ECLI:NL:RBNHO:2023:10102

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
15.069939.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor voorbereiden plofkraak en bezit van explosieven

Op 11 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 maart 2022 in Alkmaar betrokken was bij het voorbereiden van een plofkraak. De verdachte had explosieven en andere voorwerpen in zijn auto die bestemd waren voor het plegen van een ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum in een auto reed waarin drie zelfgemaakte explosieve constructies, jerrycans met motorbenzine, bivakmutsen, handschoenen en andere werktuigen werden aangetroffen. De verdachte ontkende enige betrokkenheid bij de explosieven en beweerde dat hij de auto van een kennis had geleend. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn geweest van de explosieven en de bestemming ervan, gezien de omstandigheden waaronder de voorwerpen in de auto waren aangetroffen.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing en verboden wapenbezit. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en oordeelde dat de doorzoeking van de auto rechtmatig was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar wees het verzoek van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen af, aangezien de verdachte ten tijde van de feiten 19 jaar oud was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.069939.22 (P)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 september 2023 in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [datum en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres […].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdenking tegen de verdachte komt er, kort gezegd, op neer dat de verdachte op 21 maart 2022 in Alkmaar in een auto explosieven en andere voorwerpen voorhanden heeft gehad, die bestemd waren voor het plegen van een plofkraak. Dit is aan de verdachte ten laste gelegd als:
feit 1: medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing;
feit 2: verboden wapenbezit.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feiten 1 en 2. De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte feit 1 in nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen heeft begaan. Van dat deel van de tenlastelegging moet vrijspraak volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de gevoerde verweren zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), welk vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben. Volgens hem was er namelijk geen redelijke verdenking om de auto waarin de verdachte reed, te doorzoeken, is de doorzoeking dus onrechtmatig geweest en kunnen de resultaten van de doorzoeking daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is rijdende in een Volkswagen Polo staande gehouden voor een controle op grond van de Wegenverkeerswet. Daarbij bleek dat de te naam gestelde van de auto meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en in verband werd gebracht met drugshandel en verborgen ruimtes. Tijdens de controle vertoonde de verdachte zenuwachtig gedrag. Zijn handen en zijn lippen trilden, hij kwam niet goed uit zijn woorden en hij werd steeds nerveuzer. Toen de verdachte het dashboardkastje opende, zag de agent daarin werkhandschoenen liggen die ook worden gebruikt bij criminele activiteiten. In de middenconsole lag een zelfde paar handschoenen. Verder lag in het dashboardkastje een kartonnen doosje dat de verdachte (uit eigen beweging) aan de agent overhandigde. Hierin zaten een gps-tracker en een magneet. Op grond van deze bevindingen ontstond bij de agent de verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven, waarop hij is overgegaan tot het doorzoeken van de auto.
Naar het oordeel van de rechtbank vormden deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond voor de verdenking en was de politie op basis daarvan bevoegd ter inbeslagneming de auto te doorzoeken. Er is dus geen sprake van een vormverzuim en de resultaten van de doorzoeking van de auto zijn bruikbaar voor het bewijs.
3.3.2
Feiten en omstandigheden feiten 1 en 2
De verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1) en verboden wapenbezit (feit 2). De verdachte ontkent deze feiten. Het verweer van de verdediging komt er, kort samengevat, op neer dat onvoldoende duidelijk is geworden op welk misdrijf de voorbereidingshandelingen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de voorwerpen in de auto en dus ook geen opzet op het voorhanden hebben daarvan, laat staan dat hij deze voorhanden had ter voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing.
