ECLI:NL:RBNHO:2023:10377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/343170 / JU RK 23-1265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met stagnerende ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 15 augustus 2023 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. Dit verzoek is gedaan omdat er bij [de minderjarige] sprake is van een stagnerende ontwikkeling, die samenhangt met posttraumatische stressklachten en problemen bij het opbouwen van hechtingsrelaties. De moeder van [de minderjarige] kan door haar persoonlijke problematiek geen veilige opvoedsituatie bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2023 waren de moeder, de oma moederszijde, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De vader is niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die momenteel bij de oma moederszijde verblijft. De Raad heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig bedreigd wordt door de thuissituatie bij de moeder, die niet in staat is om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld. De moeder heeft een ambivalente houding ten opzichte van hulpverlening, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] belemmert. De kinderrechter heeft besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor zes maanden, met de hoop dat de moeder in deze periode de benodigde hulpverlening accepteert. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343170 / JU RK 23-1265
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de GI.
[de oma moederszijde],
hierna te noemen: de oma moederszijde.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 15 augustus 2023, ingekomen bij de griffie op 15 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de oma moederszijde;
  • [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de vader niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de oma moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij in de thuissituatie bij de moeder niet de stabiliteit, veiligheid, zorg en opvoeding krijgt die hij nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Voor [de minderjarige] wordt hulpverlening noodzakelijk geacht om ingrijpende gebeurtenissen te verwerken en zijn ontwikkeling te stimuleren. Door de wisselende houding van de moeder in het accepteren en volhouden van hulpverlening komt dit onvoldoende van de grond. Het lukt moeder ook niet om [de minderjarige] altijd naar de dagbesteding te brengen. Dit zorgt ervoor dat de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] stagneert, waardoor inmiddels een (leer)achterstand is ontstaan. Ook bestaan er zorgen over de gehechtheidsontwikkeling van [de minderjarige] . Er wordt al jaren gezien dat de moeder uit het contact gaat als zij het ergens niet mee eens is, zij niet goed in haar vel zit of als er geen klik is met de hulpverlening. Daarom heeft de Raad onvoldoende vertrouwen in een bestendige samenwerkingsrelatie tussen de moeder en (vrijwillige) hulpverlening. Tevens is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma moederszijde noodzakelijk, omdat het de moeder onvoldoende lukt om voor [de minderjarige] te zorgen vanwege haar persoonlijke problematiek. [de minderjarige] verblijft inmiddels ook bij de oma moederszijde. De Raad verzoekt een uithuisplaatsing voor de termijn van zes maanden, omdat verwacht wordt dat er tegen die tijd duidelijk is of de moeder de hulpverlening accepteert en, of haar individuele behandeling is gestart.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad het volgende toegevoegd. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het erg belangrijk dat hij naar de dagbesteding gaat, waar hij één op één begeleiding ontvangt. Door de dagbesteding is aangegeven dat zij meer willen inzetten voor [de minderjarige] . Dit moet op korte termijn worden opgepakt.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek tot ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij de afgelopen tijd een zware periode heeft meegemaakt. De afgelopen jaren heeft zij verschillende soorten hulpverlening voor [de minderjarige] ingezet. De moeder is blij dat [de minderjarige] op dit moment goed op zijn plek zit bij de dagbesteding van [dagbesteding] . Het gaat nu steeds beter met [de minderjarige] en de moeder hoopt dat dit zo kan blijven. De moeder zou de hulp van een gezinsvoogd prettig vinden.
4.2.
De oma moederszijde is het eens met de verzoeken. Ter zitting heeft de oma moederszijde naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] bij haar thuis. Op de dagbesteding van [de minderjarige] wordt een stijgende lijn in zijn ontwikkeling gezien. De oma moederszijde hoopt dat [de minderjarige] voorlopig bij haar mag blijven en op termijn weer terug kan naar de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In zijn jonge leven heeft [de minderjarige] heftige gebeurtenissen meegemaakt in de thuissituatie. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis, waardoor er onder andere zorgen bestaan over haar psychisch welzijn. Het is gebleken dat het de moeder door haar persoonlijke problematiek niet lukt om een veilige opvoedsituatie te bieden aan [de minderjarige] . Er zijn verschillende periodes geweest waarin de moeder niet beschikbaar en bereikbaar was voor [de minderjarige] . Uit diagnostisch onderzoek is gebleken dat er bij [de minderjarige] sprake is van een stagnerende ontwikkeling, wat samenhangt met posttraumatische stressklachten en moeite bij het opbouwen van hechtingsrelaties. De ontwikkeling van [de minderjarige] op cognitief, sociaal-emotioneel en motorisch gebied gaat zeer langzaam. [de minderjarige] gaat inmiddels dagelijks naar de dagbesteding bij [dagbesteding] . Daar wordt gezien dat [de minderjarige] snel overprikkeld kan raken en een grote behoefte heeft aan structuur. Wanneer hij dagelijks bij [dagbesteding] komt, zien zij dat hij kan ontspannen en in kleine stappen toekomt aan ontwikkelen. Op het moment dat het de moeder niet lukte om [de minderjarige] dagelijks naar zijn dagbesteding te brengen, stagneerde zijn ontwikkeling dan ook direct.
5.3.
Door het KJTC is een behandeling geadviseerd gericht op het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen en het stimuleren van de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de moeder. Dit komt niet van de grond vanwege ontbrekende motivatie van de moeder. De moeder laat een ambivalente houding zien. Enerzijds geeft zij aan open te staan voor hulpverlening, maar als de hulpverlening eenmaal van de grond is gekomen, blijkt het voor de moeder lastig om in contact te blijven. Langdurige en regelmatige hulpverlening is noodzakelijk om de situatie en ontwikkeling van [de minderjarige] daadwerkelijk te kunnen verbeteren.
5.4.
Daarnaast zijn er zorgen over de belemmering van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij al drie jaar geen contact heeft met zijn vader. De kinderrechter is met de Raad van mening dat de focus de komende tijd moet liggen op [de minderjarige] en de thuissituatie van de moeder, maar vindt ook dat er moet worden gekeken naar de draagkracht van [de minderjarige] om zijn vader een plekje in zijn leven te geven.
5.5.
Gelet op de ernst van de zorgen over [de minderjarige] is duidelijk dat hulpverlening vanuit een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. Noodzakelijk is dat vanuit het kader van de ondertoezichtstelling door de GI de regie wordt gevoerd, de continuïteit van het geadviseerde hulpverleningstraject en de dagbesteding wordt gewaarborgd en de belangen van [de minderjarige] in deze situatie worden behartigd. De kinderrechter acht het positief dat de moeder ter zitting de wil heeft uitgesproken om mee te werken aan een ondertoezichtstelling.
5.6.
Op dit moment wordt de thuissituatie bij de moeder niet voldoende veilig geacht. Aangezien de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht en [de minderjarige] niet bij de gezaghebbende ouder verblijft, acht de kinderrechter ook een uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma moederszijde noodzakelijk. De oma moederszijde heeft een belangrijke opvoedrol (gehad) en is bereid en in staat om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. In de opvoedsituatie bij de oma moederszijde wordt [de minderjarige] de noodzakelijke rust en stabiliteit geboden, waardoor hij de stijgende lijn in zijn ontwikkeling kan doorzetten.
5.7.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
  • de zorgen over het stagneren van de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] ;
  • de zorgen over de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder als gevolg van haar persoonlijke problematiek;
  • het ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , onder toezicht van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 4 oktober 2023 tot 4 oktober 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , met ingang van 4 oktober 2023 tot 4 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023 door mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 16 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.