ECLI:NL:RBNHO:2023:10213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
15/013260-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en oplichting door middel van babbeltrucs, met meerdere slachtoffers en jeugddetentie opgelegd

Op 16 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en oplichting door middel van babbeltrucs. De verdachte, geboren in 2003, heeft in de periode van november 2022 tot januari 2023 meerdere slachtoffers, voornamelijk ouderen, benadeeld door zich voor te doen als bankmedewerker. Hij heeft hen telefonisch benaderd met valse claims over verdachte transacties en hen vervolgens overgehaald om hun bankpassen en pincodes af te geven. Tijdens een van deze incidenten, op 11 januari 2023, heeft de verdachte met geweld geprobeerd om een geldbedrag van € 7.000,- van een 82-jarige man en zijn vrouw te stelen. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren geschopt terwijl deze op de grond lag, wat resulteerde in verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd en psychologische omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/013260-23 (P)
Uitspraakdatum: 16 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2023 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (82 jaar) opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) met kracht, met geschoeide voet, tegen (de zijkant van) het hoofd, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] op dat moment - weerloos - op de grond lag) heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2023 te Haarlem aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel en/of een of meer gebroken ribben, heeft toegebracht door (meermalen) met kracht, met geschoeide voet, tegen (de zijkant van) het hoofd, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] op dat moment - weerloos - op de grond lag) te schoppen/trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2023 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(meermalen) met kracht, met geschoeide voet, tegen (de zijkant van) het hoofd, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] op dat moment - weerloos - op de grond lag) heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 januari 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van €7000,-, althans €3950,-, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( meermalen) met geschoeide voet tegen het hoofd, het (boven)lichaam en/of de ledematen (linkerarm) van [slachtoffer 1] te schoppen, en/of
- met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te worstelen,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft voor [slachtoffer 1] , te weten meerdere ribbreuken, en [slachtoffer 2] , te weten een breuk in de hand ter hoogte van de pink;
3.
hij op of omstreeks 11 januari 2023 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of geld, door
- telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en te zeggen dat er verdachte transacties hebben plaatsgevonden op de bankrekening(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of
- te zeggen dat er iemand (van de bank) langskomt om te helpen om een virusscanner op de computer van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te installeren, en/of
- ( vervolgens) – zogenaamd in de hoedanigheid van bankmedewerker – naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gaan en (aldaar) om het contante geld van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vragen – om dit geldbedrag zogenaamd in een kluis te kunnen leggen, en/of
- te vragen om de banklimieten te verhogen en daarbij de daarvoor te verrichten handelingen (waaronder het invoeren van codes) te filmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 11 november 2022 tot en met 4 januari 2023, te Amsterdam en/of Bennebroek, gemeente Bloemendaal, en/of Hillegom en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Leeuwarden en/of Lisse en/of Meppel en/of Nieuwegein en/of Nieuwkoop en/of Noordbeemster, gemeente Purmerend, en/of Sassenheim, gemeente Teylingen, en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Voorhout, gemeente Teylingen, en/of Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, te weten:
- op 11 november 2022 te Nieuwegein, een geldbedrag (van €4.447,73), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 3] , en/of
- op 14 november 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwkoop en/of Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop, een geldbedrag (van €6.882,08), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 4] , en/of
- op 15 november 2022 te Meppel, een geldbedrag (van €1.740,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 5] , en/of
- op 18 november 2022 te Amsterdam en/of Lisse, een geldbedrag (van €5.338,86) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 6] , en/of
- op 13 december 2022 en/of 14 december 2022 te Leeuwarden en/of Noordbeemster, gemeente Purmerend, een geldbedrag (van €1.422),-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 7] , en/of
- op 28 december 2022 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, en/of Hillegom en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag (van €6.478,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 8] , en/of
- op 2 januari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag (van €1300,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 9] , en/of
- op 3 januari 2023 te Sassenheim, gemeente Teylingen, en/of Voorhout, gemeente Teylingen, een geldbedrag (van €4970,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 10] , en/of
- op 4 januari 2023 te Hillegom en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag (€2274,60), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 11] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door – onbevoegd tot het gebruik – geld op te nemen/pintransacties te verrichten met de pinpassen van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] ;
5.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 11 november 2022 tot en met 28 december 2022, te Nieuwegein en/of Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, te weten:
- op 11 november 2022 te Nieuwegein, en/of
- op 28 december 2022 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten haar/hun bankpas(sen) en/of pincode(s), door
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] te bellen en zich daarbij voor te doen als bankmedewerker, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] te zeggen dat een bankmedewerker zou komen om haar/hun bankpas(sen) op te halen,
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] naar haar/hun pincode(s) te vragen en/of haar/hun pincode(s) in te laten toetsen op haar/hun telefoon(s),
- naar de woning(en) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] te gaan en haar/hun bankpas(sen) in ontvangst te nemen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Ook als die gedraging wel bewezen kan worden moet volgens de verdediging vrijspraak volgen, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte dermate hard en tegen een zodanig kwetsbaar onderdeel van het hoofd heeft geschopt dat hij daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Voor wat betreft het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman, onder verwijzing naar de letselrapportage, aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, omdat het dossier geen ondersteunend bewijs bevat voor de verklaringen van aangevers over diefstal van een contant geldbedrag. Ten aanzien van de onder 3 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank op basis van de aangifte, de letselverklaring en de verklaring van de verdachte vast dat de verdachte met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Feit 1 primair: vrijspraak poging tot doodslagAnders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat deze geweldshandelingen niet als poging tot doodslag gekwalificeerd kunnen worden en spreekt de verdachte daarvan vrij. De verdachte heeft ontkend dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer te doden. Daarnaast biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het schoppen tegen het hoofd van een persoon kan, afhankelijk van de kracht waarmee wordt geschopt en de plaats(en) waar het slachtoffer tegen het hoofd wordt geraakt, een aanmerkelijke kans op de dood opleveren. Of dergelijke geweldshandelingen tegen het hoofd van een persoon in een concrete zaak daadwerkelijk een aanmerkelijke kans op de dood van een slachtoffer hebben opgeleverd, zal steeds op basis van de omstandigheden van het betreffende geval moeten worden beoordeeld.
In deze zaak heeft de rechtbank onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat de geweldshandelingen van de verdachte van een zodanige kracht waren dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van het slachtoffer dusdanig beschadigd zou raken, dat de hersenen volledig zouden uitvallen of ander letsel zou worden veroorzaakt waardoor het slachtoffer zou komen te overlijden. Op basis van de processtukken is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe vaak de verdachte heeft geschopt, welke delen van het hoofd daarbij geraakt zijn, hoe kwetsbaar deze delen zijn en welke gevolgen schade aan deze delen van het hoofd met zich brengt. Het letsel dat bij aangever is geconstateerd biedt evenmin een indicatie dat het geweld met zodanig veel kracht is gepleegd dat aangever daaraan had kunnen overlijden.
Feit 1 subsidiair: vrijspraak zware mishandeling
Ook acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. Volgens de letselrapportage had het slachtoffer snij- en schaafwondjes aan de linkerhand, huidverwondingen aan de linkerarm, een bloeduitstorting en twee wondjes rondom het linker oog en een bloeduitstorting bij het rechter oog. De ernst van dit letsel wordt in het rapport gekwalificeerd als “matig” en de periode voor genezing van het letsel wordt geschat op 14 dagen. Gelet op de aard van het letsel, het ontbreken van de noodzaak van medisch ingrijpen en de (geschatte) duur van volledig herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, zodat de verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, en het verhandelde ter terechtzitting, tot een bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. In verband met deze feiten heeft de rechtbank hieronder (in paragraaf 3.3.3) een nadere bewijsoverweging opgenomen.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 3 tot en met 5 ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 3
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2023;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 12 januari 2023 van [verbalisanten] (dossierpagina’s 227 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 12 januari 2023 van [verbalisanten] (dossierpagina’s 233 e.v.).
Ten aanzien van feit 4
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2023;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] d.d. 15 december 2022 van [verbalisant] (dossierpagina’s 282 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 11 november 2022 van [verbalisant] (dossierpagina’s 329 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 22 november 2022 van [verbalisant] (dossierpagina’s 361 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] d.d. 20 november 2020 van [verbalisant] (dossierpagina’s 415 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] d.d. 1 december 2022 van [verbalisant] (dossierpagina’s 488 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] d.d. 3 januari 2023 van [verbalisant] (dossierpagina’s 542 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 11] d.d. 9 januari 2023 van [verbalisant] (dossierpagina’s 943 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 10] d.d. 12 januari 2023 van [verbalisant] (dossierpagina’s 979 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 9] d.d. 7 januari 2023 van [verbalisant] (dossierpagina’s 1022 e.v.).
