ECLI:NL:RBNHO:2023:10335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
HAA 20/5436
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 15 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, thans Purmerend, beoordeeld. Eiser stelt dat er sprake is van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’, waardoor de omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het perceel [adres 1] geweigerd zou moeten worden. De rechtbank overweegt dat een bestemmingsplan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kennelijke misslag kan bevatten. Een fout in een bestemmingsplan is niet automatisch een kennelijke misslag; dit is alleen het geval als voor een willekeurige persoon duidelijk is dat het om een misslag gaat. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de verbeelding en de planregels duidelijk zijn en dat er geen discrepantie bestaat tussen deze documenten.

De rechtbank concludeert dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, omdat er geen weigeringsgrond is geconstateerd. De rechtbank wijst erop dat de bouw van de nieuwe woning niet in strijd is met de sloopplicht die aan de bouwvergunning voor de stolpwoning is verbonden, en dat de nieuwe woning binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan ligt. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5436
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.J. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, thans Purmerend, verweerder
(gemachtigden: mr. L.C. Dankbaar en H.P. Du).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij](vergunninghouder), uit [plaats]
(gemachtigde: mr. S. Hartog).
Inleiding
1.1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het oprichten van een woning op het perceel [adres 1] te [plaats] .
1.2 Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 18 maart 2020 verleend. Met het in beroep bestreden besluit van 1 september 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.3 Vergunninghouder heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
1.4 De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner [naam], de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
De bestreden besluitvorming
Voorgeschiedenis
2.1 In 2008 is op het perceel [adres 1] te [plaats] een gebouw met het uiterlijk van een stolpboerderij met bijgebouwen gebouwd. Het gebouw heeft het uiterlijk van een enkele stolp. Intern is de stolp gesplitst in twee woningen: [adres 1] en [huisnummer] . Eiser woont op [adres 2] en vergunninghouder op [adres 1] . Om de stolp destijds te mogen bouwen moest de bestaande woning aan [adres 1] eerst worden gesloopt, zo is middels een zogenoemde artikel 19-procedure onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaald. Ten tijde van de bouw van de stolp gold het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 1994’. Daarna is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ in werking getreden (onherroepelijk op 13 september 2013). Op het perceel rust de bestemming ‘Wonen’. Ingevolge het bestemmingsplan mag op gronden met die bestemming binnen een bouwvlak een woning worden gebouwd.
2.2 Eind oktober 2019 is de gemeente benaderd door eiser met een vraag over het
bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’. Bij de taxatie van zijn woning is gebleken dat de locatie van de stolpwoning niet overeenkomt met de locatie van het bouwvlak op de
verbeelding van het bestemmingsplan. Daarnaast is gebleken dat het bouwvlak van de voormalige woning die in 2008 is gesloopt nog op de verbeelding staat. Dit bouwvlak ligt op het perceel van vergunninghouder aan [adres 1] .
2.3 Op 4 december 2019 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit vastgesteld voor de percelen [adres 1] en [adres 2] in verband met de voorbereiding van een bestemmingsplan. Het raadsvoorstel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De stolpwoning met bijbehorende bijgebouwen is destijds gerealiseerd en omvat twee zelfstandige woningen ( [adres 1] en [huisnummer] ). Echter is de verleende vergunning in het in 2012 vastgestelde en nu geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2012” per abuis onjuist vertaald. Het bouwvlak ligt niet goed onder de nieuwe stolpwoning en er ligt een tweede bouwvlak voor het plaatsen van nog een extra woning op het perceel van [adres 1] . Het was niet de bedoeling om extra bebouwing toe te voegen op de locatie. Dit staat ook expliciet in de bouwvergunning van indertijd. Om de zaak zo snel mogelijk te herstellen en te voorkomen dat zich op deze percelen (ruimtelijke) ontwikkelingen voordoen die niet in lijn zijn met het Beemster beleid wordt uw raad voorgesteld een voorbereidingsbesluit voor het betreffende perceel te nemen.”
Het voorbereidingsbesluit is op 16 december 2019 in werking getreden voor de duur van één jaar.
2.4 Op 15 december 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een woning op het bouwvlak van de voormalige in 2008 gesloopte woning.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De aanvraag is ingediend voordat het voorbereidingsbesluit in werking is getreden en valt daarom niet onder de werking van het voorbereidingsbesluit. Gelet op het feit dat verweerder geen weigeringsgrond, zoals omschreven in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, heeft geconstateerd is verweerder verplicht om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Een mogelijke misslag in de verbeelding van het bestemmingsplan en de sloopplicht uit de bouwvergunning geven geen grondslag tot het weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan waardoor de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Het bouwvlak van de voormalige woning die in verband met de bouw van de stolp in 2008 teniet is gegaan, is per abuis in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ overgenomen. Deze fout was bekend bij alle betrokkenen. Daarnaast is de bouw van een nieuwe woning in strijd met artikel 31.1 van het bestemmingsplan, omdat de stolpwoning door de bouw van de nieuwe woning niet meer voldoet aan de sloopplicht en aan artikel 34.4 van het bestemmingsplan.
Standpunt vergunninghouder
5. Vergunninghouder heeft aangevoerd dat geen sprake is van een fout, gelet op de ruimtelijke kaders. Het gaat in ieder geval niet om een kennelijke misslag in het bestemmingsplan, omdat er geen sprake is van objectieve kenbaarheid. Bovendien was vergunninghouder niet betrokken bij het vergunningstraject van de stolpwoning en daarom ook niet op de hoogte van de voorwaarde voor de bouwvergunning dat de oude woning gesloopt moest worden.
Wettelijk kader
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
7.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
7.2 Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ op het perceel [adres 1] een tweede bouwvlak ligt en dat de met de omgevingsvergunning te realiseren woning binnen dat bouwvlak is gesitueerd. Gelet op de aan de bouwvergunning voor de stolp verbonden sloopplicht, acht de rechtbank het aannemelijk dat dit tweede bouwvlak op het perceel [adres 1] per abuis in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ is overgenomen. De vraag is echter of in dit geval sprake is van een kennelijke misslag die meebrengt dat het bouwvlak genegeerd moet worden en dus een rechtsgrond geeft om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt vanuit het oogpunt van rechtszekerheid slechts in zeer uitzonderlijke situaties aangenomen dat een bestemmingsplan een kennelijke misslag bevat. [1] Een bestemmingsplan is immers een besluit van algemene strekking met algemeen verbindende voorschriften, waarvan eenieder moet kunnen uitgaan. [2] In het licht daarvan geldt een fout in een bestemmingsplan niet zonder meer als een kennelijke misslag en is niet van belang of degene die van de fout gebruik wil maken, op grond van specifieke kennis weet of had kunnen weten dat sprake is van een fout. [3] Een fout is kennelijk als voor een willekeurige persoon kenbaar is dat het om een misslag gaat. Die situatie doet zich hier niet voor, aangezien de verbeelding en planregels ten aanzien van de betrokken locatie duidelijk zijn en op zichzelf geen discrepantie bestaat tussen de verbeelding en de planregels. Dat het bestemmingsplan volgens de toelichting een conserverend karakter heeft, doet daar niet aan af, aangezien dat karakter niet betekent dat geen enkele uitbreiding van de bestaande bebouwing kan zijn beoogd. [4] Gezien het voorgaande, is er geen grond voor het oordeel dat het bouwvlak evident in strijd is met de ruimtelijke kaders. Dit geldt te meer, nu, zoals in het bestreden besluit is vermeld en ter zitting door vergunninghouder is toegelicht, bebouwing naast een stolp in de Beemster niet geheel ongewoon is.
7.3 Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de bouw van een nieuwe woning niet in strijd is met artikel 31.1 van het bestemmingsplan. Volgens eiser is dat artikel geschonden, omdat de stolpwoning door de bouw van de nieuwe woning niet meer voldoet aan de sloopplicht bij de voor de stolpwoning verleende bouwvergunning, en evenmin aan artikel 34.4 van het bestemmingsplan. De bouwvergunning is echter verleend onder het oude bestemmingsplan en dus zonder gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 34.4 van het huidige bestemmingsplan. Het huidige bestemmingsplan heeft het oude bestemmingsplan vervangen en de met de omgevingsvergunning te realiseren woning leidt er niet toe dat de stolpwoning niet meer in overeenstemming is met de bestemmingsregels die ingevolge het huidige bestemmingsplan daarop van toepassing zijn.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
(…)

Bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’

Artikel 22 Wonen
Bestemmingsomschrijving
22.1.
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis;
(…)
Bouwregels voor woningen
22.4. Voor het bouwen van woningen gelden, onverminderd het bepaalde in lid 22.1, de volgende regels:
a. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
(…)
Artikel 31 Algemene bouwregels
31.1.
Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
(…)
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
(…)
Afwijkingsregels voor vervangende nieuwbouw
34.4.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor het overschrijden van de voorgeschreven bouwregels voor (bedrijfs)woningen ten behoeve van een vervangende (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende regels:
1. de afwijking van de goothoogte en voorgevelbreedte voor woningen mag niet meer dan 60 cm bedragen;
2. de inhoud van de (bedrijfs) woning mag niet meer dan de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning of maximaal 750 m3 bedragen;
3. een (bedrijfs)woning mag vervangen worden door een stolp, met inachtneming van de volgende regels;
a. het bouwperceel heeft een oppervlakte van niet minder dan 1 ha;
b. de oppervlakte van de stolp mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
d. de dakhelling mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52 º bedragen;
e. de afstand van de stolp tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
f. het met niet meer dan 5 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2898.
2.Zie de memorie van toelichting bij de Wet ruimtelijke ordening, Kamerstukken II 2002-2003, 28 916, nr. 3, blz. 20, 31, 32 en 93.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2894.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2894, en 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2898.