ECLI:NL:RBNHO:2023:10369

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/343150 / JU RK 23-1248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 16 augustus 2023 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaccommodatie voor twee maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige], die kampt met complexe problematiek, waaronder angstklachten en dwangmatig gedrag. Ondanks de ondersteuning die de moeder biedt, blijkt dat zij niet in staat is om de nodige zorg en begeleiding te bieden. De kinderrechter heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt en heeft de vader als informant genoteerd, hoewel hij niet ter zitting is verschenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2023 is gebleken dat [de minderjarige] recent een opname bij de GGZ heeft afgerond, maar dat er nog steeds behoefte is aan verdere diagnostiek en behandeling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de hulpverlening vanuit een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. Daarom is besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening kan worden geborgd.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen en te bevorderen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343150 / JU RK 23-1248
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres te België,
de gecertificeerde instelling
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 16 augustus 2023, ingekomen op de griffie op 16 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs en haar begeleidster [begeleidster] ;
  • [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De vader is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen via de Staatscourant, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op voorhand per brief naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] is niet ter zitting verschenen en de kinderrechter heeft geen reactie van haar ontvangen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat zij vastloopt op alle leefgebieden en haar gehele ontwikkeling blijft steken. [de minderjarige] kampt met complexe problematiek. Op fysiek gebied lukt het [de minderjarige] niet om zichzelf te verzorgen en heeft zij problemen met hygiëne. Daarnaast heeft zij mentaal gezien last van angsten en dwangmatig gedrag. Ook over haar sociaal-emotionele ontwikkeling bestaan ernstige zorgen, nu zij geen dagbesteding heeft, een geïsoleerd leven leidt en een verstoord dag- en nachtritme heeft. [de minderjarige] geeft aan dat zij zelf niet precies weet wat er aan de hand is, maar dat zij dit wel graag uitgezocht wil hebben. Hierbij heeft zij een ouder nodig die haar daarin ondersteunt, begrenst en begeleidt. Ondanks de lange ondersteuning die de moeder ontvangt, lijkt het de moeder onvoldoende te lukken om [de minderjarige] dit te bieden. De Raad acht het van belang dat er zicht komt op de leerbaarheid en mogelijkheden van de moeder. Om diagnostiek bij [de minderjarige] te laten plaatsvinden, is een opname bij de GGZ nodig van acht weken. Er zijn eerder al twee data gepland voor opname en [de minderjarige] zegt ook dat zij opgenomen wilt worden, maar uiteindelijk lukt het haar niet om te gaan. Gelet daarop is een uithuisplaatsing noodzakelijk, zodat de plek van [de minderjarige] op de kliniek van de GGZ wordt geborgd. Vanuit die diagnostiek zal een advies volgen en die zal uitgevoerd moeten worden. Een regievoerder in een gedwongen kader is daarom noodzakelijk.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad hieraan het volgende toegevoegd. Het is [de minderjarige] inmiddels gelukt om de opname bij de GGZ ten aanzien van de diagnostiek af te ronden en sinds eind september woont zij weer thuis bij de moeder. Vanuit de GGZ wordt een vervolgopname van acht weken geadviseerd, omdat er nog veel vragen zijn over het functioneren van [de minderjarige] . De Raad acht een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk om de vervolgopname te borgen en te zorgen dat [de minderjarige] en de moeder ook meewerken aan de daaropvolgende hulpverlening.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder is het niet eens met de verzoeken. Ter zitting is door en namens de moeder naar voren gebracht dat de opname van [de minderjarige] ten behoeve van diagnostiek bij Triversum reeds heeft plaatsgevonden. De moeder ziet dat [de minderjarige] hierdoor in positieve zin veranderd is. [de minderjarige] werkt mee en is rustiger geworden. Vanuit Triversum is gezegd dat [de minderjarige] naar huis mag, maar dat een vervolgtraject van zes weken wordt aangeraden voor het oppakken van de behandeling voor onder andere haar angststoornis. De moeder en [de minderjarige] staan hiervoor open. Er is met Triversum afgesproken dat zij volgende week bij de moeder langsgaan om de datum van de vervolgopname te bespreken. De moeder heeft het gevoel dat de Raad de verzoeken heeft gedaan, omdat zij een laag IQ heeft. Vanwege dit gevoel zou een ondertoezichtstelling contra-productief kunnen werken. De moeder erkent de zorgen over [de minderjarige] , maar denkt dat deze in een vrijwillig kader ook kunnen worden opgelost nu zij aan alle hulpverlening meewerkt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van haar geestelijke toestand en onderzoek van haar lichamelijke toestand (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er bestaan al langere tijd ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat er sprake is van complexe problematiek. [de minderjarige] heeft last van angstklachten, vertoont dwangmatig gedrag en zorgt niet voor passende hygiëne. Sinds december 2022 gaat [de minderjarige] niet meer naar school en daarvoor was er al sprake van veel verzuim. Hierdoor heeft [de minderjarige] geen dagbesteding, ligt zij veel in bed en ontbreekt het contact met leeftijdsgenoten. Tevens accepteert [de minderjarige] het gezag van haar moeder niet. Om ervoor te zorgen dat haar ontwikkeling niet volledig stagneert, is het belangrijk dat [de minderjarige] wordt opgenomen ten behoeve van diagnostiek. Het is de kinderrechter ter zitting gebleken dat [de minderjarige] de opname en diagnostiek bij Triversum inmiddels heeft afgerond en sinds eind september weer bij de moeder thuis woont. Door Triversum is een vervolgopname geadviseerd om de behandeling van haar problematiek te starten. De kinderrechter acht het positief dat zowel [de minderjarige] als de moeder hiervoor openstaan. Gelet op haar problematiek heeft [de minderjarige] een ouder nodig die haar daarbij kan begrenzen en begeleiden. De moeder ontvangt al jarenlang ondersteuning, maar desondanks lukt het de moeder niet om dit te bieden. De kinderrechter acht het dan ook van belang dat de moeder opvoedondersteuning zal ontvangen om haar opvoedvaardigheden te verstevigen. Op dit moment is de moeder onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreigingen weg te nemen.
5.3.
Gelet op de ernst van de zorgen over [de minderjarige] is duidelijk dat hulpverlening vanuit een vrijwillig kader onvoldoende waarborgen biedt om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. Noodzakelijk is dat vanuit het kader van de ondertoezichtstelling door de GI de regie wordt gevoerd om de vervolgopname van [de minderjarige] bij Triversum te borgen, aanvullende hulpverlening in te zetten en een terugval te voorkomen.
5.4.
De kinderrechter acht het tevens noodzakelijk dat [de minderjarige] de vervolgopname bij Triversum ondergaat om de behandeling van haar problematiek te starten, en acht de uithuisplaatsing, aangezien [de minderjarige] dan niet bij de gezaghebbende ouder verblijft, noodzakelijk.
5.5.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
  • de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] , wat zich onder andere uit in angstklachten, dwangmatig gedrag en een verstoord dag- en nachtritme;
  • de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van twee maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 4 oktober 2023 tot 4 oktober 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
tot 4 december 2023;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023 door mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 16 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.