Het verweer valt uiteen in een aantal onderdelen, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking. De rechtbank verwerpt het verweer en komt tot bewezenverklaring van feiten 1 en 2 op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 21 maart 2022 reed de verdachte in een auto van iemand anders door Alkmaar. Nadat hij was gestopt voor een controle, vond de politie in de auto onder andere een tas met drie zelfgemaakte explosieve constructies, een vuilniszak met daarin een sporttas met bivakmutsen, handschoenen, regenpakken en diverse werktuigen, en negen jerrycans. De politie vond de tas met explosieven op de achterbank in een Jumbo-bigshopper, naast de rugzak van de verdachte. De vuilniszak met daarin de sporttas lag op de vloer achter de bestuurdersstoel. De jerrycans stonden in de kofferbak (zeven stuks) en achter de passagiersstoel (twee stuks). Elke jerrycan was gevuld met ongeveer vijftien liter motorbenzine. Op de doppen van drie jerrycans en de twee handvatten van de sporttas zijn DNA-mengprofielen gevonden. Het DNA-materiaal in deze vijf bemonsteringen levert, kort gezegd, een match op met het DNA van de verdachte. Ten aanzien van twee van deze vijf bemonsteringen is de kans dat dit DNA-materiaal wordt aangetroffen extreem veel waarschijnlijker als het van de verdachte afkomstig is dan wanneer het van een willekeurige derde afkomstig zou zijn. Verder is op de vuilniszak, waarin de sporttas zat, een vingerafdruk van de verdachte gevonden.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de auto van een kennis had geleend om naar school te kunnen rijden, dat hij op weg was van school naar huis toen hij werd gecontroleerd en dat hij niets te maken had met de spullen in de auto. De verdachte had die ochtend gezien dat de kofferbak vol jerrycans stond en had daarom zijn rugzak op de achterbank gelegd, naast de Jumbo-bigshopper. Hij ontkent wetenschap te hebben gehad van de explosieven in de auto en ontkent betrokken te zijn geweest bij de hem verweten voorbereidingshandelingen. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig. De rechtbank betrekt daarbij verder nog de volgende omstandigheden.
Allereerst heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA in de bemonsteringen van de doppen van de jerrycans en de in de vuilniszak verstopte sporttas, alsmede zijn vingerafdruk op die vuilniszak. De verklaring van de verdachte, dat hij mogelijk enkele voorwerpen in de auto heeft aangeraakt om te verschuiven en zo plaats te maken voor zijn rugzak, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. De voorwerpen met daarop sporen van de verdachte zijn namelijk op verschillende plekken in de auto gevonden en de sporttas met het spoor van de verdachte zat wegstopt ín de vuilniszak in de beenruimte achter de bestuurdersstoel. De rechtbank ziet niet in hoe een spoor van de verdachte op die sporttas terecht zou kunnen zijn gekomen bij het enkel verschuiven van wat voorwerpen in de auto.
Daarnaast komt de verklaring van de verdachte over het lenen van de auto niet overeen met de verklaring van de eigenaar van de auto. Die heeft verklaard dat hij daags voor 21 maart 2022 de sleutel van zijn auto aan de verdachte had gegeven. [1] Dit strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij de auto op 21 maart 2022 geparkeerd bij zijn woonadres aantrof en dat de autosleutel op één van de wielen lag. [2]
De verdachte heeft bovendien inconsistente verklaringen afgelegd over de handschoenen die hij die dag bij zich had. Ter plaatste gevraagd naar de werkhandschoenen die de agent in het dashboardkastje en de middenconsole van de auto zag liggen, verklaarde de verdachte dat hij als elektricien werkt en één paar handschoenen vanwege zijn werk bij zich had. [3] Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat de handschoenen in het dashboardkastje niet van hem waren en dat zijn handschoenen in de zakken zaten van zijn jas, die op de achterbank lag. De zakken van die jas waren echter leeg. [4]
Verder komt betekenis toe aan het feit dat de verdachte in kringen verkeert met jongens die strafbare feiten plegen, zoals plofkraken. [5] De rechtbank wijst in dit verband op de door de verdachte verrichte zoekopdrachten van februari 2022 in zijn telefoon naar opgeblazen geldautomaten in verschillende plaatsen in Duitsland en het feit dat de verdachte, gezien zijn eigen verklaring op de zitting, zijn telefoongegevens en een gevonden bekeuring, in januari en februari 2022 meermalen in Duitsland is geweest. [6] Ook deze omstandigheden maken de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij niets weet van plofkraken, hoogst ongeloofwaardig.