Ten aanzien van feit 5
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2023;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 11 november 2022 van [verbalisant] (dossierpagina’s 329 e.v.);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] d.d. 3 januari 2023 van [verbalisant] (dossierpagina’s 542 e.v.).
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen t.a.v. feit 1 (meer subsidiair) en feit 2
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen (zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis) het volgende af.
Aangevers de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en mevrouw [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), beiden op gevorderde leeftijd, werden op 11 januari 2023 gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank, met de mededeling dat fraudeurs het vermoedelijk op hun bankrekeningen hadden voorzien. Deze ‘bankmedewerker’ zei dat er iemand van de bank bij de woning van aangevers langs zou komen om te helpen bij het installeren van een virusscanner op de computer. Vervolgens verscheen de verdachte bij de woning van aangevers en stelde zich voor als ‘ [naam] ’, zogenaamd een medewerker van de bank. Ook identificeerde hij zich met een eerder door zijn medeverdachte aan aangevers afgegeven personeelsnummer van de bank.
De verdachte heeft verklaard dat hij naar de slachtoffers is gegaan, om hen ertoe te bewegen hun bankpassen aan hem mee te geven. Dit gebeurde terwijl de slachtoffers nog aan de telefoon waren met de medeverdachte (de beweerde bankmedewerker). Toen de slachtoffers in de gaten kregen dat zij vermoedelijk werden opgelicht, is er volgens de verdachte een worsteling tussen hem en [slachtoffer 1] ontstaan, waarop de verdachte geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gebruikt om de woning te kunnen verlaten. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer daarbij meerdere keren heeft geslagen, maar hij ontkent dat hij het slachtoffer heeft geschopt.
Feit 1 meer subsidiair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Beide aangevers hebben verklaard dat de verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Deze verklaringen worden ondersteund door het hoofdletsel dat is geconstateerd bij het slachtoffer. Gelet op dit letsel, waaronder een bloeduitstorting rond het linkeroog, twee wondjes aan de linker wenkbrauw, een bloeduitstorting rond de rechter oogkas en een wondje op de rechter slaap, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer tenminste eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen zijn hoofd is geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat letsel daaraan al snel ernstig is en vergaande gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld in de vorm van permanent oogletsel of een gecompliceerde breuk. De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen af dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Feit 2: diefstal met geweld
Het verweer van de verdachte dat hij geen contant geldbedrag uit het huis van aangevers heeft meegenomen, wordt verworpen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De aangevers hebben beiden gedetailleerd verklaard dat [slachtoffer 1] op verzoek van de verdachte een contant bedrag van € 7.000,- uit hun kluis heeft gehaald, dit bedrag op de eetkamertafel heeft gelegd en dat de verdachte vervolgens het contante geld heeft geteld en wilde meenemen. Verder hebben zij verklaard dat daarna een worsteling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte in de gang van hun woning heeft plaatsgevonden, waarna de verdachte is weggegaan met een deel van het contante geld. De aangevers verklaren eensluidend dat zij, nadat de verdachte was weggegaan, van het bedrag van € 7.000,- een bedrag van € 3.050,- hebben teruggevonden en dat de verdachte derhalve een bedrag van € 3.950,- heeft meegenomen. De verbalisanten die kort na de melding van 11 januari 2023 om 18.22 uur ter plaatse zijn gekomen, hebben aan het proces-verbaal dat zij hebben opgemaakt van hun bevindingen foto’s gehecht van de situatie, waaronder een foto waarop valt te zien dat op de eetkamertafel een enveloppe ligt met daarop de handgeschreven tekst “spaargeld Ma”. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niets weet over cash geld en dat hij geen geld heeft gezien. Ook ter zitting heeft de verdachte ontkend contant geld uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te hebben meegenomen. Deze verklaringen van de verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de verklaringen van de aangevers en de op de eetkamertafel aangetroffen enveloppe. Daar komt bij dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat aangever [slachtoffer 1] zou hebben geprobeerd de verdachte tegen te houden als deze bij zijn vertrek het contante geld niet bij zich zou hebben gehad. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de hoogte van het door de aangevers opgegeven bedrag en acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het door de aangevers genoemde contante bedrag van € 3.950,- heeft meegenomen.
