Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15/001562-20. De zaak betreft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 881.813,16, gebaseerd op een strafbaar feit waarvoor de betrokkene, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was gedagvaard. De behandeling van de vordering vond plaats op 12, 14 en 18 september 2023, waarbij de raadsman van de betrokkene, mr. A. Jinghoer, en de officier van justitie, mr. J.J. van Bree, aanwezig waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het strafdossier, en het onderzoek is gesloten op 6 oktober 2023.
De officier van justitie heeft tijdens de zitting de vordering voorgedragen, maar verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak in de strafzaak. De verdediging heeft eveneens verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering, gelet op de vrijspraak. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens de Hoge Raad, het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. N. Boots als voorzitter, en de rechters mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, in aanwezigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips.