ECLI:NL:RBNHO:2023:10389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
332042
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning op basis van bruikleenovereenkomst tussen broers met nog niet afgewikkelde vennootschap onder firma

In deze zaak vorderen eisers, twee broers, de ontruiming van een woning die sinds 1993 door gedaagden, ook broers, wordt bewoond. Eisers stellen dat gedaagden de woning gebruiken op basis van een bruikleenovereenkomst, die door hen is opgezegd. Gedaagden betwisten dit en stellen dat zij de woning in eigendom hebben verkregen door verjaring of een mondelinge koopovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een bruikleenovereenkomst. De rechtbank concludeert dat de opzegging van de bruikleenovereenkomst door eisers niet voldoende zwaarwegend is, gezien de omstandigheden, waaronder de financiële afwikkeling van de vennootschap onder firma die nog moet plaatsvinden. De rechtbank wijst de vorderingen in conventie en in reconventie af, met uitzondering van de verklaring voor recht over de eigendom van de woning, die aan eisers wordt verleend. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familieband tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/332042 / HA ZA 22-576
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser/gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser/gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [eiser/gedaagde1] c.s. en ieder afzonderlijk [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2],
advocaat: mr. P.M. Hoogstad te Breukelen Ut,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],2. [gedaagde/eiser2],3. [gedaagde/eiser3],

4.
[gedaagde/eiser4],
5.
[gedaagde/eiser5],
6.
[gedaagde/eiser6],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde/eiser1] c.s., indien van belang worden gedaagden in conventie afzonderlijk aangeduid met de voornaam.
advocaat: mr. L.L. Metselaar te Amsterdam.
De zaak in het kort
[eiser/gedaagde1] en [gedaagde/eiser1] zijn broers en hebben samen een vof gehad, die nog niet financieel is afgewikkeld. Gedaagden wonen sinds 1993 in een woning waarvan de juridische eigendom op naam staat van eisers. Eisers stellen dat dat gedaagden de woning gebruiken op grond van een bruikleenovereenkomst, die door hen is opgezegd. Eisers willen dat gedaagden de woning uitgaan, omdat zij uit elkaar zijn en hun gezamenlijk eigendom willen verdelen.
Volgens gedaagden is de woning niet (meer) in eigendom van eisers. Gedaagden stellen dat zij de woning in 1994 dan wel in 2017 hebben gekocht van eisers dan wel dat de woning door verjaring hun eigendom is geworden. Partijen zijn het niet eens wat de afspraak rond (het gebruik van) de woning is.
De rechtbank is van oordeel dat er tussen partijen geen koopovereenkomst voor de woning is gesloten, niet in 1994 en ook niet in 2017, omdat er geen voldoende duidelijke afspraak over de koopprijs van de woning is gemaakt.
De woning is meer dan dertig jaar geleden in gebruik genomen door gedaagden en zij betalen daarvoor alleen gebruikskosten. Hieruit leidt de rechtbank af dat sprake is van een bruikleenovereenkomst. Omdat geen sprake is van bezit, kan van eigendom door verjaring geen sprake zijn. Een bruikleenovereenkomst kan worden opgezegd, maar dan moet er in dit geval wel een voldoende zwaarwegende grond zijn om die overeenkomst op te zeggen en dat is hier niet het geval. Eisers hebben ieder een eigen woning en hebben verder op dit moment onvoldoende belang bij verkoop van de woning, terwijl gedaagden een heel groot belang hebben bij het gebruik daarvan. Het (einde van het) gebruik van de woning kan bovendien niet los worden gezien van de afwikkeling van de vof, die nog moet plaatsvinden en waarbij beide partijen het erover eens zijn dat [gedaagde/eiser1] nog een substantieel bedrag van [eiser/gedaagde1] moet krijgen. De ontvangst van dat bedrag is voor [gedaagde/eiser1] van belang bij het kunnen vinden van een andere woning. Beide broers moeten het ertoe leiden dat die afwikkeling er komt. Zolang dat niet is gebeurd mogen gedaagden in de woning blijven wonen.
De rechtbank wijst de vorderingen in conventie en in reconventie af, behalve de door eisers gevorderde verklaring voor recht over de eigendom van de woning en compenseert de proceskosten tussen partijen, omdat partijen familie van elkaar zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald op 3 augustus 2023 en de daarin vermelde stukken,
- de bij brief van 21 juli 2023 ingediende nagekomen productie vier aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s.,
- de bij brief van 24 juli 2023 ingediende nagekomen producties 11 en 12 aan de zijde van [eiser/gedaagde1] c.s.,
- de spreekaantekeningen van mr. Hoogstad,
- de spreekaantekeningen van mr. Metselaar,
- de mondelinge behandeling van 3 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser/gedaagde1] en [gedaagde/eiser1] zijn broers, beiden geboren te [land]. [eiser/gedaagde1] verblijft sinds 1986 in Nederland. [gedaagde/eiser1] kwam in 1987 naar Nederland.
2.2.
Op 1 juni 1987 richt [eiser/gedaagde1] een eenmanszaak op, genaamd: Groothandel Jeruzalem een groothandel gericht op horecabenodigdheden voor shoarmazaken. Op enig moment (eind jaren tachtig/begin jaren negentig) is de eenmanszaak overgegaan in een vennootschap onder firma, met [eiser/gedaagde1] en [gedaagde/eiser1] als vennoten (hierna: de vof).
2.3.
[eiser/gedaagde1] c.s. hebben in 1988 een woning aan de [adres1] (hierna: de woning) gekocht voor een bedrag van fl. 75.000,-. De woning is op 14 december 1988 aan hen geleverd. Voor de aankoop van de woning is destijds aan [eiser/gedaagde1] c.s. een annuïtaire hypotheek verleend voor een bedrag van fl. 68.000,-. De hypotheek kende een looptijd van twintig jaar. [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] zijn ieder voor gelijke delen eigenaar van de woning.
2.4.
In 1992 wordt een woning in Amsterdam aangekocht. De woning wordt aan [gedaagde/eiser1] geleverd. [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] nemen hun intrek in de woning. Op enig moment daarna is de woning in Amsterdam verkocht.
2.5.
Sinds 1993 maken [gedaagde/eiser1], [gedaagde/eiser2] en hun kinderen (gedaagden sub 3 tot en met sub 6) gebruik van de woning (in [adres1]). [gedaagde/eiser1] c.s. betalen sinds hun intrek in de woning onder meer kosten voor nutsvoorzieningen, verzekeringen en internetaansluiting.
2.6.
[eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] zijn in 1993 voor de [land] wet getrouwd. Begin 1994 besluiten zij zich (tijdelijk) in [land] te vestigen om te kijken of zij in [land] een bestaan kunnen opbouwen en hun kinderen daar kunnen laten opgroeien.
2.7.
Met het vertrek van [eiser/gedaagde1] c.s. naar [land] wordt de bedrijfsvoering van de groothandel door [gedaagde/eiser1] alleen voortgezet.
2.8.
In 1997 keren [eiser/gedaagde1] c.s. terug naar Nederland. In 1998 kopen [eiser/gedaagde1] c.s. de woning aan de [adres2] en nemen aldaar hun intrek. Voor de aankoop van deze woning is aan [eiser/gedaagde1] c.s. een (nieuwe) aflossingsvrije hypotheek verleend voor een totaalbedrag van fl. 452.500,- (inclusief rente en kosten). Zowel de woning aan de [adres1], waar [gedaagde/eiser1] c.s. wonen, als de nieuwe woning aan de [adres2] dienden als onderpand voor deze nieuwe hypotheek.
2.9.
Op enig moment is de woning aan de [adres2] verkocht.
2.10.
In 2009 vraagt [gedaagde/eiser1] een bouwvergunning aan voor de woning. De bouwvergunning wordt door de gemeente [woonplaats] verleend waarna een dakopbouw op de woning is geplaatst.