Dat voornoemde diefstal werd gevolgd door het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde. Gelet op de verklaring van de verdachte en de verklaringen van aangevers, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er een worsteling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte heeft plaatsgevonden. Dat de verdachte eveneens met slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geworsteld vindt onvoldoende steun in het strafdossier, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte, samen met een of meer anderen, een geldbedrag van € 3.950,- van de aangevers heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd gevolgd door geweld tegen [slachtoffer 1] om het bezit van het geldbedrag te verzekeren.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 11 januari 2023 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht en met geschoeide voet, tegen het hoofd van [slachtoffer 1] (terwijl [slachtoffer 1] op dat moment op de grond lag) heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van € 3.950,-, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd door geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te schoppen, en
- met [slachtoffer 1] te worstelen.
3.
hij op 11 januari 2023 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door hem en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van bankpas(sen) en pincode(s), door
- telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en te zeggen dat er verdachte transacties hebben plaatsgevonden op de bankrekeningen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en
- te zeggen dat er iemand van de bank langskomt om te helpen om een virusscanner op de computer van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te installeren, en
- ( vervolgens) – zogenaamd in de hoedanigheid van bankmedewerker – naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te gaan en aldaar om het contante geld van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te vragen – om dit geldbedrag zogenaamd in een kluis te kunnen leggen, en
- te vragen om de banklimieten te verhogen en daarbij de daarvoor te verrichten handelingen (waaronder het invoeren van codes) te filmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op meerdere tijdstippen in de periode vanaf 11 november 2022 tot en met 4 januari 2023, te Amsterdam en Bennebroek, gemeente Bloemendaal, en Hillegom en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en Leeuwarden en Lisse en Meppel en Nieuwegein en Nieuwkoop en Noordbeemster, gemeente Purmerend, en Sassenheim, gemeente Teylingen, en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en Voorhout, gemeente Teylingen, en Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten:
- op 11 november 2022 te Nieuwegein, een geldbedrag (van € 4.447,73), dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] , en
- op 14 november 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en Nieuwkoop en Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop, een geldbedrag (van € 6.882,08), dat toebehoorde aan [slachtoffer 4] , en
- op 15 november 2022 te Meppel, een geldbedrag (van € 1.746,- ), dat toebehoorde aan [slachtoffer 5] , en
- op 18 november 2022 te Amsterdam en Lisse, een geldbedrag (van € 5.338,86) dat toebehoorde aan [slachtoffer 6] , en
- op 13 december 2022 en 14 december 2022 te Leeuwarden en Noordbeemster, gemeente Purmerend, een geldbedrag (van € 1.422),-, dat toebehoorde aan [slachtoffer 7] , en
- op 28 december 2022 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, en Hillegom en Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag (van € 6.478,-), dat toebehoorde aan [slachtoffer 8] , en
- op 2 januari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag
(van € 1300,-), dat toebehoorde aan [slachtoffer 9] , en
- op 3 januari 2023 te Sassenheim, gemeente Teylingen, en Voorhout, gemeente Teylingen, een geldbedrag (van € 4.970,-), dat toebehoorde aan [slachtoffer 10] , en
- op 4 januari 2023 te Hillegom en Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag
(€ 2.274,60), dat toebehoorde aan [slachtoffer 11] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
te weten door – onbevoegd tot het gebruik – geld op te nemen/pintransacties te verrichten met de pinpassen van die [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] ;
5.
hij in de periode vanaf 11 november 2022 tot en met 28 december 2022, te Nieuwegein en Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten:
- op 11 november 2022 te Nieuwegein, en
- op 28 december 2022 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 8]
heeft bewogen tot de afgifte van hun bankpassen en pincodes, door
- die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] te bellen en zich daarbij voor te doen als bankmedewerker, en
- tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] te zeggen dat een bankmedewerker zou komen om hun bankpas(sen) op te halen,
- die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] naar hun pincode(s) te vragen en hun pincode(s) in te laten toetsen op hun telefoon(s),
- naar de woningen van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] te gaan en hun bankpas(sen) in ontvangst te nemen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
diefstal, gevolgd van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl dit feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 3:
medeplegen van poging tot oplichting.
Feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Feit 5:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich conform het daartoe strekkend advies van de reclassering op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Hij heeft de oplegging van een jeugddetentie gevorderd, voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft gevorderd dat het door de reclassering geadviseerde contactverbod wordt opgelegd voor alle in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage van 21 mei 2023, waarin wordt geadviseerd om de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – evenals de officier van justitie – verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verder heeft hij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een first offender is. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het Pro Justitia rapport waarin wordt geadviseerd om het onder 1 ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, zodat de verdachte niet opnieuw vast komt te zitten. De raadsman verzoekt daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zou volgens de raadsman nog een werkstraf opgelegd kunnen worden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in zeer korte tijd, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten: diefstal met geweld, negenmaal diefstal van geld, oplichting en een poging daartoe. Bij één van die diefstallen heeft de verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict.
Het gaat in deze zaak om zogenoemde babbeltrucs (een vorm van helpdeskfraude) waarbij van de, veelal bejaarde, slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode werd bemachtigd om daarmee vervolgens geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen en/of pintransacties te verrichten. De verdachte en zijn mededaders hebben vooral kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij meestal eerder geneigd zijn in de babbeltruc mee te gaan. Door zo te handelen heeft de verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig beschadigd. Ouderen zijn vaak afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen en dit soort feiten kan hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen aantasten. Er is sprake van een hele reeks van slachtoffers waarbij de verdachte en zijn mededaders betrokken zijn geweest. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare personen zorgt voor veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
In het geval van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdachte hen een contant geldbedrag (ad € 3.950,-) afhandig gemaakt. Het is de verdachte niet gelukt om hun bankpas(sen) mee te nemen, omdat aangevers in de gaten kregen dat zij werden opgelicht. Toen het 82-jarige slachtoffer [slachtoffer 1] probeerde te verhinderen dat de verdachte het spaargeld van zijn echtgenoot zou meenemen, heeft de verdachte hem meerdere klappen gegeven en met kracht tegen zijn hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Met dit (laaghartige) gedrag heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [slachtoffer 1] en op de veiligheidsgevoelens van beide aangevers, zoals ook is gebleken uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
Kortom, de verdachte heeft een groot aantal oudere, kwetsbare mensen tot slachtoffer gemaakt. Hij heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich totaal niet bekommerd om de (gevolgen voor) slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 14 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 18 september 2023, 3 juli 2023, 5 juni 2023 van [reclasseringswerker 1] en 17 februari 2023 van [reclasseringswerker 2] , beiden als reclasseringsmedewerker verbonden aan Reclassering Nederland. In deze rapporten wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Met name het voortzetten van scholing wordt hierin als belangrijke factor gezien. Verder staat de verdachte volgens de reclassering open voor sociale, praktische en emotionele ondersteuning door volwassenen en zijn er vermoedens dat hij impulsief handelt en/of zich laat beïnvloeden door vrienden of kennissen. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijk straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod (met elektronische monitoring), een locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport over de verdachte, gedateerd 21 mei 2023. In dit rapport staat onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een autismespectrumstoornis en een oppositionele-opstandige stoornis. In algemene zin kan worden gesteld dat zijn autismespectrumstoornis hem
kwetsbaar voor beïnvloeding en het onder druk zetten maken. Het is voor betrokkene zo-
doende wellicht lastiger om daaruit te komen. Ook is hij minder goed in staat om bepaalde
keuzes te overwegen en ontbreekt het hem aan voldoende adaptieve oplossingsvaardigheden. Het is mogelijk dat er sprake is geweest van financieel gewin, waarbij planning en organisatie werd vereist; dit wordt niet als impulsief gedrag gezien. Indien de rechtbank het hem ten laste gelegde bewezen acht, kan worden verwacht dat zijn problematiek enigszins een rol heeft gespeeld bij de hem tenlastegelegde feiten, echter ten aanzien van de diefstal en poging oplichting vanwege het financieel gemotiveerde karakter van de tenlasteleggingen, onvoldoende om tot een doorwerking te kunnen komen. Ten aanzien van deze feiten (2 en 3) leiden deze tot het advies om betrokkene de tenlastegelegde feiten (indien bewezen) volledig toe te rekenen. Ten aanzien van de verdenking van de poging doodslag en zware mishandeling kan worden gesteld dat zijn neiging tot verdedigend en oppositioneel gedrag voortkomend vanuit de oppositionele-opstandige stoornis en zijn kwetsbaarheid vanuit de autisme spectrum stoornis in enige mate tot een doorwerking hebben geleid. Geadviseerd kan worden om betrokkene het ten laste gelegde feit 1 in een verminderde mate toe te rekenen.
