ECLI:NL:RBNHO:2023:10230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
8269066 \ HZ VERZ 20-6
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot goedkeuring afwijkend huurbeding in huurovereenkomst

In deze zaak hebben verzoeksters, NS Stations B.V. en [verzoekster 2], een gezamenlijk verzoek ingediend tot goedkeuring van afwijkende huurbedingen in een huurovereenkomst. De kantonrechter heeft op 24 mei 2023 uitspraak gedaan. Verzoeksters hebben op 26 april 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 7:291 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ze hebben afgezien van een mondelinge behandeling. De huurovereenkomst betreft een bedrijfsruimte in het stationsgebouw van station [plaats], die op 23 februari 2023 is aangegaan. De overeenkomst eindigt op 31 januari 2024 en bevat bepalingen die afwijken van de standaard huurregels in het BW.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst kwalificeert als een overeenkomst van twee jaar of korter, waardoor de artikelen 7:291 tot en met 7:300 BW niet van toepassing zijn. Dit betekent dat verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot goedkeuring van de afwijkende bedingen, aangezien deze niet van toepassing zijn op hun huurovereenkomst. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 10474984 \ HZ VERZ 23-7
Uitspraakdatum: 24 mei 2023
Beschikking van de kantonrechter in het gezamenlijke verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS Stations B.V.
statutair gevestigd te Utrecht
verder te noemen: NS Stations
en
[verzoekster 2], h.o.d.n. [verzoekster 2]
zaakdoende te [plaats]
verder te noemen: [verzoekster 2]
en hierna gezamenlijk te noemen: verzoeksters
gemachtigde: mr. J.M. Heikens

1.Het procesverloop

1.1.
Op 26 april 2023 is ter griffie een verzoekschrift ex artikel 7:291 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontvangen van verzoeksters.
1.2.
Verzoeksters hebben op voorhand afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Feiten

2.1.
Verzoeksters zijn op 23 februari 2023 een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, gelegen in het stationsgebouw van station [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[verzoekster 2] heeft het gehuurde sinds 7 september 2020 in gebruik: eerst op grond van een huurovereenkomst voor de duur van 23 maanden en sinds 7 november 2022 op grond van een (verlengde) bruikleenovereenkomst.
2.3.
In artikel 3.1 van de huurovereenkomst is opgenomen dat deze van rechtswege eindigt op 31 januari 2024. In artikel 3.2 wordt de werking van de artikelen 7:292 tot en met 300 BW uitgesloten. De huurovereenkomst bevat daarmee een aantal bedingen die (potentieel) ten nadele van [verzoekster 2] als huurster afwijken van de bepalingen van afdeling 6, titel 4 van boek 7 BW.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeksters verzoeken primair om hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek. Zij stellen zich op het standpunt dat sprake is van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:301 lid 1 BW waarop de artikelen 7:291-300 BW niet van toepassing zijn.
3.2.
Subsidiair verzoeken verzoeksters gezamenlijk de kantonrechter om goedkeuring te geven aan de bedingen als opgenomen in de artikelen 3.1 en 3.2. van de huurovereenkomst. De bedingen zijn weergegeven in het verzoekschrift.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter deelt het standpunt van verzoeksters dat de overeenkomst van 23 februari 2023 kwalificeert als een huurovereenkomst ex artikel 7:301 lid 1 BW. Partijen zijn immers overeengekomen dat deze huurovereenkomst zal eindigen op 31 januari 2024. Daarmee is sprake van een huurovereenkomst van twee jaar of korter. Dat betekent dat op de overeenkomst de artikelen 7:291 tot en met 7:300 BW niet van toepassing zijn.
4.2.
Dat [verzoekster 2] het gehuurde feitelijk sinds 7 september 2020 in gebruik heeft, maakt dit niet anders. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een nieuwe zelfstandige huurovereenkomst en niet van een voortzetting van de eerste huurovereenkomst. Uit het verzoekschrift (en onderdeel f. en g. van de considerans bij de huurovereenkomst) blijkt ook dat partijen vanwege de geplande ingrijpende verbouwing/renovatie/herinrichting van het station bewust hadden gekozen voor een huurovereenkomst van 23 maanden. Na afloop van die periode zijn partijen een bruikleenovereenkomst voor de duur van drie maanden aangegaan die vervolgens is verlengd voor onbepaalde tijd. Omdat de renovatie tot 1 februari 2024 is uitgesteld heeft [verzoekster 2] er vervolgens zelf de voorkeur aangegeven om het gebruik van het gehuurde tot die tijd voor te zetten op basis van een nieuwe huurovereenkomst. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het gebruik op grond van de eerste huurovereenkomst langer dan twee jaar heeft geduurd. De situatie van artikel 7:301 BW lid 2 waarin (in beginsel) een huurovereenkomst voor vijf jaar ontstaat, doet zich hier dus niet voor.
4.3.
Omdat artikel 7:291 lid 3 BW niet van toepassing is op de huurovereenkomst, kan van de betreffende bedingen geen goedkeuring worden verzocht. Dat betekent dat verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot goedkeuring van die bedingen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart verzoeksters niet-ontvankelijk in hun verzoek tot goedkeuring van de afwijkende huurbedingen in de huurovereenkomst van 23 februari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter