6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende overval op een snackbar. De mededaders zijn – volgens een vooraf gemaakt plan – gemaskerd en gewapend naar binnen gegaan, terwijl de verdachte buiten op de uitkijk is blijven staan. In de snackbar hebben de mededaders schreeuwend en onder dreiging van een vuurwapen, althans een daarop lijkend voorwerp, de eigenaresse van de snackbar gedwongen om de kassa te openen om vervolgens contant geld uit de kassalade weg te nemen. Het slachtoffer was doodsbang en vreesde voor haar leven. De verdachte en zijn mededaders hebben bij hun handelen alleen oog gehad voor hun eigen financiële gewin en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van angst en onveiligheid die hierdoor teweeg wordt gebracht bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daar komt bij dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op zijn slaapkamer een veerdrukwapen is aangetroffen. Bezit van dit soort wapens is verboden voor minderjarigen. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 augustus 2023 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit de raadsrapportage komt onder andere naar voren dat de verdachte laag scoort op het gevaar voor recidive. De grootste risicofactoren liggen wat de Raad betreft op het gebied van middelengebruik van de verdachte, zijn houding en (in mindere mate) relaties. Aan de andere kant concludeert de Raad dat er veel beschermende factoren zijn. Er lijkt sprake te zijn van een goede band tussen de verdachte en zijn ouders, er zijn weinig zorgen over de opvoedsituatie van de verdachte en er is niet eerder hulpverlening voor de verdachte ingeschakeld.
De Raad is van mening dat de verdachte een directe consequentie van zijn delictgedrag moet ervaren. De Raad kan zich voorstellen dat een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf een passende sanctie is. Nu uit het onderzoek geen vaardigheidstekorten naar voren zijn gekomen, acht de Raad een taakstraf in de vorm van een leerstraf niet geïndiceerd. Bij een zwaar delict als een overval op een snackbar past jeugddetentie, maar de Raad vindt dat nu niet passend, omdat de verdachte zich al bijna een jaar aan de schorsingsvoorwaarden houdt en het redelijk goed met hem gaat. Voorwaardelijke jeugddetentie is eveneens niet noodzakelijk omdat de verdachte een first offender is en het gevaar voor herhaling laag is. De verdachte heeft zich vanaf zijn aanhouding door de politie tot nu goed aan alle afspraken gehouden. Hij is niet meer in aanraking gekomen met de politie en heeft geen contact meer met de mededaders gehad. De jeugdreclasseringswerker is tevreden over zijn medewerking en ziet geen redenen om deze vorm van toezicht te verlengen. Een voorwaardelijke straf heeft daarom volgens de Raad geen pedagogische meerwaarde. De verdachte verdient wat de Raad betreft een nieuwe kans, zonder opgelegde hulpverlening zoals het jeugdreclasseringstoezicht.
[vertegenwoordiger van de jeugdreclassering] heeft zich namens de jeugdreclassering op de zitting aangesloten bij het raadsrapport. De verdachte en zijn ouders hebben de schorsingsvoorwaarden serieus genomen en zich daar goed aan gehouden. De verdachte kan soms onverschillig overkomen, maar dat is een masker waar schuld en schaamte achter zit. [vertegenwoordiger van de jeugdreclassering] kan niet verklaren waar het delictgedrag vandaan is gekomen, het lijkt een impulsieve actie te zijn geweest.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft namens de Raad naar voren gebracht dat zij het zorgelijk vindt dat de verdachte niet eerder iets over het wapen heeft gezegd en daar voor het eerst op de zitting duidelijkheid over heeft gegeven, maar blijft bij het advies uit het raadsrapport. Als de verdachte zwaarder wordt gestraft dan nodig is, kan dat een demotiverend effect hebben.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank houdt daarbij rekening met de LOVS oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bij een gewapende overval op een winkel geldt als vertrekpunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden. Als strafverzwarende omstandigheden in deze zaak heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd en er gebruik is gemaakt van een (nep)vuurwapen. De verdachte is weliswaar de snackbar zelf niet in geweest, maar heeft met name door het wapen te leveren en telefonisch in contact te blijven met de medeverdachten tijdens de gehele overval, een zeer belangrijk aandeel gehad in de overval. Daarbij rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij lange tijd niet eerlijk is geweest over zijn rol bij de overval. De verdachte is zelfs naar aanleiding van beelden die bij Opsporing Verzocht zijn getoond met zijn ouders naar de politie gestapt met het verzoek om de beelden van het internet te verwijderen, omdat de verdachte niets met de overval te maken zou hebben en de beelden zijn privacy zouden schenden. Na zijn aanhouding heeft de verdachte uiteindelijk bij de rechter-commissaris bekend dat hij op de uitkijk heeft gestaan, maar pas op de inhoudelijke zitting heeft hij meer openheid gegeven over zijn eigen rol. Ook tegenover de jeugdreclassering, de Raad en zijn ouders heeft de verdachte niet eerder toegegeven dat het wapen van hem afkomstig was.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij tijdens de zitting uiteindelijk zijn spijt heeft betuigd over wat er is gebeurd. Door alsnog eerlijk te zijn over zijn rol heeft hij verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en laten zien dat hij begrijpt dat zijn handelwijze volstrekt fout is geweest. Verder houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de behandeling op de zitting. Ook weegt de rechtbank in zijn voordeel mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De verdachte heeft zich tot slot goed gehouden aan het toezicht en de stevige schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok en een contactverbod met zijn neef, voor een periode van bijna een jaar. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven van de hiervoor genoemde richtlijn af te wijken en
geenonvoorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 60 dagen op zichzelf passend en geboden is. In de hiervoor omschreven omstandigheden en de positieve ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding deze jeugddetentie in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen en te bepalen dat deze vooralsnog
nietten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal aan dit voorwaardelijke deel, behoudens de algemene voorwaarden, geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu zowel de Raad als de jeugdreclassering hebben aangegeven dat hulp vanuit een verplicht kader niet nodig is en geen meerwaarde heeft. Omdat de verdachte zich langdurig aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden, acht de rechtbank een proeftijd van één jaar voldoende.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het daarnaast van belang dat de verdachte ook een directe consequentie ervaart van zijn strafbare gedragingen. Om die reden zal de rechtbank ook een taakstraf in de vorm van een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 140 uren opleggen, met aftrek van het voorarrest.