De volgende indicaties aan de hand van de wegingslijst van het NIFP voor het adolescenten
strafrecht (ASR) voor het toepassen van jeugdstrafrecht zijn aanwezig: Voor wat betreft zijn
handelingsvaardigheden: hij kan risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks inschatten, hij
kan zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren en hij handelt zonder na te denken. Voor wat
betreft de pedagogische beïnvloeding wordt van belang geacht dat pedagogische aanpak
noodzakelijk is, gezinsgerichte hulpverlening noodzakelijk is en dat betrokkene zijn scholing
afmaakt. Hij neemt daarbij actief deel aan het gezin van herkomst. Al met al wordt geconcludeerd dat het jeugdstrafrecht het beste aansluit bij de behandelbehoeften van betrokkene.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank volgt het advies en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde onder feit 1. Hiermee wordt rekening gehouden bij de strafoplegging.
Toepassing jeugdstrafrecht
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben gelet op de adviezen van de reclassering en het Pro Justitia rapport gevraagd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet om daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet, gelet op de adviezen van de reclassering en het Pro Justitia rapport, aanleiding om bij het opleggen van de sanctie jeugdstrafrecht toe te passen. Er lijken nog voldoende beïnvloedingsmogelijkheden te zijn en er wordt nog ontwikkelingsruimte gezien bij de verdachte.
Conclusie
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor wat betreft feit 1 en de toepassing van het jeugdstrafrecht, komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank zal de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 52 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, zodat het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank gelet op de maximale proeftijd ingeval van jeugddetentie, aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met alle in de tenlastelegging genoemde slachtoffers, een locatieverbod (met elektronische monitoring), een locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding. Anders dan door de reclassering is geadviseerd, zal de rechtbank bepalen dat het locatieverbod (met elektronische monitoring) en het locatiegebod (met elektronische monitoring) niet langer duren dan drie maanden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf meegewogen dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat de voorlopige hechtenis hem extra zwaar heeft getroffen, omdat hij in detentie tweemaal is mishandeld. Verder acht de rechtbank het positief dat de verdachte ter zitting heeft erkend dat zijn gedrag onacceptabel is en dat hij zijn excuses heeft aangeboden aan de slachtoffers.
Gelet op de ernst van de feiten en het leed en fysieke letsel dat hij de slachtoffers heeft toegebracht, acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De vorderingen
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is een gezamenlijke vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte ter hoogte van € 6.276,31 wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zouden hebben geleden. Daarnaast is namens hen een vordering tot schadevergoeding ingediend, voor ieder apart ter hoogte van € 7.500,- wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zouden hebben geleden. Gevorderd is om de schadevergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen, omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd dan wel een direct causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gestelde schade ontbreekt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van [slachtoffer 2] stelt de verdediging dat deze moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 2. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van [slachtoffer 1] stelt de verdediging zich op het standpunt dat de schadevergoeding gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.784,90 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 meer subsidiair tot en met 3 bewezenverklaarde feiten. Dit bedrag ziet op de gevorderde schade voor het schoenenrek (€ 20,-), de kleding (€ 100,-), de schoonmaak- en herstelkosten van de vloer en muur (€ 150,-), de horlogeband ( € 12,50), de medische kosten (€ 112,40), de reis- en parkeerkosten (€ 55,-) en het gestolen contante spaargeld (€ 3.950,-). Het gevorderde eigen risico zal de rechtbank toewijzen tot een (geschat) bedrag van € 385,-, omdat een onderbouwing voor het meer gevorderde ontbreekt. Niet duidelijk is namelijk in hoeverre het eigen risico mogelijk reeds is gebruikt voor andere medische kosten die geen verband houden met de bewezenverklaarde feiten 1 (meer subsidiair) en 2. Ten aanzien van de overige gevorderde kosten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering voor het overige dan ook afwijzen.