Tot slot acht de rechtbank het uitermate onwaarschijnlijk dat bij het vervoer van explosieven en jerrycans met motorbenzine bestemd voor meerdere plofkraken een volstrekt onwetende chauffeur wordt ingezet. Op grond van algemene ervaringsregels gaat de rechtbank ervan uit dat degenen die bij het vervoer van een zo’n gevaarlijke lading worden betrokken, daarover worden geïnformeerd en geïnstrueerd, ook om het risico van ontdekking zoveel mogelijk te beperken.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van de verzameling voorwerpen, waaronder de explosieven, in de door hem bestuurde auto en de bestemming van deze voorwerpen. Deze auto en de voorwerpen in die auto waren, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gezamenlijk en in onderling verband gezien, bestemd voor het teweegbrengen van een ontploffing, zoals het plegen van een plofkraak of het veroorzaken van een andersoortige explosie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het opzet van de verdachte ook daarop was gericht.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte feit 1 samen met één of meer anderen heeft begaan. Hoewel het aannemelijk is dat de verdachte op enig moment met één of meer anderen heeft samengewerkt, bevat het dossier voor die conclusie onvoldoende bewijs. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feiten 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
op 21 maart 2022 in de gemeente Alkmaar ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het veroorzaken van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel, te weten een auto met daarin drie pakketten met explosieven, regenpakken, bivakmutsen, werkhandschoenen, grote sporttassen, kabelbinders, een breekijzer, een schroevendraaier, duct tape, batterijen en hoofdlampjes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 21 maart 2022 in de gemeente Alkmaar drie wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten drie pakketten met explosieven, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De
onder 1 en onder 2bewezen verklaarde feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
- voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring en strafoplegging acht te slaan op de persoon van de verdachte, in het bijzonder zijn jeugdigheid, en het jeugdstrafrecht toe te passen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, die staan in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 Wetboek van Strafrecht (Sr), en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is betrokken geweest bij de voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing, zoals een plofkraak of andersoortige explosie, en heeft rondgereden met drie gebruiksklare, krachtige explosieven. Dit zijn ernstige feiten, die in de samenleving kunnen leiden tot onrust en gevoelens van onveiligheid. Ontploffingen richten doorgaans een grote ravage aan en veroorzaken veel materiële schade. Afhankelijk van de plaats waar de ontploffing plaatsvindt, is daarnaast ook gevaar voor (dodelijk) letsel voor personen te duchten. Gelet op het aantal explosieven en het aantal jerrycans met motorbenzine die de verdachte vervoerde, gaat de rechtbank ervan uit dat deze waren bestemd voor meer dan één ontploffing. In combinatie met het aantreffen van het aantreffen van diverse bivakmutsen, regenpakken, hoofdlampjes, een breekijzer en een schroevendraaier, komt dit komt op de rechtbank zeer georganiseerd over. Het feit dat de verdachte met ongeveer 1,8 kilogram flitspoeder – een volgens het NFI krachtige explosieve stof, waarvan al bij geringe opsluiting het ontsteken ervan leiden tot een explosieve verbranding – en ongeveer 135 liter motorbenzine op pad is gegaan en daarmee door de bebouwde kom heeft gereden, met het reële risico van een ernstige ontploffing als gevolg van een (klein) ongeluk, vindt de rechtbank zeer ernstig gelet op de daaraan verbonden gevaren voor mensen en goederen. Uit deze strafverzwarende omstandigheden volgt dat sprake is van een zeer ernstig feit.
Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn gedrag of dat hij het laakbare daarvan inziet. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank alleen oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die rechtbanken en gerechtshoven voor soortgelijke feiten opleggen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting heeft verklaard en zoals die blijken uit de stukken.
Uit het uittreksel van het strafblad van de verdachte van 17 augustus 2023 blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar dat dat heeft geleid tot een sepot. De verdachte is niet eerder veroordeeld.
