ECLI:NL:RBNHO:2023:10329

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/341710 / HA ZA 23-383
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv betreffende afgifte van betaalbewijzen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 11 oktober 2023 een vonnis gewezen in een incident dat door eiser is ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser vordert in dit incident dat gedaagde wordt verplicht om inzage te geven in bepaalde betaalbewijzen die verband houden met een leningsovereenkomst uit 2008. Eiser stelt dat hij in dat jaar een bedrag van € 200.000,- heeft uitgeleend aan International Development and Sales Company MBG Pte Ltd., vertegenwoordigd door gedaagde, en dat hij bewijsstukken van deze transactie wenst te ontvangen. Gedaagde heeft echter betwist dat hij enige gelden van eiser heeft ontvangen en stelt dat de kwestie een aangelegenheid van MBG betreft, niet van hem persoonlijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevorderde betaalbewijzen niet van belang zijn voor de beoordeling van de hoofdzaak, waarin eiser terugbetaling van een lening uit 2014 vordert. De rechtbank heeft de vordering van eiser in het incident afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De hoofdzaak zal op 25 oktober 2023 opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341710 / HA ZA 23-383
Vonnis in incident van 11 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L. Hennink te ROTTERDAM,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.A.M. Schram te VELSEN-NOORD.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
  • de conclusie van antwoord tevens antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] onder meer [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 334.158,84, te vermeerderen met de contractuele enkelvoudige rente van 8% per jaar met ingang van 1 augustus 2023 tot aan het moment van algehele betaling.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij in 2014 met [gedaagde] als vertegenwoordiger van twee nog op te richten vennootschappen (ElephantBay en Elephantparty) een leningsovereenkomst is aangegaan op grond waarvan hij een bedrag van € 197.500,- op de rekening van [gedaagde] heeft overgemaakt. In de hoofdzaak vordert [eiser] terugbetaling van dit bedrag vermeerderd met rente en kosten.

3.Het geschil in het incident

3.1.
In het incident vordert [eiser] op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) [gedaagde] te veroordelen om binnen één week na dit vonnis aan [eiser] inzage, afschrift of uittreksel te verschaffen van alle stukken, waaronder rekeningafschriften, waaruit blijkt dat [gedaagde] de door [eiser] aan hem betaalde € 200.000,- heeft aangewend voor c.q. ten behoeve van International Development and Sales Company MBG Pte Ltd. (MBG), gevestigd onder Singaporees recht, 9 Temasek Boulevard # 32-01, Suntec Tower, Singapore 038989, Singapore, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of een deel van en dag dat hij hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 100.000,- en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt dat hij voorafgaande aan eerder genoemde leningsovereenkomst in 2008 twee leningsovereenkomsten is aangegaan op grond waarvan hij in totaal een bedrag van € 200.000,- heeft uitgeleend aan International Development and Sales Company MBG Pte Ltd., vertegenwoordigd door [gedaagde]. Dit bedrag is volgens [eiser] overgemaakt aan [gedaagde]. Als [gedaagde] de door [eiser] uitgeleende bedragen niet heeft doorgestort aan MBG, dan is hij toerekenbaar tekort geschoten dan wel heeft hij onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [eiser]. In dat geval dient hij de schade die [eiser] daardoor heeft geleden te vergoeden. [eiser] stelt dat hij [gedaagde] heeft verzocht bewijsstukken toe te sturen waaruit blijkt dat [gedaagde] voor doorbetaling heeft zorggedragen, maar [gedaagde] hiertoe niet bereid is gebleken. [eiser] stelt dat hij recht en belang heeft dat [gedaagde] hierover duidelijkheid verschaft en op basis van artikel 843a deze betaalbewijzen afgeeft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[eiser] vordert in dit incident afgifte van betaalbewijzen waaruit blijkt dat [gedaagde] de in 2008 uitgeleende bedragen aan MBG heeft doorgestort.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat hij nooit enige gelden inzake MBG van [eiser] heeft geleend en hij ook geen bedragen van [eiser] heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] betreft het een aangelegenheid van MBG en niet van hem in privé. Alle stukken die [gedaagde] in verband met deze kwestie nog heeft kunnen terugvinden, heeft hij bij conclusie van antwoord in het geding gebracht. Andere stukken zijn er niet, aldus nog steeds [gedaagde].
4.3.
De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen. [eiser] vordert in dit incident afgifte van stukken met betrekking tot een in 2008 aan MBG verstrekte lening. Ten aanzien van deze lening wordt in de hoofdzaak echter geenvordering ingesteld. In de hoofdzaak wordt terugbetaling gevorderd van het in 2014 uitgeleende bedrag vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien waarom afgifte van de gevorderde betaalwijzen bij de beoordeling van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen van enig belang (kunnen) zijn. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat de gelden destijds aan hem zijn overgemaakt en voert hij aan niet over (verdere) bewijsstukken te beschikken. Nu het tegendeel voorshands niet uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt, moet de vordering ook op die grond worden afgewezen.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 oktober 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1589