Immateriële schade
T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 1] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden in zijn eigen huis, waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Ook heeft [slachtoffer 1] een aantal littekens overgehouden aan het voorval en ervaart hij nog altijd pijn en beperkingen aan de vinger van zijn linkerhand, waardoor hij op een vervelende manier wordt herinnerd aan het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige verklaart de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden in haar eigen huis, daar waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het moet voor haar een traumatische gebeurtenis zijn geweest om getuige te zijn van de poging tot zware mishandeling jegens haar man. Nu [slachtoffer 2] geen fysiek letsel door toedoen van de verdachte heeft opgelopen, zal de rechtbank aan haar een lager bedrag toekennen. De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige verklaart de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
T.a.v. de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden door hen gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 meer subsidiair tot en met 3 bewezen verklaarde handelen aanleiding om ter zake van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Ten aanzien van feit 4
De vorderingen
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- wegens materiële schade ingediend, welke schade hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 11] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.250,- wegens materiële schade ingediend, welke schade hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 7] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, voor zover deze vordering ziet op het wegnemen van contant geld, sieraden en modeltreintjes (ter waarde van in totaal € 4.600,-), aangezien deze schadeposten niet op de tenlastelegging staan. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat [slachtoffer 7] ook voor het overige (een bedrag van € 1.400,-) niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat niet duidelijk is of en zo ja welk deel van de schade vergoed is door de bank.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 11] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 11] niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat onduidelijk is of het gevorderde bedrag al is vergoed door de bank.
Oordeel van de rechtbank
T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 1.400,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Het verweer met betrekking tot dit bedrag slaagt niet, omdat de betreffende pintransacties vast staan en de rechtbank geen concrete aanwijzing heeft dat de bank dit bedrag reeds heeft vergoed. De overige gevorderde kosten (ter hoogte van in totaal € 4.600,-) acht de rechtbank niet toewijsbaar, omdat onvoldoende onderbouwd is dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. De enkele verklaring van de aangever is daartoe niet voldoende. De rechtbank zal de vordering voor het overige dan ook afwijzen.
Het toewijsbare bedrag (ad € 1.400,-) wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezenverklaarde handelen aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
T.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 11]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Het verweer van de verdediging faalt, omdat de betreffende pintransacties vast staan en de rechtbank geen concrete aanwijzing heeft dat de bank de daardoor ontstane schade (ad € 1.250,-) reeds heeft vergoed. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.950,- wegens materiële schade en € 500,- wegens immateriële schade ingediend tegen de verdachte die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.500,- in mindering gebracht dient te worden op het gevorderde bedrag, omdat dit bedrag door een ander dan de verdachte is gepind. Voor het overige (de gevorderde immateriële schade) moet de vordering volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard , omdat een onderbouwing voor deze schade ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is niet relevant dat enkele pintransacties mogelijk niet door de verdachte zijn verricht; hij wordt immers aangemerkt als medepleger van de diefstal. De vordering ter hoogte van € 5.950,- zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze schade niet is onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in dit gedeelte van haar vordering.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 en 5 bewezenverklaarde handelen aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302, 312, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
8 (acht)maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 52 (tweeënvijftig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich volgens afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • de verdachte meewerkt aan een ambulante behandeling, uitgevoerd door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [slachtoffer 1] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 2] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 3] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 4] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 5] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 6] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 7] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 8] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 9] (geboren op [datum en plaats] ), [slachtoffer 10] (geboren op [datum en plaats] ) en [slachtoffer 11] (geboren op [datum en plaats] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • de verdachte bevindt zich gedurende het toezicht niet in een straal van 1000 meter van de [adres] . De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland blijft. Het locatieverbod duurt niet langer dan drie maanden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
  • de verdachte is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de verdachte een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland blijft. Het locatiegebod duurt niet langer dan drie maanden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
  • de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van werk en/of een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
Vordering materiële schade benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 4.784,90en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan hen gezamenlijk, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden vastgesteld nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.784,90, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 4.784,90) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partijen en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Vordering immateriële schade benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 4.000,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden vastgesteld nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 4.000,-) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering immateriële schade benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden vastgesteld nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 1.000,-) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.400,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 7] gemaakt, tot op heden vastgesteld nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.400,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 1.400,-) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden materiële schade van een bedrag van
€ 1.250,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 11] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 11] gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 11] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 1.250,-) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden materiële schade van een bedrag van
€ 5.950,-en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 8] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 8] gemaakt, tot op heden vastgesteld nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.950,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voor zover voormeld bedrag (van € 5.950,-) of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. G.D. de Jong en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2023.
Mr. G.D. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.