ECLI:NL:RBNHO:2023:10219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
15-302898-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, veroordeling poging zware mishandeling na aanrijding en schoppen van een veertienjarige jongen

De rechtbank Noord-Holland heeft op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte reed op 20 november 2022 in Hoorn opzettelijk een veertienjarige jongen aan en schopte hem daarna in het gezicht. Dit gebeurde nadat de jongen een pepernoot tegen de auto van de verdachte had gegooid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat het inrijden op een persoon en het schoppen tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 2.664,98 bedraagt, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-302898-22 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T.M. Fikkers, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 20 november 2022 [slachtoffer] (toen veertien jaren oud) heeft aangereden en tegen het hoofd heeft geschopt. De aanleiding daarvoor zou zijn geweest dat [slachtoffer] een pepernoot tegen de auto van de verdachte had gegooid.
Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt is in de tenlastelegging omschreven als een poging tot doodslag. Als de rechtbank dat niet bewezen vindt, is er volgens het openbaar ministerie sprake van een poging tot zware mishandeling of van mishandeling.
De tenlastelegging luidt als volgt:
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Hoorn, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- als bestuurder van een personenauto met hoge, dan wel enige snelheid die [slachtoffer] heeft aangereden en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag (met kracht) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Hoorn, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een personenauto met hoge, dan wel enige snelheid die [slachtoffer] heeft aangereden en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag (met kracht) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Hoorn, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door
- als bestuurder van een personenauto met hoge, dan wel enige snelheid die [slachtoffer] aan te rijden
en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag (met kracht) met geschoeide voet meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen is dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangereden en tegen het hoofd heeft geschopt. Hij vindt dat sprake is van een poging tot doodslag. Zowel door op [slachtoffer] in te rijden als door het – als vechtsporter – schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft aangereden. De raadsman vindt dat hij van dit onderdeel moet worden vrijgesproken. De auto had geen schade, [slachtoffer] had geen letsel dat past bij een aanrijding en er is reden om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 2] . Er is daarom onvoldoende bewijs dat er contact is geweest tussen de auto en [slachtoffer] .
De raadsman is voorts van mening dat de aanrijding met het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling. De snelheid van de auto en de mate van impact van de aanrijding op het slachtoffer zijn namelijk onduidelijk gebleven. Aan de auto is geen schade gezien en het letsel van de slachtoffer is beperkt gebleven tot wat schaafwondjes en een lichte zwelling in het gezicht. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan vraagt de raadsman om forensisch medisch onderzoek te laten doen naar de kans dat [slachtoffer] het leven zou verliezen.
Ten aanzien van het schoppen heeft de raadsman aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat de verdachte het slachtoffer eenmaal heeft getrapt, waarbij hij het jukbeen aan de zijkant van het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt. De raadsman is van mening dat deze trap tegen het gezicht van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling, omdat er slechts sprake is geweest van een “schamptrap” waarbij de verdachte het slachtoffer slechts licht heeft geraakt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Verklaringen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]
De rechtbank vindt het belangrijk om op te merken dat zij – net als de raadsman van de verdachte – geen waarde zal hechten aan de schriftelijke verklaring van de getuige [naam 3] en aan de verklaringen van de getuigen [naam 4] en [naam 5] . Deze verklaringen worden als onbetrouwbaar terzijde geschoven, omdat er aanwijzingen zijn dat deze getuigen niet naar waarheid hebben verklaard.
3.3.2.
Wat is er op 20 november 2022 gebeurd?
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter terechtzitting uit van volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 november 2022 reed de verdachte samen met zijn vriendin en drie kinderen in een auto over de Grevelingenweg te Hoorn. De toen veertien jaar oude [slachtoffer] en zijn vriend [naam 6] gooiden, naar later bleek, met pepernoten. Een pepernoot raakte de auto van de verdachte. De verdachte schrok en stopte zijn auto vanwege mogelijke schade. Vervolgens ging hij te voet achter de twee jongens aan. Omdat hij ze niet kon achterhalen, keerde hij terug naar zijn auto en reed hij verder. Op een gegeven moment zag de verdachte [slachtoffer] en zijn vriend [naam 6] op de stoep lopen. Hij reed met zijn auto de stoep op. De getuigen [naam 1] en [naam 2] zagen [slachtoffer] vervolgens door de lucht vliegen en op de grond neerkomen. Op grond van deze twee verklaringen, de verklaring van [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen met een beschrijving van wat er is te zien en te horen op een opname van een deurbelcamera, stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] met zijn auto heeft aangereden. Dat het letsel bij [slachtoffer] niet ernstig was en er geen schade aan de auto van de verdachte is gezien, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen aanrijding met [slachtoffer] is geweest. De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van getuigen [naam 1] en [naam 2] .
Direct na de aanrijding stapte de verdachte uit zijn auto en liep naar [slachtoffer] toe. Hij gaf [slachtoffer] een trap in het gezicht terwijl [slachtoffer] op dat moment op de grond lag. Dat blijkt niet alleen uit de verklaring van [slachtoffer] maar ook uit de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 8]. De verdachte heeft ook toegegeven dat hij [slachtoffer] eenmaal heeft getrapt (maar kon niet zeggen waar hij [slachtoffer] heeft geraakt).
[slachtoffer] liep licht letsel op: schaafwonden aan zijn linkerflank en schaafwondjes rond zijn linkeroog met een milde zwelling.
3.3.3.
Welk strafbaar feit levert dat op?
Onder omstandigheden kan het inrijden op een persoon of een schop geven tegen het hoofd een poging tot doodslag opleveren. Daarvoor is dan wel vereist dat bewezen is dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Dat betekent dat bewezen moet zijn dat de kans dat het slachtoffer als gevolg van het inrijden en de schop tegen het hoofd zou komen te overlijden aanmerkelijk was, en dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Of de kans dat het slachtoffer door het geweld zou komen te overlijden ‘aanmerkelijk’ was, is afhankelijk van specifieke omstandigheden van het geval. In deze zaak is er onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] door de aanrijding of de schop tegen het hoofd zou overlijden. Zo is niet bekend hoe snel de auto reed op het moment dat hij [slachtoffer] raakte. Bij een hoge snelheid is de kans op een fatale afloop groter dan bij een lage snelheid. Ook is niet bekend waar op zijn lichaam [slachtoffer] werd geraakt door de auto en of hij zich op dat moment bijvoorbeeld vlakbij de wielen of dichtbij het betonnen paaltje bevond. Over de kracht waarmee de verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt is ook weinig bekend. Dat getuigen hebben gezegd dat het eruit zag alsof de verdachte een penalty nam, maakt dat niet anders. En dat de verdachte in het verleden een vechtsport heeft beoefend zegt evenmin iets over de kracht waarmee hij [slachtoffer] heeft geschopt. Wat voor schoeisel de verdachte droeg wordt in het dossier niet beschreven. Verder is van belang dat het gaat om één trap (niet meerdere trappen) tegen het gezicht. Het dossier bevat ook geen verklaring van een (forensisch) medisch deskundige waaruit blijkt dat het geconstateerde letsel dodelijk kon zijn. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank geen gefundeerde inschatting maken van de mate van gevaarzetting die door de verdachte is veroorzaakt. Er is daarom onvoldoende bewijs dat de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] zou overlijden door het handelen van de verdachte. Dat betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van poging tot doodslag.
De rechtbank vindt dat het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Naar algemene ervaringsregels roept het met een auto inrijden op een onbeschermde voetganger de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het menselijk lichaam is immers simpelweg vanwege de massa van de auto niet bestand tegen dergelijk zwaar inwerkend geweld. Ook het met geschoeide voet éénmaal schoppen tegen het gezicht levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op, bijvoorbeeld in de vorm van breuken in het aangezicht die een lange hersteltijd vergen.
Aangezien het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook de verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met een auto inrijden op een persoon en vervolgens in het gezicht schoppen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Dat het slachtoffer door de aanrijding slechts beperkt letsel heeft opgelopen, maakt dit niet anders. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
3.3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling (het subsidiair ten laste gelegde feit) op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 november 2022 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een personenauto met enige snelheid die [slachtoffer] heeft aangereden en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag met geschoeide voet eenmaal in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Eventuele bijzondere voorwaarden kunnen bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde komen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het voorarrest. Het slachtoffer en de verdachte hebben hun leven inmiddels weer opgepakt. De verdachte heeft een gezin met jonge kinderen en hij heeft een fulltime baan gevonden. De verdachte heeft geen strafblad. Niemand is erbij gebaat als hij (zoals tijdens het voorarrest) nogmaals zijn vrijheid verliest, aldus de raadsman.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Nadat de auto van de verdachte werd geraakt door een pepernoot, is de verdachte achter de jongens aangegaan om verhaal te halen. Na een zoektocht door de wijk zag hij hen op de stoep lopen, is hij met zijn auto de stoep opgereden en heeft hij het slachtoffer aangereden. Door de aanrijding is het slachtoffer op de grond terecht gekomen. Direct na de aanrijding is de verdachte boos op het slachtoffer afgelopen en heeft hem met een geschoeide voet tegen het gezicht getrapt. Het feit dat de verdachte na de aanrijding ook nog eens naar het slachtoffer is toegelopen en hem, terwijl het slachtoffer op de grond lag, een trap zijn het gezicht heeft gegeven, neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Omdat de verdachte door de omstanders werd aangesproken, is de verdachte vervolgens vertrokken, zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Het slachtoffer was op dat moment slechts [veertien] jaren oud en in geen enkel opzicht tegen de verdachte opgewassen.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke impact dit handelen op het slachtoffer heeft gehad.