Uit de rapporten van de reclassering van 21 juli 2022 en 18 september 2023 komt naar voren dat de reclassering door de proceshouding van de verdachte onvoldoende onderzoek heeft kunnen doen naar de verdachte en de factoren die ten grondslag hebben gelegen aan de gepleegde feiten. Voor zover de reclassering dat onderzoek wel heeft kunnen doen, is daaruit gekomen dat er in het leven van de verdachte nauwelijks criminogene factoren lijken te zijn en dat er voldoende beschermende factoren zijn om een delictvrij leven te kunnen leiden. De reclassering vindt interventies gericht op één of meer leefgebieden niet nodig. Daarom heeft de reclassering geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering verwacht dat van een voorwaardelijk strafdeel een voldoende preventief effect zal uitgaan.
Het verzoek van de raadsman om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht, wijst de rechtbank af. De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat meerderjarige daders in beginsel worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet in de (jeugdige) persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij de feiten heeft begaan, geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat de reclassering heeft geadviseerd om volwassenenstrafrecht toe te passen en dat de bevindingen van de reclassering over de persoon van de verdachte de rechtbank ook niet nopen tot een andere conclusie.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank er wel rekening mee gehouden dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in mei 2022 heeft gehouden aan de aan hem gestelde voorwaarden en dat hij in het kader van die voorwaarden ongeveer elf maanden onder elektronisch toezicht heeft gestaan. Het toezicht is goed en zonder incidenten verlopen. De rechtbank heeft dit in strafmatigende zin bij de strafoplegging betrokken.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats. De rechtbank zal bepalen dat van deze straf een deel van zes maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan weerhouden wordt zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.

7.Voorlopige hechtenis

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis op te heffen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht af te zien van opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat er geen reden is om het moment waarop een eventueel te executeren straf onherroepelijk wordt, niet in vrijheid te mogen afwachten.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 4 mei 2022 voor onbepaalde tijd geschorst en laatstelijk bij beslissing van 12 april 2023 gewijzigd (waarbij, kort gezegd, het elektronisch toezicht is komen te vervallen). Daarbij heeft de rechtbank als schorsingsvoorwaarde onder andere een locatiegebod met, kort gezegd, een enkelband opgelegd. De rechtbank was ten tijde van die beslissing van oordeel dat de doelen, die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd, ook konden worden bereikt door het stellen van voorwaarden aan een schorsing en heeft de persoonlijke belangen van de verdachte bij invrijheidstelling in de beoordeling betrokken.
De rechtbank zal de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Op de zitting is gebleken dat de persoonlijke belangen van de verdachte, die hebben geleid tot de schorsing van de voorlopige hechtenis (voor onbepaalde tijd), ongewijzigd zijn en dat de voorwaarden voor schorsing altijd door de verdachte zijn nageleefd. De rechtbank ziet daarom in dit stadium geen reden de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de artikelen 46, 55, 57 en 157 Sr en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een
deel van 6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van deze opgelegde straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2023.
Bijlage 1 – De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op of omstreeks 21 maart 2022 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten art 157 wetboek van strafrecht: het veroorzaken van een ontploffing waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (een zogenaamde plofkraak), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een auto met daarin drie pakketten met explosieven en/of regenpakken en/of bivakmutsen en/of werkhandschoenen en/of grote sporttassen en/of werktuigen en/of kabelbinders en/of een breekijzer en/of een schroevendraaier en/of ducttape en/of een batterij en/of hoofdlampjes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
feit 2
op of omstreeks 21 maart 2022 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten 3, althans een of meer, pakket(ten) met explosieven, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Bijlage 2 – De bewijsmiddelen
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 april 2022, p. 228-234.
2.Proces-verbaal van verdachtenverhoor van 21 maart 2022, p. 35-38, en de door de verdachte afgelegde verklaring op de zitting van 28 september 2023.
3.Proces-verbaal van 22 maart 2022, p. 84-86.
4.Proces-verbaal van 22 maart 2022, p. 92-98.
5.Proces-verbaal van verdachtenverhoor van 18 oktober 2022, p. 62-68, en de door de verdachte afgelegde verklaring op de zitting van 28 september 2023.
6.Proces-verbaal van 1 december 2022, p. 129-130, en het proces-verbaal van 22 maart 2022, p. 99-106.