ECLI:NL:RBNHO:2023:10293

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
15/056578-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Georganiseerde ladingdiefstal van telefoons en drones uit vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol

Op 20 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een georganiseerde ladingdiefstal van telefoons en drones ter waarde van ongeveer 2,5 miljoen USD uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 5 juni 2019 een grote hoeveelheid goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte een significante rol speelde in de diefstal, waaronder de aankoop van de voertuigen die bij de diefstal zijn gebruikt en de aflevering van de gestolen goederen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder goud en een geldbedrag, aan de verdachte bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/056578-20 (P)
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12, 14 en 19 september 2023 en 6 oktober 2023 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2019 tot en met 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid telefooons en/of drones en/of tuinverlichting(onderdelen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het vrachtafhandelingsbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Op 5 juni 2019 heeft bij het vrachtafhandelingsbedrijf [het vrachtafhandelingsbedrijf] te Schiphol een diefstal plaatsgevonden van in totaal veertig pallets met telefoons, drones en tuinverlichting. Uit onder meer de camerabeelden van [het vrachtafhandelingsbedrijf] is gebleken dat voorafgaand aan de diefstal een trekker met oplegger en een bakwagen het bedrijfsterrein van [het vrachtafhandelingsbedrijf] opreden en dat deze werden geparkeerd bij een laaddok. Eén van de chauffeurs is de loods binnengegaan, heeft de beide voertuigen volgeladen met de pallets en vervolgens zijn de voertuigen weer weggereden. Later die ochtend werd de diefstal ontdekt en heeft [het vrachtafhandelingsbedrijf] aangifte gedaan. Naar aanleiding van die aangifte is de Koninklijke Marechaussee een opsporingsonderzoek gestart.
Uit onderzoek naar de herkomst van de bij de diefstal gebruikte voertuigen blijkt dat de trekker op naam staat van [bedrijf 1] . (hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd in Rotterdam. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat [bedrijf 1] op 11 april 2019 is opgericht door medeverdachte [medeverdachte 1] . De bij de diefstal gebruikte bakwagen blijkt op naam van [medeverdachte 1] te staan en is gefactureerd op naam van [bedrijf 1] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van iemand anders op 11 april 2019 bij een notariskantoor in Rotterdam de onderneming [bedrijf 1] heeft opgericht. Kort daarna heeft hij met een andere man de bij de diefstal gebruikte voertuigen gekocht. Voor het oprichten van [bedrijf 1] en het kopen en op naam zetten van de voertuigen kreeg [medeverdachte 1] geld.
Uit onderzoek is gebleken dat de trekker met oplegger bij [bedrijf 2] in Vuren is aangeschaft. De rechtbank stelt vast dat katvanger [medeverdachte 1] bij de aankoop door de verdachte werd vergezeld en dat de verdachte het voertuig vervolgens heeft meegenomen. De rechtbank baseert dit onder meer op de enkelvoudige fotoconfrontatie, waarbij de verkoper, werkzaam bij [bedrijf 2] , de verdachte heeft herkend als de persoon die naast [medeverdachte 1] bij de aankoop aanwezig was.
Het verweer van de raadsvrouw dat de enkelzijdige fotoconfrontatie niet betrouwbaar is en van het bewijs moet worden uitgesloten, wordt verworpen. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel terughoudend moet worden omgegaan met de waardering van een herkenning op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Een enkelvoudige fotoconfrontatie dient daarom kritisch en met de nodige voorzichtigheid te worden beoordeeld en moet worden bezien in combinatie met de overige bewijsmiddelen.
De verkoper heeft de kopers drie keer gezien. Op 17 april 2019 bij de koop van de trekker en de oplegger, op 18 april 2019 bij de koop van een blauwe bakwagen (ook op naam van [bedrijf 1] , maar deze is niet bij de diefstal gebruikt) en ongeveer twee weken daarna toen dezelfde personen terugkwamen met een klacht over de trekker. Tijdens deze ontmoetingen zijn de voertuigen bekeken, zijn op internet gegevens gecontroleerd en zijn betalingen verricht. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er sprake was van meerdere ontmoetingen van enige duur. De verkoper heeft bij de rechter-commissaris met betrekking tot de gang van zaken over de fotoconfrontatie verklaard dat hij de kopers "goed op zijn netvlies had staan" en dat hij bij het tonen van de foto’s "het meteen zag".
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de herkenning van de verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontatie voldoende betrouwbaar. Daarbij is van belang dat deze herkenning door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. De blauwe bakwagen is op 10 juni 2019 overgeschreven naar [bedrijf 3] in De Liede. Uit camerabeelden volgt dat de blauwe bakwagen die dag het bedrijventerrein De Liede waar [bedrijf 3] is gevestigd op reed, gevolgd door een Volkswagen Polo, die in gebruik was bij de verdachte. Ook uit de SKY-berichten die de verdachte op 25 mei 2020 heeft gestuurd, blijkt dat hij op 10 juni 2019 in De Liede aanwezig is geweest. Dit alles duidt op betrokkenheid van de verdachte bij de aankoop van de bij de diefstal gebruikte voertuigen door [bedrijf 1] .
De herkenning wordt verder ondersteund door de inhoud van andere SKY berichten die zijn verstuurd door de verdachte, met name die waarin hij schrijft dat hij is herkend door “die hoer van dat bedrijf waar de vrachtwagens zijn gekocht”.
De rechtbank betrekt ook bij de bewijsvoering dat de auto waarvan de verdachte gebruik maakte, op 23 augustus 2019 in de directe omgeving van het bedrijf in Beverwijk is geweest waar een deel van de gestolen lading is aangetroffen en van waaruit een deel naar Dubai is verstuurd. De eigenaar van dit bedrijf, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat de goederen bij hem zijn gebracht door een kleine Marokkaanse man in een witte bakwagen. De verdachte heeft in een SKY bericht gezegd dat de auto in Beverwijk is gelokaliseerd door gps en dat "die kk koelie" een beetje belastend heeft verklaard en hem precies heeft beschreven. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die de gestolen goederen bij het bedrijf van [medeverdachte 2] heeft afgeleverd.
Uit verschillende afgeluisterde gesprekken in augustus 2019 tussen de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] volgt dat iedereen die was betrokken bij de diefstal € 50.000,- moest krijgen. Door een tegenslag werd dit minder, hetgeen past bij de bevindingen dat de gestolen drones die naar Dubai waren gestuurd niet konden worden geactiveerd. Vervolgens blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] begin september 2019 naar Dubai zijn afgereisd en daar met anderen hebben verbleven bij [naam 1] . Uit SKY-berichten in de periode van mei tot en met oktober 2020 (tussen onder andere de verdachte en [naam 1] ) leidt de rechtbank af dat in Dubai is gesproken over de diefstal en de financiële afhandeling daarvan.
Verder blijkt uit die berichten dat de verdachte in mei 2020 kennis had gekregen van de inhoud van het strafdossier en dat toen onenigheid is ontstaan met medeverdachte [medeverdachte 3] omdat hij zich in de ogen van de verdachte en [naam 1] belastend over hen heeft uitgelaten in afgeluisterde gesprekken en aangetroffen berichten. Bovendien blijkt uit berichten dat de verdachte met de anderen heeft besproken dat de rechtbank hem wel zal kunnen veroordelen en vraagt [naam 1] hem te helpen bij het afleggen van een eventuele verklaring. De rechtbank leidt uit al deze berichten af dat de verdachte onderdeel uitmaakte van de organisatie van de diefstal.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gezamenlijk plan om in georganiseerd verband een ladingdiefstal te plegen. Er was daarbij sprake van de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage had aan deze diefstal: de verdachte is betrokken geweest bij de aankoop van de bij de diefstal gebruikte voertuigen, bij het afleveren van de gestolen goederen om deze naar Dubai te laten verschepen, bij de financiële verdeling van de opbrengst en hij heeft een deel van de opbrengst ontvangen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid telefoons en drones en tuinverlichting(onderdelen), die aan een ander dan aan de verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie disproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Zij heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en om daarnaast zo nodig een taakstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde (geschat op ongeveer 2,5 miljoen US dollar) gestolen uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. Diefstal is een ernstig strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. In dit geval heeft de diefstal bovendien een enorme financiële schade berokkend.
De verdachte had een organiserende rol bij deze zorgvuldig georganiseerde diefstal. Hij regelde de aankoop van de bij de diefstal gebruikte vrachtwagens en heeft de gestolen goederen afgeleverd bij een bedrijf dat de goederen naar Dubai heeft verzonden. Daarnaast hield de verdachte zich bezig met de financiële verdeling van de buit. De verdachte had op geen enkel moment oog voor de hiervoor genoemde gevolgen van de diefstal en was slechts uit op eigen financieel gewin. Door de handelwijze van de verdachte en de medeverdachten heeft hij de internationale luchthaven Schiphol en de op het luchthaventerrein gevestigde bedrijven in diskrediet gebracht.
Straf
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf naast de rol van de verdachte gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twintig maanden in beginsel een passende straf.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officier van justitie heeft betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, uitgegaan zou moeten worden van een redelijke termijn van drie jaren. Hierin volgt de rechtbank de officier van justitie niet. Het gaat weliswaar om een zaak met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar deze is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het gegeven dat op verzoek van de verdediging de nodige onderzoekswensen zijn uitgevoerd heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van de zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt.
De verdachte is op 3 maart 2020 in verzekering gesteld. Nu het eindvonnis op 20 oktober 2023 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en ruim zeven maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van twintig maanden, een gevangenisstraf van achttien maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten goud en een geldbedrag van € 1.000,-, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1 STK Goud (omschrijving: Fine gold 10 gram)
- 1000 euro.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.