur bij het Fort Resort een klein grijs autootje staan met drie personen erin en naast de auto een man met een Marokkaanse uiterlijk staan die aan het praten is met de bestuurder. Het viel deze getuige op dat de personen in de auto donker gekleed waren en twee van hen handschoenen droegen, terwijl het buiten ontzettend warm was. Hij ziet dat de auto op een gegeven moment wegrijdt rond 19:30 uur en omdat hij het een verdachte situatie vindt, doet hij hiervan melding bij de politie (pv’s bevindingen p. 33-34 en p. 36).
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart dat ze zijn gestopt bij Fort Beemster (een sauna) en dat hij en de verdachte zijn uitgestapt om te gaan roken.
Om 19.34 uur reed verbalisant [naam verbalisant] in een onopvallende politieauto over de Middenweg te Middenbeemster. Hij doet de hierboven onder 3.1 gerelateerde waarnemingen leidend tot het staande houden van de auto en het vorderen van de identiteitsbewijzen.
Op zoek naar identiteitsbewijzen van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ziet [naam verbalisant] op de achterbank van de auto, rechts achterin, twee rollen duct tape, een zak tiewraps, in elkaar gezette tiewraps, handschoenen, een bivakmuts, een pet en plastic tassen. Links achterin ziet hij onder de bestuurderstoel een mes liggen en een set handschoenen (pv bevindingen, p. 16-26). De verdachte ( [verdachte] ) heeft verklaard dat de aangetroffen bivakmuts van hem is (pv verhoor p. 349). Rechts achterin ziet [naam verbalisant] op de bodem voor de achterbank een vierkant doosje liggen met daarin 9 patronen. Ook ziet hij onder de stoel van de bijrijder een handvat van een vuurwapen, een mes en een bivakmuts liggen. Hierop worden alle inzittenden aangehouden (pv bevindingen, p. 16-26). In het dashboardkastje wordt vervolgens nog een zogenaamd balletjespistool aangetroffen (pv bevindingen, p. 38). [medeverdachte 2] heeft later verklaard dat dit van hem is (pv verhoor, p. 243). Op de buitenzijde van dit imitatiewapen is een DNA-spoor aangetroffen dat matcht met het DNA van [medeverdachte 2] (deskundigenrapport, p. 107-108).
De indeling van de personen in het voertuig op het moment dat zij werden achtervolgd door [naam verbalisant] was als volgt: [medeverdachte 1] was de bestuurder, [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersstoel [verdachte] zat achterin rechts (pv bevindingen p. 31), [medeverdachte 3] zat achterin, links (pv verhoor p. 315) en [medeverdachte 4] zat achterin in het midden (pv’s verhoor p. 315, p. 348 en p. 292).
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat op het moment dat er zwaailichten achter hen te zien waren één van de jongens voorin zei dat “
dat ding wel in de auto zat” (pv verhoor, p. 316).
Het vuurwapen dat onder de bijrijdersstoel is aangetroffen blijkt een omgebouwd, semi-automatisch pistool te zijn van het merk Zoraki, type Volga. In dit wapen is de in de loop fabrieksmatig aanwezige sper verwijderd, waardoor het geschikt is gemaakt om scherpe kogelpatronen mee te verschieten. Ook de negen patronen zijn als munitie (kaliber 9 mm) herkend en zijn gereed om te worden verschoten met een vuurwapen. Het vuurwapen en de munitie vallen onder categorie III van de WWM (pv onderzoek vuurwapen en munitie, p. 67-70 en pv aanvullende onderzoek vuurwapen en munitie, p. 75-77).
Uit DNA-onderzoek is naar voren gekomen dat aan de buitenzijde van het kistje waarin de patronen werden aangetroffen, DNA van [medeverdachte 4] is aangetroffen (het deskundigenrapport p. 107-108).
Uit DNA-onderzoek is naar voren gekomen dat op de buitenzijde van het foedraal van het dolkmes dat onder de bijrijdersstoel is aangetroffen, DNA van [verdachte] en op het heft DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen (los opgenomen rapport van het Nederlands Forensisch Intituut (NFI) d.d. 23 januari 2023).
