ECLI:NL:RBNHO:2023:10304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6038
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen vermogen en bijstandsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres ontving vanaf 1 februari 2004 bijstandsuitkeringen, maar heeft verzwegen dat zij in het bezit was van onroerend goed in Irak en een aanzienlijk bedrag aan contanten. Het college heeft op 15 december 2021 besloten om de bijstandsuitkering van eiseres te herzien en de kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een terugvordering van € 163.073,62 bruto. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op 26 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1989 in het bezit was van een stuk grond in Irak en dat zij nooit melding heeft gemaakt van haar bezittingen, waaronder € 50.000,00 in contanten. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidt tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de herziening en terugvordering van de bijstand door het college terecht zijn.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het naleven van de inlichtingenverplichting bij het ontvangen van sociale bijstand. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten, en de rechtbank wijst op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/6038

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. van Dijk en F. Bargach).

Inleiding

Met het besluit van 15 december 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 februari 2004 tot en met 24 november 2020 herzien en de kosten van bijstand over de periode van 1 september 2009 tot en met 24 november 2020 van eiseres teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 163.073,62 bruto.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres ontving vanaf 1 februari 2004 bijstand tot 1 januari 2015 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en daarna op grond van de Participatiewet (PW). Bij haar aanvraag heeft zij vermeld geen onroerende zaken of kostbaarheden te bezitten. Ook bij latere heronderzoeken vermeldt zij dat niet.
2. Op 24 november 2020 heeft bij eiseres een huiszoeking plaatsgevonden. Bij deze huiszoeking is op de zolder van haar woning een bedrag van € 50.000,00 in contanten gevonden.
3. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van 2 februari 2021, waarin de resultaten van de huiszoeking vermeld zijn, is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering. In het kader van dat onderzoek is eiseres op 27 juli 2021 verhoord door een sociaal rechercheur. Eiseres heeft in dat verhoor verklaard dat de contanten die zijn gevonden van haar zijn, dat dit geld betreft uit de verkoop van grond in Irak, de verkoop van sieraden op de Zwarte Markt in Beverwijk, en verzekeringsgeld. Verder heeft zij verklaard dat zij, voordat zij uit Irak vluchtte, een stukje grond had, maar dat zij er pas in 2020 achter kwam dat dat nog steeds in haar bezit was. In januari of februari 2020 heeft zij het verkocht voor € 35.000,00. Eiseres heeft geen bewijs van de verkoop. Ook van de verkoop van haar sieraden heeft ze geen bewijzen.
4. Verweerder heeft op basis van de onderzoeksbevindingen het primaire besluit genomen. Volgens verweerder heeft eiseres verzwegen dat zij (redelijkerwijs) kon beschikken over vermogen bestaande uit het bezit van een stuk grond in Irak en vermogen in de vorm van het bezit van diverse gouden juwelen.
5. In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij niet eerder dan in januari 2020 op de hoogte was van haar bezit van het onroerend goed in Irak.
6. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij het advies van de bezwaarcommissie is overgenomen.

Standpunt eiseres

7. Eiseres voert aan dat zij niet over (verzwegen) vermogen heeft kunnen beschikken. De sieraden die zij voor haar huwelijk als bruidsschat mocht ontvangen vertegenwoordigen slechts een bedrag van € 6.000,00. Verder heeft zij tijdens de hoorzitting een verklaring gegeven voor het feit dat zij pas in 2020 er achter kwam dat er een woning in het buitenland op haar naam stond geregistreerd. Zij kon hier niet eerder over beschikken dan vanaf dat moment.

Standpunt verweerder

8. Verweerder verwijst in zijn verweerschrift naar het vonnis van de strafrechter van 3 januari 2023, waarin eiseres veroordeeld is voor bijstandsfraude. Verweerder citeert hierbij de volgende overwegingen uit het vonnis:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Zij heeft jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl zij naliet op te geven dat zij in het bezit was van een perceel grond in Irak. Tevens heeft zij verzuimd aan de gemeente Haarlemmermeer mee te delen dat zij in het bezit was van een groot geldbedrag van in totaal € 50.000,00. Een bijstandsuitkering is bedoeld om het bestaansminimum te garanderen van mensen die niet op eigen kracht in hun onderhoud kunnen voorzien. Het is een sociale voorziening die is gebaseerd op een zekere mate van solidariteit en vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad en de gemeente – en daarmee de gemeenschap – benadeeld voor een bedrag van in totaal € 163.073,62. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.”

Beoordeling door de rechtbank

9. Vaststaat dat eiseres sinds 7 november 1989 in het bezit was van een stuk grond in Irak. Daarnaast heeft zij verklaard in het bezit te zijn geweest van gouden sieraden, die zij heeft verkocht. Vaststaat dat eiseres deze bezittingen nooit heeft gemeld bij verweerder, ook niet nadat zij deze zaken verkocht heeft. Ook het bezit van € 50.000,00 aan contanten heeft eiseres niet gemeld. Hierdoor staat vast dat eiseres haar inlichtingenverplichting (artikel 17 van de WWB / PW) heeft geschonden. Het standpunt van eiseres, dat zij pas in 2020 ervan op de hoogte raakte dat zij nog in het bezit was van de grond waardoor haar geen verwijt te maken zou zijn van schending van haar inlichtingenverplichting in de periode daarvoor, kan niet worden gevolgd. Zoals ook de strafrechter overweegt heeft eiseres zelfstandig de afweging gemaakt het (mogelijke) bezit van de grond niet te melden. Dat zij niet zeker wist of zij er nog over kon beschikken maakt dat niet anders.
10. Nu het recht op bijstand van eiseres als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld, heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres terecht herzien per 1 februari 2004.
11. Daaruit vloeit voort dat verweerder verplicht is om tot terugvordering van de te veel betaalde bijstand over te gaan (artikel 58, eerste lid, van de PW).
12. Omdat eiseres geen enkel bewijsstuk heeft ingebracht, kan zelfs niet bij benadering worden berekend of eiseres recht zou hebben gehad op bijstand. Voor matiging van de terugvordering is daarom geen plaats.
13. Van dringende redenen om (gedeeltelijk) af te zien van terugvordering is ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.