5.2.Kinderbijdrage
Wijziging van omstandigheden: geregistreerd partnerschap
5.2.1.De man voert als wijziging van omstandigheden aan dat hij op [datum] een geregistreerd partnerschap met zijn partner is aangegaan en onderhoudsplichtig is geworden voor zijn twee stiefkinderen.
5.2.2.De vrouw betwist dat het feit dat de man een geregistreerd partnerschap is aangegaan een wijziging van omstandigheden oplevert, omdat de stiefkinderen geheel buiten beschouwing moeten blijven.
5.2.3.De rechtbank stelt vast de man op [datum] een geregistreerd partnerschap is aangegaan met zijn nieuwe partner en dat de twee kinderen van de partner, [naam kind 1] en [naam kind 2] , tot hun gezin behoren. Ingevolge artikel 1:395 BW is de man in beginsel als stiefvader onderhoudsplichtig voor deze stiefkinderen. Uit de parlementaire geschiedenis over dat artikel volgt dat als de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang zijn. Uit vaste rechtspraak volgt voorts dat indien de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen op grond van artikel 1:397 lid 2 BW, de omvang van ieders onderhoudsverplichting afhangt van de omstandigheden van
het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen.
5.2.4.De vrouw stelt dat de stiefkinderen buiten beschouwing moeten blijven en dat daarom geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank volgt de vrouw daarin. De rechtbank acht voor de beoordeling van de omstandigheden van het geval van betekenis dat de man nog maar sinds kort, namelijk sinds het geregistreerd partnerschap in februari 2022, stiefouder is geworden van [naam kind 1] en [naam kind 2] en dat het huwelijk van partijen nog geen jaar daarvoor in juni 2021 is ontbonden. Partijen hebben kort daarvoor, in maart 2021 een echtscheidingsconvenant met elkaar gesloten, waarin zij de gevolgen van de echtscheiding hebben geregeld. Uit de door de man overgelegde berekening van de behoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2] blijkt dat zijn partner en de vader van [naam kind 1] en [naam kind 2] ook pas kort geleden uit elkaar zijn gegaan. Nu gelet op deze omstandigheden het stiefouderschap van de man nog vers is en zijn onderhoudsplicht jegens [naam kind 1] en [naam kind 2] nog maar kort bestaat, dienen, gezien de bijzondere verhouding waarin de man daardoor tot [naam kind 1] en [naam kind 2] staat, naar het oordeel van de rechtbank de ouders van [naam kind 1] en [naam kind 2] vóór de man als primair onderhoudsplichtigen een aandeel in hun behoefte te dragen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat van de vader van [naam kind 1] en [naam kind 2] geen financiële gegevens zijn overgelegd. Uit de door de man overlegde berekening van de behoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2] blijkt weliswaar een behoefte van € 415,00 per kind per maand, maar dit is niet onderbouwd met stukken. Ook blijkt op geen enkele wijze wat de draagkracht van de vader van [naam kind 1] en [naam kind 2] is, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of de vader en de moeder van [naam kind 1] en [naam kind 2] samen geheel in de behoefte van deze kinderen kan voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit voor rekening en risico van de man te komen en gaat de rechtbank ervan uit dat de behoefte van deze kinderen geheel door de ouders van [naam kind 1] en [naam kind 2] gedragen kan worden.
Wijziging van omstandigheden: overig
5.2.5.Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw sinds 1 oktober 2022 een andere baan heeft en dat de man en zijn partner in maart 2023 samen een kindje verwachten. Dit zijn wijzigingen van omstandigheden, die een herbeoordeling van de kinderbijdrage rechtvaardigen.
5.2.6.De man heeft verzocht om wijziging van de kinderbijdrage met ingang van 3 juni 2022, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw op 1 oktober 2022 een andere baan heeft en dit een wijziging van omstandigheden is, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op deze datum.
5.2.7.De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
Behoefte [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]
5.2.8.De behoefte van de kinderen van partijen, [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] is niet in geschil en wordt derhalve als vaststaand aangenomen. Deze bedraagt op 1 januari 2023 € 456,00 per kind per maand.
5.2.9.De rechtbank zal de draagkracht van beide ouders bepalen teneinde ieders aandeel in de kosten van de kinderen te kunnen vaststellen. De rechtbank zal daarbij het netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door de som te nemen van het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Gezien de ingangsdatum van de vast te stellen alimentatie wordt de draagkracht vastgesteld aan de hand van de formule 70% x (NBI — (0,3 NBI + € 1.020,-)), zoals deze voor het jaar 2022 geldt. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.2.10.De vrouw werk sinds 1 oktober 2022 bij [bedrijf] . Haar inkomen bedraagt € 1.504,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. De rechtbank houdt rekening met een pensioenpremie van € 154,00 per maand. Zij ontvangt een kindgebonden budget van € 7.114,00 per jaar. Geen rekening wordt gehouden met een inkomen uit onderneming, nu de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan geen sprake is.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 2.189,00 per maand. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 358,00 per maand.