Uit onderzoek naar de (historische) gegevens in de telefoons van de verdachte en de medeverdachten blijkt het volgende. In de telefoon van [medeverdachte 2] is een snapchat gesprek aangetroffen van een aantal dagen vóór 17 juni 2022. Hierin werd op 14 juni 2022 het volgende wordt besproken:
“Ik heb 2 werkers (p. 143)
Ze willen 2 mans gaan maar die buit blijft hetzelfde (p. 144)
Dus nu gaan we met 4 man? (p. 145)
Ja 4 dus met driver totaal (p. 145)
Wat gaan we morgen ochtend daar doen als hij al weg is naar djoen (p. 148)
Dan leg ik die spullen in de stash (p. 143- 151).”
Er worden ook de volgende twee adressen genoemd:
Belthoeve 7en
Insulindeweg 11(p.en 151 en 155)
Er wordt gesproken over
Kloekals
driver locatie(pv bevindingen, p. 151, 155 en 156).
Het woord djoenen is straattaal zijn voor werken en De Kloek is een sportcentrum gelegen aan de Insulindeweg 11 in de Middenbeemster (pv bevindingen, p. 133-157).
De telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] stralen op 3, 13 en 17 juni 2022 min of meer gelijktijdig zendmasten aan in Purmerend en (Zuidoost- en Midden-) Beemster (pv’s bevindingen, p. 176 en 177).
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op vrijdag 17 juni contact heeft met het telefoonnummer van [medeverdachte 4] , om 08:55 en 16:49 uur. Op vrijdag 17 juni om 09:01 uur en 17:01 uur heeft [medeverdachte 1] contact (geprobeerd te leggen) met [verdachte]
.Om 17:14 uur diezelfde dag heeft [medeverdachte 1] contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (pv bevindingen, p. 174-175).
3.4.2
Waardering van deze feiten en omstandigheden
Uit de uiterlijke verschijningsvormen van de aangetroffen goederen (een vuurwapen, een op een echt wapen gelijkend imitatiewapen, messen, duct-tape, tiewraps, waarvan enkele gebruiksklaar, handschoenen en bivakmutsen), de omstandigheden waaronder die goederen zijn aangetroffen in de auto, de DNA-sporen en het onderzoek daarnaar, de duur van de rit en de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten op het moment dat zij kennelijk doorkregen dat zij werden achtervolgd, het eerdere contact dat verschillende verdachten eerder met elkaar hebben gehad, in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn medeverdachten op 17 juni 2022 planmatig bezig waren met de voorbereiding van een misdrijf en dat zij daarbij nauw en bewust samenwerkten.
Gelet op dit gezamenlijke optreden, wat onder meer blijkt uit het meenemen van wapens, uit het bij daglicht en in het zicht aantreffen van wapens op verschillende plaatsen in de auto met daarop DNA van verschillende verdachten, het afspreken met elkaar en van waaruit zou worden vertrokken, het niet meenemen van identiteitsbewijzen en het in paniek raken als ze doorkrijgen dat de politie hen achtervolgt, kan het niet anders dan dat verdachte en zijn medeverdachten wisten van de aanwezigheid van de in de auto aangetroffen voorwerpen, meer in het bijzonder het vuurwapen met munitie.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde moet komen vast te staan dat het vuurwapen, het imitatiewapen, de tiewraps, tape, handschoenen, bivakmutsen, messen en patronen bestemd waren tot het begaan van diefstal met geweld of bedreiging met geweld dan wel een ander misdrijf zoals ten laste gelegd onder 2 met een strafbedreiging van acht jaren of meer. Daartoe moeten die voorwerpen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Verder moet duidelijk worden op welk in de strafwet omschreven misdrijf de voorbereidingshandelingen waren gericht.