2.11.
In 2017 stopt [gedaagde/eiser1] met zijn werkzaamheden bij de groothandel en op 20 februari 2017 treedt hij uit als vennoot. De groothandel wordt sindsdien door [eiser/gedaagde1] voortgezet als eenmanszaak.
2.12.
In 2018 verbreken [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] hun liefdesrelatie. [eiser/gedaagde1] heeft een aanvraag tot echtscheiding ingediend in [land]. Op die aanvraag is op dit moment nog niet beslist.
2.13.
Per brief van 18 mei 2022 schrijft (de advocaat van) [eiser/gedaagde1] c.s. dat [gedaagde/eiser1] c.s. – volgens hen – sinds 1993 gebruik maken van de woning op grond van een bruikleenovereenkomst en dat deze overeenkomst tegen 1 september 2022 wordt opgezegd, omdat [eiser/gedaagde1] c.s. de dringende behoefte hebben om zelf over de woning te beschikken in verband met hun financiële situatie en de afwikkeling van de echtscheiding tussen [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2]. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben geen gehoor gegeven aan die brief.
2.14.
[eiser/gedaagde1] woont op dit moment in een (koop)woning aan de [adres3]. [eiser/gedaagde2] woont op dit moment in [woonplaats].

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser/gedaagde1] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. Voor recht verklaart dat bruikleenovereenkomst met betrekking tot de woning door opzegging per 1 september 2022 is geëindigd,
Subsidiair:
II. De overeenkomst met betrekking tot de woning ontbindt en ontbonden verklaart per 1 september 2022,
Zowel primair als subsidiair:
III. Voor recht verklaart dat tussen [eiser/gedaagde1] c.s. en gedaagden sub 3 tot en met sub 6 geen gebruiks- of andersoortige overeenkomst met betrekking tot de woning bestaat,
IV. [gedaagde/eiser1] c.s. veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden en de woning aan [eiser/gedaagde1] c.s. ter beschikking te stellen op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde/eiser1] c.s. niet meewerken tot het maximum van € 50.000,- is bereikt,
V. [gedaagde/eiser1] c.s. veroordeelt in de kosten van de gerechtsdeurwaarder voor het geval zij niet vrijwillig tot ontruiming van de woning overgaan,
VI. Voor recht verklaart dat het ontruimingsvonnis binnen een termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegenover [gedaagde/eiser1] c.s. en eenieder die zich, ten tijde van de tenuitvoerlegging, zonder recht of titel in de woning bevindt,
VII. [gedaagde/eiser1] c.s. verplicht binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis hun inschrijving op het adres van de woning te beëindigen,
VIII. [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 2.000,- per maand aan gebruikskosten van de woning met ingang van 1 september 2022 tot de dag dat [gedaagde/eiser1] c.s. de woning ontruimd en verlaten hebben, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
Meest subsidiair:
IX. Bepaalt dat [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk een bedrag van € 2.000,- per maand aan gebruikskosten van de woning met ingang van 1 september 2022 aan [eiser/gedaagde1] c.s. verschuldigd zijn,
In alle gevallen:
X. Voor recht verklaart dat de woning in eigendom toebehoort aan [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2],
XI. [gedaagde/eiser1] c.s. veroordeelt tot betaling aan [eiser/gedaagde1] c.s. van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
XII. [gedaagde/eiser1] c.s. veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
XIII. [gedaagde/eiser1] c.s. veroordeelt tot betaling van de nakosten.
3.2.
[eiser/gedaagde1] c.s. leggen aan hun vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde/eiser1] c.s. de woning van [eiser/gedaagde1] c.s. sinds 1993 in gebruik hebben op grond van een bruikleenovereenkomst en dat [eiser/gedaagde1] c.s. bij brief van 18 mei 2022 de bruikleenovereenkomst hebben opgezegd tegen 1 september 2022. Omdat [gedaagde/eiser1] c.s. de woning niet hebben verlaten en daar op dit moment (nog) zonder recht of titel verblijven, maken zijn inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser/gedaagde1] c.s. [eiser/gedaagde1] c.s. vorderen dan ook – voor zover nodig – de gedwongen ontruiming van de woning. Tot aan de ontruiming dienen [gedaagde/eiser1] c.s. daarbij maandelijks een schadevergoeding in de vorm van een gebruiksvergoeding ter hoogte van € 2.000,- per maand aan [eiser/gedaagde1] c.s. te betalen. Voor zover de door [eiser/gedaagde1] c.s. gevorderde ontruiming wordt afgewezen, vorderen zij betaling door [gedaagde/eiser1] c.s. van een gebruiksvergoeding ter hoogte van € 2.000,- per maand.
3.3.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser/gedaagde1] c.s., dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser/gedaagde1] c.s. in de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde/eiser1] c.s. de woning krachtens verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring in eigendom hebben verkregen,
II. [eiser/gedaagde1] c.s. veroordelen om binnen twee weken na betekening van deze uitspraak medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de woning aan [gedaagde/eiser1] c.s. en dat indien [eiser/gedaagde1] c.s. hun medewerking daaraan niet verlenen, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als de notariele leveringsakte en subsidiair [eiser/gedaagde1] c.s. veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag,
III. [eiser/gedaagde1] c.s. veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.5.
[gedaagde/eiser1] c.s. leggen aan hun vorderingen – samengevat – ten grondslag dat zij eigenaar zijn van de woning. Primair omdat partijen in 1994 dan wel in 2017 mondeling een koopovereenkomst hebben gesloten. Subsidiair stellen [gedaagde/eiser1] c.s. dat zij door verjaring de woning in eigendom hebben verkregen doordat zij de woning al dertig jaar onafgebroken in bezit hebben. Omdat partijen in 1994 mondeling hebben afgesproken dat de woning aan [gedaagde/eiser1] c.s. zou worden overgedragen, zijn zij bovendien te goeder trouw. [gedaagde/eiser1] c.s. vorderen daarom dat [eiser/gedaagde1] c.s. hun medewerking dienen te verlenen aan de notariële levering van de woning aan [gedaagde/eiser1] c.s..
3.6.
[eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde/eiser1] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde/eiser1] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde/eiser1] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De in conventie en in reconventie door partijen ingenomen stellingen en daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
Niet-ontvankelijkheid gedaagden sub 5 en sub 6
4.2.
Vooropgesteld staat vast dat [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser6] nog minderjarig zijn, zodat zij zonder toestemming van hun wettelijk vertegenwoordiger(s) niet bekwaam zijn om zelfstandig in rechte op te treden. Weliswaar is een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 BW niet vereist indien de wettelijk vertegenwoordiger(s) verweer willen voeren tegen de minderjarige(n) ingestelde eis, maar dat is anders indien het minderjarige kind zelf een eis (in reconventie) instelt. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt niet dat [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] hun vorderingen in reconventie (ook) in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser6] hebben ingesteld. Voor zover [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] in deze procedure als wettelijk vertegenwoordigers voor hun minderjarige kinderen optreden, dienen zij daarbij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k BW in samenhang met artikel 1:349 lid 1 BW. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt niet dat aan [gedaagde/eiser2] en/of [gedaagde/eiser1], als ouders van [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser6], een hiervoor bedoelde machtiging is afgegeven om namens hun minderjarige kinderen te procederen. De rechtbank verklaart [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser6] daarom niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Is er een koopovereenkomst tot stand gekomen?
De afspraken uit 1994
4.3.
[gedaagde/eiser1] c.s. stellen zich op het standpunt dat zij eigenaar van de woning zijn, omdat partijen in 1994 mondeling een koopovereenkomst hebben gesloten. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. gingen [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] in het begin van 1994 namelijk terug naar [land] en was het volgens [gedaagde/eiser1] c.s. niet de bedoeling dat zij naar Nederland zouden terugkeren. De broers spraken daarom af dat [gedaagde/eiser1] de woning in Amsterdam zou verkopen en dat hij en zijn gezin in de woning van [eiser/gedaagde1] c.s. in [adres1] zouden gaan wonen. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. heeft de verkoop van de woning in Amsterdam fl. 100.000,- opgebracht en hebben zij dat bedrag als koopprijs voor de woning (in [adres1]) contant aan [eiser/gedaagde1] c.s. betaald. Weliswaar is niet in geschil dat de notariële levering van de woning aan [gedaagde/eiser1] c.s. nimmer heeft plaatsgevonden, maar volgens [gedaagde/eiser1] c.s. hebben zij de afgelopen dertig jaar gehandeld als ware zij de juridisch eigenaar van de woning.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen in 1994 geen (mondelinge) koopovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank legt dat hieronder uit.
4.5.
Voor het aannemen van een koopovereenkomst is nodig dat er tussen partijen overeenstemming bestaat over de, door de verkoper, te verkopen (onroerende) zaak en de daarvoor, door de koper, te betalen koopprijs. Dit is door [gedaagde/eiser1] c.s. onvoldoende duidelijk gemaakt.
4.6.
Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. hebben zij de woning in [adres1] betaald met de opbrengst van de verkoop van de woning in Amsterdam. Volgens hen bedroeg de verkoopopbrengst van de woning in Amsterdam fl. 100.000,-. [gedaagde/eiser1] vertelde op de zitting dat [eiser/gedaagde1] dit bedrag heeft meegenomen bij zijn vertrek naar [land] en dat [gedaagde/eiser1] toen in de woning (te [adres1]) is gaan wonen.
4.7.
Volgens [eiser/gedaagde1] c.s. waren zij de juridisch eigenaar van de woning in Amsterdam en bedroeg de verkoopopbrengst van de woning in Amsterdam fl. 28.000,-, hetzelfde bedrag als waarvoor zij de woning eerder zelf hadden gekocht. [eiser/gedaagde1] zou de woning in Amsterdam in 1992 voor een bedrag van fl. 28.000,- (deels) met eigen geld en/of (deels) met geld uit de vof van de broers hebben aangekocht, waarna de woning aan [gedaagde/eiser1] is geleverd. Vervolgens zou [eiser/gedaagde1] c.s. de woning binnen een jaar ook weer hebben verkocht voor datzelfde bedrag.
4.8.
De rechtbank kan deze uiteenlopende stellingen van partijen moeilijk met elkaar rijmen. Geen van partijen weet het huisnummer van de woning in Amsterdam en geen van partijen zegt te beschikken over stukken aangaande deze woning (of de financiering daarvan), zodat niet te achterhalen valt op wiens naam de woning in Amsterdam destijds stond en wat de aan- en verkoopprijs daarvan is geweest. Omdat [gedaagde/eiser1] c.s. zich beroepen op het bestaan van een afspraak die inhoudt dat zij de woning in [adres1] kochten tegen het bedrag dat zij overhielden uit de verkoop van de woning in Amsterdam, valt die onduidelijkheid uit ten nadele van hen. Die stelling hebben zij niet weten te onderbouwen met stukken waaruit de juistheid daarvan blijkt.
De afspraken uit 2017
4.9.
[gedaagde/eiser1] c.s. hebben zich vervolgens op het standpunt gesteld dat in 2017 een gesprek met [eiser/gedaagde2] heeft plaatsgevonden in verband met een conflict tussen de twee broers. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. is toen met [eiser/gedaagde2] afgesproken dat [gedaagde/eiser1] zijn werkzaamheden in de vof zou neerleggen en dat hij zou uittreden als vennoot. Bij wijze van financiële afwikkeling spraken zij, volgens [gedaagde/eiser1], af dat de notariële levering van de woning aan hem als vergoeding daartegenover stond en dat aan de in 1994 gesloten koopovereenkomst alsnog formeel uitvoering zou worden gegeven. [eiser/gedaagde2] heeft dat gemotiveerd betwist. Volgens haar kan dit niet de inhoud van het gesprek zijn geweest, omdat zij de vof niet kon vertegenwoordigen, omdat zij geen vennoot is en [eiser/gedaagde1] zelf niet bij het gesprek aanwezig was. Zij stelt wel toen te hebben voorgesteld om het gebruik van de woning door [gedaagde/eiser1] c.s. voort te zetten als een huurovereenkomst. [eiser/gedaagde2] stelde daarbij een huurprijs van tussen de € 700,- en € 900,- per maand voor aan [gedaagde/eiser1] c.s.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat ook het gesprek dat tussen [eiser/gedaagde2] en [gedaagde/eiser1] plaatsvond in 2017 niet gekwalificeerd kan worden als het sluiten van een koopovereenkomst ten aanzien van de woning. Het voorstel van [gedaagde/eiser1] tot notariële levering van de woning aan hem, is te kwalificeren als een aanbod tot financiële afwikkeling van de vof dat door [eiser/gedaagde1] c.s. kennelijk niet is geaccepteerd.
4.11.
De slotsom is dan ook dat er zowel in 1994 als in 2017 geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde/eiser1] c.s. geen nakoming kunnen vorderen van de vermeende koopovereenkomst.
Is sprake van eigendomsverkrijging door verjaring?
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde/eiser1] c.s. zelf stellen dat zij de woning met instemming van [eiser/gedaagde1] c.s. al die jaren in gebruik hebben gehad. Daardoor kan van inbezitneming geen sprake geweest zijn, terwijl dat een vereiste voor de eigendomsverkrijging door verjaring is. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben de woning dus niet in eigendom verkregen door verjaring.
Is sprake van een bruikleenovereenkomst?
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de overeenkomst ten aanzien van het gebruik van de woning gekwalificeerd worden als een bruikleenovereenkomst, omdat [gedaagde/eiser1] c.s. niets aan [eiser/gedaagde1] c.s. hoeven te betalen voor het gebruik ervan. De rechtbank volgt [gedaagde/eiser1] c.s. dus niet in hun stelling dat zij eigenaarslasten betalen, omdat ze geen betaalbewijzen hebben laten zien waaruit dit blijkt. De door hen overgelegde fiscale rapporten zijn hiervoor onvoldoende, omdat onderliggende betaalbewijzen ontbreken. Bovendien gaan die rapporten uit van een onjuiste juridische realiteit, namelijk dat de woning te [adres1] in eigendom zou zijn van [gedaagde/eiser1]. Evenmin volgt uit de overgelegde bankafschriften van [gedaagde/eiser2] dat [gedaagde/eiser1] c.s. eigenaarslasten van de woning betalen. De daarop vermelde bankafschrijvingen zien onder meer op betalingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, internetaansluiting en verzekeringen. Deze betalingen betreffen allemaal kosten die ten laste komen van gebruikers en zien niet op de eigendom van de woning. De gang van zaken rond het plaatsen van de dakopbouw is onvoldoende om daaruit af te leiden dat [gedaagde/eiser1] c.s. ten aanzien van de woning eigenaarslasten of anderszins een vergoeding voor het gebruik van de woning aan [eiser/gedaagde1] c.s. betalen. Bovendien stellen [gedaagde/eiser1] c.s. wel dat zij die verbouwing hebben betaald, maar dat wordt betwist door [eiser/gedaagde1] c.s. Het lag dan op de weg van [gedaagde/eiser1] c.s. om hun stelling met stukken te onderbouwen, maar dat hebben ze niet gedaan. Ook hier ontbreken betaalbewijzen.
Is de bruikleenovereenkomst tussen partijen door opzegging beëindigd?
4.14.
Omdat een bruikleenovereenkomst een duurovereenkomst is, is voor de beëindiging daarvan opzegging vereist. In het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ9854) heeft de Hoge Raad beslist dat een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.15.
Zoals hiervoor al is overwogen is ten aanzien van de woning sprake van een bruikleenovereenkomst die ruim dertig jaar geleden is aangegaan, er minderjarige kinderen in de woning verblijven en [gedaagde/eiser1] c.s. niet over voldoende financiële middelen beschikken om een woning geschikt voor hun gezin te vinden. Voor de beëindiging van de overeenkomst is daarom een voldoende zwaarwegende grond vereist. [eiser/gedaagde1] c.s. leggen aan de opzegging van de bruikleenovereenkomst ten grondslag dat zij hun huwelijk willen afwikkelen, omdat zij al vijf jaar uit elkaar zijn.
4.16.
[eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] zijn in 1993 voor de [land] wet getrouwd en hebben zich nadien (opnieuw) in Nederland gevestigd. Ter zitting is gebleken dat van de gestelde echtscheiding en afwikkeling van het huwelijksvermogen (nog) geen sprake is. De echtscheiding is nog niet uitgesproken; de aanvraag daarvoor loopt nog. Daarbij beschikken [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] ieder over eigen woonruimte, terwijl niet gebleken is dat hun financiële situatie penibel zou zijn en zij voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de verkoopopbrengst van de woning.
[gedaagde/eiser1] c.s., daarentegen, hebben aangeven nergens anders heen te kunnen gelet op hun financiële situatie. Daarbij hebben zij erop gewezen dat er op dit moment nog vier kinderen (gedaagden sub 3 tot en met sub 6) thuis wonen van wie er nog twee minderjarig zijn.
4.17.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat privé en zakelijke geldstromen door elkaar hebben gelopen. Partijen gaven immers desgevraagd ter zitting aan dat het geld rond de aankoop en verkoop van de woningen in Amsterdam en [adres2] in ieder geval deels uit het vermogen van de vof kwam. Het is onduidelijk hoe die geldstromen binnen de vof verder werden afgewikkeld, terwijl voor de belastingaangifte bij beide vennoten een woning werd opgevoerd om maximaal belastingvoordeel te genieten. De aanspraak op de woning door [eiser/gedaagde1] c.s. werd bovendien gedaan nadat [eiser/gedaagde1] en [gedaagde/eiser1] definitief als vennoten uit elkaar waren. De woning staat daarom dus niet geheel los van de vof. Daarbij heeft [eiser/gedaagde1] erkend nog een geldbedrag aan [gedaagde/eiser1] verschuldigd te zijn in verband met de financiële afwikkeling van de vof.
4.18.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de opzegging van de bruikleenovereenkomst door [eiser/gedaagde1] c.s. onverenigbaar is met de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat de door hen aangevoerde grond onvoldoende zwaarwegend is zolang de vof niet financieel is afgewikkeld. [eiser/gedaagde1] en [gedaagde/eiser1] zullen gezamenlijk ervoor moeten zorgdragen dat de financiële afwikkeling van de vof tot stand komt, zolang dat niet is gebeurd zullen [gedaagde/eiser1] c.s. in de woning mogen blijven wonen. Weliswaar staat [eiser/gedaagde2] los van de vof en de financiële afwikkeling daarvan, maar haar belang om de woning weer tot haar beschikking te krijgen is beperkt, aangezien van afwikkeling van het huwelijksvermogen tussen haar en [eiser/gedaagde1] nog geen sprake is en zij niet heeft aangegeven de (helft van de) opbrengt van de verkoop van de woning nodig te hebben voor haar levensonderhoud.
4.19.
De conclusie is dan ook dat de rechtbank tot afwijzing komt van de vorderingen in conventie en in reconventie, uitgezonderd de gevorderde verklaring voor recht van [eiser/gedaagde1] c.s. over de eigendom van de woning te [adres1].
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.20.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de woning aan de [adres1] in eigendom aan [eiser/gedaagde1] en [eiser/gedaagde2] toebehoort,
5.2.
wijst de overige vorderingen van [eiser/gedaagde1] c.s. af,
in reconventie
5.3.
verklaart [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde/eiser1] c.s. af,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.