ECLI:NL:RBNHO:2023:10338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
10608516 \ CV EXPL 23-3109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingsverplichtingen en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door K.W.A. van der Meer, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een huurgeschil dat voortvloeit uit een huurovereenkomst die op of omstreeks 1 juni 2019 is gesloten. Eiser vordert betaling van een achterstallige huur van € 1.500,00, vermeerderd met rente en kosten, en ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Eiser stelt dat gedaagde vanaf de aanvang van de huurovereenkomst gehouden was om huur te betalen, maar dat gedaagde in gebreke is gebleven voor de maanden juni tot en met augustus 2019.

Gedaagde voert als verweer aan dat er een afspraak is gemaakt dat hij gedurende de eerste drie maanden geen huur hoefde te betalen, omdat de bedrijfsruimte bij aanvang vol stond met spullen van eiser. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de schriftelijke verklaring van een derde persoon die de afspraak bevestigt. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde voldoende heeft aangetoond dat de afspraak over de huurbetaling is gemaakt en dat eiser deze afspraak onvoldoende heeft betwist.

De kantonrechter wijst de vordering van eiser af, omdat is komen vast te staan dat gedaagde over de maanden juni tot en met augustus 2019 geen huur verschuldigd was. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die voor gedaagde worden vastgesteld op € 50,00. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10608516 \ CV EXPL 23-3109 WD
Uitspraakdatum: 25 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: K.W.A. van der Meer,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 juli 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Op of omstreeks 1 juni 2019 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten. Op basis van deze huurovereenkomst huurt [gedaagde] van [eiser] de bedrijfsruimte, gelegen te [adres] De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 juni 2019. In artikel 3.1. van de overeenkomst hebben partijen bepaald dat de huurprijs bij aanvang tot juni 2020 € 500,00 per maand zal bedragen inclusief gas, water en elektra.
2.2.
Artikel 5.1. van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“Art 5 staat en oplevering van het huurobject5. 1. Het gehuurde wordt opgeleverd en aanvaard in de staat zoals beschreven in de bij de huurovereenkomst behorende gewaarmerkte omschrijving. Indien een dergelijke omschrijving niet is opgemaakt verklaart huurder het huurobject te aanvaarden in de staat waarin het zich bevindt. Het pand moet vrij zijn van lekkages”
2.3.
Op 8 september 2019 heeft [gedaagde] voor de eerste maal een huurtermijn van € 500,00 betaald. Bij deze middels internetbankieren gedane betaling heeft [gedaagde] de volgende omschrijving gegeven: “
ingang huur 1 september i.p.v. 1 juni i.o met verhuurder”.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert na ter zitting zijn eis mondeling te hebben verminderd, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met rente en kosten. Ook vordert [eiser] dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbindt en [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde veroordeelt.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst gehouden is om met ingang van 1 juni 2019 maandelijks een bedrag van € 500,00 aan huur te betalen. Desondanks is [eiser] in gebreke met de betaling van de over de maanden juni tot en met augustus 2019 te betalen huur. De achterstand bedraagt € 1.500,00. [gedaagde] dient dit bedrag alsnog aan [eiser] te betalen. Daarnaast dient de kantonrechter de huurovereenkomst op grond van de betalingsachterstand te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde bedrijfspand.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat partijen na aanvang van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat hij de eerste drie maanden (juni tot en met augustus 2019) geen huur hoefde te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] ligt voor afwijzing gereed. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] pas met ingang van september 2019 is begonnen met het betalen van huur en dat hij voor de drie daaraan voorafgaande maanden niet heeft betaald. Dit brengt mee dat de vordering van [eiser] kan worden toegewezen, tenzij komt vast te staan dat partijen na het aangaan van de huurovereenkomst hebben afgesproken dat [gedaagde] voor de eerste drie maanden niet hoefde te betalen. Als die afspraak komt vast te staan, heeft [eiser] geen recht op de gevorderde betaling en bestaat evenmin grond voor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en/ of de gevorderde veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
4.3.