Welk (concreet) misdadig doel de verdachte en zijn medeverdachten op 17 juni 2022 voor ogen hadden is echter niet komen vast te staan. Weliswaar lijkt in het snapchat gesprek van 14 juni 2022 in de telefoon van [medeverdachte 2] een strafbaar feit te worden beraamd, maar de relevante passages in dit gesprek zien op activiteiten op 14 juni 2022. Dat het gesprek betrekking heeft op het doel waarmee de verdachte en zijn medeverdachten op 17 juni 2022 bewapend naar de Beemster reden, blijkt daaruit niet. Ook uit de overige bevindingen uit de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachten en hun verklaringen wordt dat niet duidelijk. Uit de bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachten van plan waren met gebruik van de voorwerpen in de auto een bepaalde locatie of persoon te overvallen, zoals is gesteld door de officier van justitie, dan wel met een ander misdrijf zoals beschreven in de tenlastelegging onder feit 2.
3.4.3
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dan ook niet met voldoende bepaaldheid welk misdadig doel de verdachte voor ogen stond. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat aan hem onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde. Op grond van de hierboven door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, alsmede de waardering van die feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dat de verdachte daarbij nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt, blijkt uit de onder punt 3.4.2 weergegeven motivering. Immers de rechtbank heeft daar geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeverdachten planmatig bezig waren met de voorbereiding van een misdrijf en dat zij daarbij nauw en bewust samenwerkten.
De rechtbank betrekt daarbij tevens dat de verdachte geen redelijke, die redengevende omstandigheden ontzenuwende, verklaring heeft gegeven over het met de munitie aangetroffen vuurwapen onder de omstandigheden zoals hiervoor beschreven.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juni 2022 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch pistool, van het merk Zoraki, type Volga, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe kogelpatronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op basis van de rapportages die het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (het NIFP), de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en de William Schrikker Jeugdreclassering en Jeugdbescherming (de jeugdreclassering) over de verdachte hebben geschreven, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 365 dagen waarvan 264 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren onder de volgende bijzondere voorwaarden: het meewerken aan jeugdreclasseringstoezicht, ambulante behandeling, therapeutische begeleiding, begeleid wonen en dag- en vrijetijdsbesteding. Zij heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van deze bijzondere voorwaarden.
Ook heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte niet al te zeer te belasten gelet op de goede weg die hij lijkt in te zijn gegaan.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen een vuurwapen met scherpe munitie voorhanden gehad. Dit is een ernstig strafbaar feit, nu ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Het is verontrustend te noemen dat de verdachte en zijn medeverdachten met dit vuurwapen een - onbekend gebleven - misdadig doel nastreefden. Mocht het tot een uitvoering van dit plan zijn gekomen, dan is niet ondenkbeeldig dat daarbij slachtoffers hadden kunnen vallen. Door de omstandigheden waaronder de verdachte en zijn medeverdachten het vuurwapen voorhanden hebben gehad, heeft zich tevens het gewelddadige karakter van dat voorhanden hebben geopenbaard.
De ernst van het bewezen verklaarde rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het strafblad van de verdachte van 1 september 2023, in aanmerking genomen waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten (straatroven) onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 25 september 2023 van de jeugdreclassering. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in de vorm van zwakbegaafdheid en dat daarnaast sprake is een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. De verdachte is moeilijk leerbaar en heeft veel herhaling nodig. Met kleine stapjes leert hij nieuwe vaardigheden aan. Hij heeft veel sturing en structuur nodig. Als de verdachte afspraken nakomt gaat het thuis met zijn moeder goed. Als hij hele dagen thuis doorbrengt, dan loopt de spanning op en hebben ze veel ruzie. Betrokkene is zeer beïnvloedbaar en kwetsbaar en heeft veel zorg nodig. Hij zal waarschijnlijk levenslang ondersteuning van hulpverlening nodig hebben. Ook wordt hij snel overvraagd. Geadviseerd wordt een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, om ervoor te zorgen dat het toezicht en de lopende trajecten, zoals begeleid wonen en de begeleiding van Levvel doorlopen.
