In de zaak met parketnummer 15/056578-20 heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij een strafbaar feit. De officier van justitie had op 9 juni 2022 een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 881.813,16, gebaseerd op een ontnemingsrapport van de Koninklijke Marechaussee. De rechtbank heeft de vordering behandeld op 12, 14 en 19 september 2023, waarbij de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. J.J. van Bree, heeft de vordering tijdens de zitting aangepast naar een bedrag van € 193.555,05, gebaseerd op een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden gebaseerd op het ontnemingsrapport, maar op concrete aanwijzingen uit het dossier. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde en zijn mededaders elk € 50.000,- hebben ontvangen uit de baten van het strafbare feit. De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel opgelegd en het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 50.000,-. De rechtbank heeft ook de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de vordering voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1000 dagen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters N. Boots, H.H.E. Boomgaart en G.D. Kleijne betrokken waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 oktober 2023.