Verder speelt mee dat diverse personen getuige zijn geweest van het gewelddadige handelen van de verdachte. Zij waren verbijsterd en ontdaan.
Dat er sterke aanwijzingen zijn dat diverse personen een valse getuigenverklaring hebben afgelegd heeft geen rol gespeeld bij het bepalen van de straf, omdat niet duidelijk is geworden of en zo ja, in welke mate de verdachte daarvoor verantwoordelijk is geweest.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte (gedateerd 25 augustus 2023). Daaruit is gebleken dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 21 september 2023 van Reclassering Nederland
.Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene is een vader in een jong gezin met drie minderjarige kinderen. Hij is een man die in zijn jonge leven wel het een en ander heeft meegemaakt met burn-out, pesten, confrontaties tijdens werkzaamheden als BOA en financiën. Daarnaast is er sprake van de drukte in een jong gezin. Hoewel betrokkene zelf aangeeft dat dit zijns inziens geen verbanden heeft met onderhavige verdenking kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat er veel speelt of heeft gespeeld in het leven van betrokkene. Een positieve factor is dat betrokkene nu beseft dat hij hulp nodig heeft om uit problemen te komen, maar ook wil onderzoeken wat er nu heeft gespeeld (agressie component) wat tot onderhavige verdenking heeft geleid. Gelet op de aanwezige risicofactoren achten wij een justitieel traject met
bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Betrokkene toont zich gemotiveerd voor begeleiding en
behandeling.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Dagbesteding
• Meewerken aan schuldhulpverlening”
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten in aanmerking die het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtspraak heeft vastgesteld voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) (acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf) en voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van een trap tegen het hoofd (zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval ook slechts met een gevangenisstraf worden gereageerd.
Voor de rechtbank blijft het een raadsel wat de verdachte heeft bezield om een jongen van veertien jaren oud naar aanleiding van het gooien van een pepernoot aan te rijden en hem vervolgens in het gezicht te trappen. Verdachte heeft ter terechtzitting hierover onvoldoende openheid van zaken gegeven. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk en is mede gelet op de ernst van het feit reden voor het opleggen van een hogere straf.
Anderzijds weegt mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en zich meewerkend opstelt tegenover de reclassering. Verder moet er rekening mee worden gehouden dat sprake is van een poging tot zware mishandeling (niet van een voltooid feit, waar de eerdergenoemde oriëntatiepunten op zien).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan (drie maanden) vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de vrijheidsbenemende straf zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 7] heeft namens zijn minderjarige zoon [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 2.664,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
Schade aan broek € 109,99
Schade aan jas € 54,99
Immateriële schade € 2.500,00 +
Totaal € 2.664,98
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de materiële schade zal matigen tot een bedrag van € 120,00. De gevorderde immateriële schade acht hij toewijsbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet geen reden om de gevorderde materiële schade te matigen. De benadeelde partij heeft tijdens de zitting gezegd dat hij de broek en de jas had gekregen kort voordat het strafbare feit werd gepleegd. Vergoeding van de gevraagde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en wat daar tijdens de zitting over is gezegd door de benadeelde partij. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast moet verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bij eindvonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van poging tot zware mishandeling. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank de 12-jaarsgrond en de geschokte rechtsorde komen te vervallen. Er is ook geen sprake van één van de andere gronden die worden genoemd in artikel 67a Sv. De rechtbank zal daarom het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan [slachtoffer] .
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan [slachtoffer] .
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte zich binnen 5 (vijf) dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar, waarna de verdachte zich blijft melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- de verdachte zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland Noord of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van werk;
- de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.664,98 (zesentwintighonderd vierenzestig euro en achtennegentig cent), bestaande uit € 164,98 als vergoeding voor de materiële schade en
€ 2.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.664,98 (zesentwintighonderd vierenzestig euro en achtennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.