Daarnaast heeft de rechtbank het adviesrapport van 27 september 2023 van de Raad, in aanmerking genomen. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte niet opnieuw in aanraking is gekomen met de politie, dat hij afstand heeft genomen van jongeren met een negatieve invloed en stappen maakt in de behandeling met zijn therapeut. Voor de Raad is dat echter niet voldoende. De verdachte is zelfbepalend als het gaat om het nakomen van afspraken, zijn dagbesteding, het volgen van zijn leerstraf en de behandeling gericht op het verminderen van softdrugsgebruik. Er zijn naar de mening van de Raad veel recidive risico’s. Om die reden adviseert de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Het voorwaardelijk deel moet dienen als forse stok achter de deur, die hij nodig heeft, om zijn afspraken met de betrokken hulpverlening na te komen. De Raad adviseert de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de voorwaarden van:
- het meewerken aan begeleid wonen traject;
- het hebben en behouden van een dagbesteding;
- het meewerken aan behandeling bij verslavingszorg;
- het meewerken aan ambulante begeleiding vanuit Levvel
- het maken van een start dan wel het hebben van een vrijetijdsbesteding;
- het meewerken aan de begeleiding van de jeugdreclassering, die toezicht houden op de bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank het psychologisch rapport van 7 oktober 2022, van het NIFP, in aanmerking genomen. Dat rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in de vorm van zwakbegaafdheid. Daarnaast is een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het ten laste gelegde waren zowel de verstandelijke handicap als de psychische stoornis aanwezig. De zwakbegaafdheid heeft mogelijk een rol gespeeld en de verdachte enigszins beperkt in de vrijheid zijn gedragskeuzes te maken. Vanuit zwakbegaafdheid is het voor hem namelijk moeilijk de consequenties van zijn handelen te overzien. Ook is hij gevoelig voor beïnvloeding door anderen, neigt hij zich in contacten meegaand op te stellen, wat het adequaat aangeven van grenzen bemoeilijkt. Mogelijk heeft hij de risico’s van de situatie onvoldoende kunnen overzien en hebben enkele factoren van de verstandelijke handicap invloed gehad op zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt daarom geadviseerd dit de verdachte in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
In het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en ter preventie van recidive is hij gebaat bij begeleiding en behandeling. De begeleiding kan plaatsvinden door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel en worden gericht op scholing, werk en zinvolle dagbesteding. Vanuit pedagogisch oogpunt is het van belang zijn moeder bij deze begeleiding te betrekken. Daarnaast wordt ambulante behandeling geadviseerd, specifiek gericht op de problematiek van de zwakbegaafdheid. Hierbij kan de behandeling gericht worden op het egocentrisme bij de verdachte, meer leren overzien van de consequenties van zijn handelen, het adequaat leren stellen van grenzen in het contact met anderen, zijn emotieregulatievaardigheden en zijn beïnvloedbaarheid. Daarnaast is psycho-educatie over de geschetste problematiek, behandeling gericht op zijn cannabisgebruik en het aanleren van andere copingvaardigheden van belang. Omdat hij op dit moment al in behandeling is, hij vertrouwen in zijn behandelaar heeft en er reeds aan enkele van bovenstaande doelen wordt gewerkt, is het aan te bevelen deze behandeling te continueren. Geadviseerd wordt de begeleiding en behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Met de conclusies van voornoemde adviezen en rapporten kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank acht het bewezen verklaarde feit dan ook in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de verdachte zich al langer dan een jaar, in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, aan strakke schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 135 dagen jeugddetentie passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, 34 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met bijzondere voorwaarden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met dan wel toezicht van de jeugdreclassering noodzakelijk.
De rechtbank ziet in het bewezen verklaarde niet een geval als omschreven in artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht en zal daarom niet de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 3 december 2021 in de zaak met parketnummer 13.039571.20 heeft de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 11 januari 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 juni 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd dient te worden verlengd met één jaar, aangezien tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie de door de verdachte positief ingezette weg zou doorkruisen en de verdachte noch de maatschappij daarbij gebaat zal zijn.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
135 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 34 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zal meewerken aan de begeleiding van de William Schrikker
Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de jeugdreclassering) en zich zal
houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de jeugdreclassering te bepalen verslavingszorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn cannabis verslavingsproblematiek;
  • gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
  • zal meewerken aan het hebben en behouden van een dagbesteding;
  • zal meewerken aan ambulante begeleiding vanuit Levvel;
  • een start zal maken met het hebben van een vrijetijdsbesteding.
Geeft opdracht aan
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de op 3 december 2021 bij vonnis van de Kinderrechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.039571.20 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde taakstraf voor de duur van 80 uren, met één jaar.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. C.H. Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023.
Mr. Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.