6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde (geschat op ongeveer 2,5 miljoen US dollar) gestolen uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. Diefstal is een ernstig strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. In dit geval heeft de diefstal bovendien een enorme financiële schade berokkend.
De verdachte had een organiserende rol bij deze zorgvuldig georganiseerde diefstal. De verdachte was betrokken bij de totstandkoming van de voor de diefstal opgerichte onderneming [bedrijf 1] door katvanger [medeverdachte 1] en de aankoop van de bij de diefstal gebruikte voertuigen. Daarnaast hield de verdachte zich bezig met de financiële verdeling en afhandeling van de buit. De verdachte had daarbij geen oog voor de hiervoor genoemde gevolgen van de diefstal en was slechts uit op eigen financieel gewin. Door de handelwijze van de verdachte en de medeverdachten heeft hij de internationale luchthaven Schiphol en de op het luchthaventerrein gevestigde bedrijven in diskrediet gebracht.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn partner gedurende ruim vier maanden schuldig gemaakt aan de bedrijfsmatige handel in valse merkartikelen, te weten kleding, schoenen en parfums. Ook bij dit feit heeft de verdachte zich enkel laten leiden door persoonlijk financieel gewin. Niet alleen wordt met valse merkartikelen de rechthebbenden van de intellectuele eigendomsrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven die wel aan hun verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Tot slot heeft de verdachte tijdens zijn detentie geprobeerd om een mobiele telefoon de penitentiaire inrichting binnen te smokkelen. Indien een gedetineerde de beschikking heeft over een mobiele telefoon, kan dit de ongestoorde gang van zaken en de veiligheid in de inrichting ondermijnen. De beschikking over een telefoon kan onder meer in de hand werken dat gedetineerden hun criminele gedrag voortzetten.
Straf ten aanzien van de feiten 1 en 2
De aard en de ernst van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf naast de rol van de verdachte gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 21 maanden in beginsel een passende straf.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officier van justitie heeft betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, uitgegaan zou moeten worden van een redelijke termijn van drie jaren. Hierin volgt de rechtbank de officier van justitie niet. Het gaat weliswaar om een zaak met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar deze is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het gegeven dat op verzoek van de verdediging de nodige onderzoekswensen zijn uitgevoerd heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van de zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt.
De verdachte is op 16 juni 2020 in verzekering gesteld. Nu het eindvonnis op 20 oktober 2023 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en vier maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van 21 maanden, een gevangenisstraf van negentien maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Geen straf ten aanzien van feit 3 (overtreding)
De verdachte heeft met betrekking tot het proberen binnen de penitentiaire inrichting te brengen van een mobiele telefoon, reeds een disciplinaire straf opgelegd gekregen. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop, in combinatie met de ernst van het feit en het tijdsverloop, met het opleggen van een extra sanctie geen redelijk strafdoel meer is gediend. De rechtbank zal daarom bepalen dat, afgezien van de hiernavolgende verbeurdverklaring, geen straf wordt opgelegd.