5.2.11.De man en zijn partner verwachten in maart 2023 een kindje, zodat de rechtbank voor wat betreft de draagkracht van de man twee periodes zal onderscheiden, de periode van 1 oktober 2022 tot de geboorte van het kind en de periode vanaf de geboorte van het kind. Vanaf dat moment dient de draagkracht van de man immers naar rato van de behoefte te worden verdeeld en speelt ook de draagkracht van zijn partner een rol.
Periode van 1 oktober 2022 tot de geboorte van het kind van de man
5.2.12.Uit de overlegde loonstrook van december 2022 blijkt dat de man een fiscaal inkomen heeft van € 108.388,00 bruto per jaar. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat rekening gehouden moet worden met een lager inkomen omdat hij in 2022 een eenmalige bonus heeft ontvangen. De man heeft dit niet onderbouwd met stukken en niet ondenkbaar is dat de man in 2023 ook een bonus zal ontvangen. De rechtbank houdt geen rekening met winst uit onderneming, nu de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan geen sprake is.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 5.285,00 per maand. Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 1.875,00 per maand. Omdat de man een partnerbijdrage voor de vrouw betaalt van € 800,00 bruto per maand (circa € 480,00 netto), die op grond van de bepalingen in echtscheidingsconvenant niet gewijzigd kan worden, wordt de draagkracht van de man gecorrigeerd met dit bedrag. Zijn draagkracht bedraagt daarom op grond van de draagkrachtformule € 1.540,00 per maand.
5.2.13.De vrouw verzoekt, met een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021, om rekening te houden met de werkelijke woonlast van de man in plaats van de forfaitaire woonlast. Nu de draagkracht van de man voldoende is om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.
Periode vanaf de geboorte van het kind van de man en zijn partner
5.2.14.De man en zijn partner verwachten in maart 2023 samen een kind. De voor de kinderen van partijen beschikbare draagkracht van de man wordt mede bepaald door zijn onderhoudsplicht voor het nog ongeboren kind van de man en zijn partner, in de behoefte van welk kind ook de partner dient bij te dragen.
5.2.15.De behoefte van het ongeboren kind moet worden berekend aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en zijn partner. Het NBI van de man bedraagt € 5.285,00 per maand en het NBI van zijn partner bedraagt € 1.525,00. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt daarmee meer dan € 6.000,00 per maand. De behoefte van het ongeboren kind bedraagt volgens de tabel eigen aandeel kosten kinderen 2023 € 543,00 per maand. De rechtbank is daarbij, anders dan de man, uitgegaan van de tabel voor drie kinderen, omdat het gezin van de man en zijn partner naast het ongeboren kind ook bestaat uit [naam kind 1] en [naam kind 2] .
5.2.16.Blijkens de jaaropgave 2021 bedraagt het inkomen van de partner van de man € 18.294,00 bruto per jaar. Uitgaande van dit inkomen en rekening houdend met de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI dan € 1.524,00. Op grond van de draagkrachttabel bedraagt haar draagkracht € 85,00 voor drie kinderen.
5.2.17.De behoefte van het ongeboren kind heeft de rechtbank hiervoor berekend op € 543,00 per maand. De draagkracht van de man bedraagt naar rato van behoefte € 437,00. Nu de gezamenlijke draagkracht van de man en zijn partner lager is dan de behoefte van het ongeboren kind blijft een draagkrachtvergelijking achterwege en moet de man met zijn volledige draagkracht in de behoefte van het ongeboren kind voorzien.
5.2.18.De draagkracht van de man voor de kinderen van partijen bedraagt naar rato van behoefte € 367,00 per kind per maand.
Periode tot de geboorte van het kind
5.2.19.De kosten van de kinderen van partijen moeten vervolgens worden verdeeld naar rato van ieders draagkracht. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
De draagkracht van de man bedraagt € 1.540,00 en de draagkracht van de vrouw bedraagt € 358,00, zodat de gezamenlijke draagkracht € 1.898,00 bedraagt.
Het deel van de man: € 1.540/€ 1.898 x € 456 = € 370,00 per kind per maand.
Het deel van de vrouw: € 358/€ 1.898 x € 456 = € 86,00 per kind per maand.
Periode vanaf de geboorte van het kind
5.2.20.De voor de kinderen van partijen beschikbare draagkracht van de man bedraagt € 1.101,00 per maand. De draagkracht van de vrouw is € 358,00. De totale draagkracht bedraagt € 1.459,00.
Het deel van de man: € 1.101/€ 1.459 x € 456 = € 344,00 per kind per maand.
Het deel van de vrouw: € 358/€ 1.459 x € 456 = € 112,00 per kind per maand.
5.2.21.Op het berekende aandeel van de man dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank houdt rekening met een zorgkorting van 15%, omdat zij ervan uitgaat dat de zorgregeling die partijen in het ouderschapsplan hebben opgenomen weer zal worden opgestart. De zorgkorting bedraagt derhalve € 68,00 per kind per maand.
5.2.22.Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de man met ingang van 1 oktober 2022 een kinderbijdrage te voldoen van € 302,00 per kind per maand en met ingang van de datum dat het kind van de man en zijn partner is geboren € 276,00.
Het verzoek van de man om wijziging van de partnerbijdrage wordt afgewezen.
5.2.23.De rechtbank heeft berekeningen van het NBI en de draagkracht van partijen gemaakt en aan deze beschikking gehecht.