De reden die volgens [gedaagde] aan de door hem gestelde afspraak ten grondslag heeft gelegen, was dat de betreffende bedrijfsruimte bij de aanvang van de huurovereenkomst zo vol stond met spullen van [eiser] , dat deze ruimte voor [gedaagde] nog niet bruikbaar was. Dit vindt steun in de foto’s die [gedaagde] als productie heeft overgelegd. [eiser] heeft niet weersproken dat de bedrijfsruimte op deze foto’s staat afgebeeld. Evenmin heeft [eiser] weersproken dat de foto’s een waarheidsgetrouw beeld geven van de inrichting van het gehuurde bij de start van de huurovereenkomst. Tot slot heeft [eiser] niet weersproken dat de op de foto’s getoonde spullen van hem waren en dat [gedaagde] zelf heeft moeten zorgen dat deze spullen opgeruimd werden en daarvoor kosten heeft gemaakt.
Dit zo zijnde, vindt de kantonrechter het aannemelijk dat partijen de door [gedaagde] gestelde afspraak hebben gemaakt.
4.4.
Daarbij komt dat deze afspraak steun vindt in de schriftelijke verklaring van [persoon] , die [gedaagde] als productie heeft overgelegd. De kantonrechter heeft geen reden om aan de inhoud van die verklaring te twijfelen. Te meer niet nu [persoon] in deze verklaring ook melding maakt van de aanwezigheid van de aan [eiser] toebehorende spullen in de gehuurde bedrijfsruimte.
4.5.
Voorts hecht de kantonrechter waarde aan de omschrijving die [gedaagde] bij zijn eerste betaling in september 2019 heeft gegeven en het uitblijven van een reactie daarop van [eiser] . Uit de bewoording: “
ingang huur 1 september i.p.v. 1 juni i.o met verhuurder”heeft [eiser] af kunnen leiden dat [gedaagde] er van uit ging dat hij pas vanaf 1 september 2019 huur hoefde te betalen. [eiser] , die ter zitting heeft erkend destijds kennis te hebben genomen van de door [gedaagde] toegevoegde omschrijving, heeft geen aanleiding gezien daartegen te protesteren. Evenmin is gebleken dat [eiser] [gedaagde] in de zomerperiode van 2019 heeft aangemaand tot het doen van een eerste betaling.
4.6.
Gelet op al het voorgaande vindt de kantonrechter dat [gedaagde] het bestaan van de afspraak voldoende heeft onderbouwd en dat [eiser] de door [gedaagde] gestelde afspraak onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Dat, zoals [eiser] heeft gesteld, de bedrijfsruimte inclusief inventaris is verhuurd, acht de kantonrechter gezien het voorgaande in 4.3. niet aannemelijk. Daarbij komt dat is gebleken dat een inventarislijst, die dan normaliter wordt opgemaakt, ontbreekt.
De kantonrechter gaat ook voorbij aan de stelling van [eiser] dat [gedaagde] het gehuurde heeft aanvaard in de staat waarin het zich bevond. De in de huurovereenkomst opgenomen bepaling 5.1. waarop [eiser] zich beroept, ziet naar het oordeel van de kantonrechter op de staat van het onderhoud van de bedrijfsruimte en andere technische c.q. bouwkundige aspecten. De laatste zin in de betreffende bepaling over het ontbreken van lekkages, duidt daar ook op. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde] hiermee heeft aanvaard dat de bedrijfsruimte zo vol stond met spullen van [eiser] dat bedrijfsmatig gebruik van de ruimte door [gedaagde] praktisch niet mogelijk was.
4.7.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat partijen na aanvang van de huurovereenkomst in afwijking daarvan hebben afgesproken dat [gedaagde] over de maanden juni tot en met augustus 2019 geen huur verschuldigd was. [eiser] heeft niet het recht op deze afspraak terug te komen. Ook niet vanwege een eventuele verslechterde verhouding tussen partijen. De vordering die ziet op de betaling van de genoemde maanden ligt daarmee voor afwijzing gereed. De op deze vordering voortbouwende vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, ligt ook voor afwijzing gereed.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten zijn te begroten als na te melden. Omdat [gedaagde] in persoon op de mondelinge behandeling is verschenen, worden de reis-, verblijf- en verletkosten aan zijn kant tot en met vandaag (ambtshalve) vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter