3.3.1Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), welk vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben. Volgens hem was er namelijk geen redelijke verdenking om de auto waarin de verdachte reed, te doorzoeken, is de doorzoeking dus onrechtmatig geweest en kunnen de resultaten van de doorzoeking daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is rijdende in een Volkswagen Polo staande gehouden voor een controle op grond van de Wegenverkeerswet. Daarbij bleek dat de te naam gestelde van de auto meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en in verband werd gebracht met drugshandel en verborgen ruimtes. Tijdens de controle vertoonde de verdachte zenuwachtig gedrag. Zijn handen en zijn lippen trilden, hij kwam niet goed uit zijn woorden en hij werd steeds nerveuzer. Toen de verdachte het dashboardkastje opende, zag de agent daarin werkhandschoenen liggen die ook worden gebruikt bij criminele activiteiten. In de middenconsole lag een zelfde paar handschoenen. Verder lag in het dashboardkastje een kartonnen doosje dat de verdachte (uit eigen beweging) aan de agent overhandigde. Hierin zaten een gps-tracker en een magneet. Op grond van deze bevindingen ontstond bij de agent de verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven, waarop hij is overgegaan tot het doorzoeken van de auto.
Naar het oordeel van de rechtbank vormden deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond voor de verdenking en was de politie op basis daarvan bevoegd ter inbeslagneming de auto te doorzoeken. Er is dus geen sprake van een vormverzuim en de resultaten van de doorzoeking van de auto zijn bruikbaar voor het bewijs.
3.3.2Feiten en omstandigheden feiten 1 en 2
De verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1) en verboden wapenbezit (feit 2). De verdachte ontkent deze feiten. Het verweer van de verdediging komt er, kort samengevat, op neer dat onvoldoende duidelijk is geworden op welk misdrijf de voorbereidingshandelingen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de voorwerpen in de auto en dus ook geen opzet op het voorhanden hebben daarvan, laat staan dat hij deze voorhanden had ter voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing.
Het verweer valt uiteen in een aantal onderdelen, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking. De rechtbank verwerpt het verweer en komt tot bewezenverklaring van feiten 1 en 2 op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 21 maart 2022 reed de verdachte in een auto van iemand anders door Alkmaar. Nadat hij was gestopt voor een controle, vond de politie in de auto onder andere een tas met drie zelfgemaakte explosieve constructies, een vuilniszak met daarin een sporttas met bivakmutsen, handschoenen, regenpakken en diverse werktuigen, en negen jerrycans. De politie vond de tas met explosieven op de achterbank in een Jumbo-bigshopper, naast de rugzak van de verdachte. De vuilniszak met daarin de sporttas lag op de vloer achter de bestuurdersstoel. De jerrycans stonden in de kofferbak (zeven stuks) en achter de passagiersstoel (twee stuks). Elke jerrycan was gevuld met ongeveer vijftien liter motorbenzine. Op de doppen van drie jerrycans en de twee handvatten van de sporttas zijn DNA-mengprofielen gevonden. Het DNA-materiaal in deze vijf bemonsteringen levert, kort gezegd, een match op met het DNA van de verdachte. Ten aanzien van twee van deze vijf bemonsteringen is de kans dat dit DNA-materiaal wordt aangetroffen extreem veel waarschijnlijker als het van de verdachte afkomstig is dan wanneer het van een willekeurige derde afkomstig zou zijn. Verder is op de vuilniszak, waarin de sporttas zat, een vingerafdruk van de verdachte gevonden.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de auto van een kennis had geleend om naar school te kunnen rijden, dat hij op weg was van school naar huis toen hij werd gecontroleerd en dat hij niets te maken had met de spullen in de auto. De verdachte had die ochtend gezien dat de kofferbak vol jerrycans stond en had daarom zijn rugzak op de achterbank gelegd, naast de Jumbo-bigshopper. Hij ontkent wetenschap te hebben gehad van de explosieven in de auto en ontkent betrokken te zijn geweest bij de hem verweten voorbereidingshandelingen. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig. De rechtbank betrekt daarbij verder nog de volgende omstandigheden.
Allereerst heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA in de bemonsteringen van de doppen van de jerrycans en de in de vuilniszak verstopte sporttas, alsmede zijn vingerafdruk op die vuilniszak. De verklaring van de verdachte, dat hij mogelijk enkele voorwerpen in de auto heeft aangeraakt om te verschuiven en zo plaats te maken voor zijn rugzak, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. De voorwerpen met daarop sporen van de verdachte zijn namelijk op verschillende plekken in de auto gevonden en de sporttas met het spoor van de verdachte zat wegstopt ín de vuilniszak in de beenruimte achter de bestuurdersstoel. De rechtbank ziet niet in hoe een spoor van de verdachte op die sporttas terecht zou kunnen zijn gekomen bij het enkel verschuiven van wat voorwerpen in de auto.
Daarnaast komt de verklaring van de verdachte over het lenen van de auto niet overeen met de verklaring van de eigenaar van de auto. Die heeft verklaard dat hij daags voor 21 maart 2022 de sleutel van zijn auto aan de verdachte had gegeven.Dit strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij de auto op 21 maart 2022 geparkeerd bij zijn woonadres aantrof en dat de autosleutel op één van de wielen lag.
De verdachte heeft bovendien inconsistente verklaringen afgelegd over de handschoenen die hij die dag bij zich had. Ter plaatste gevraagd naar de werkhandschoenen die de agent in het dashboardkastje en de middenconsole van de auto zag liggen, verklaarde de verdachte dat hij als elektricien werkt en één paar handschoenen vanwege zijn werk bij zich had.Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat de handschoenen in het dashboardkastje niet van hem waren en dat zijn handschoenen in de zakken zaten van zijn jas, die op de achterbank lag. De zakken van die jas waren echter leeg.
Verder komt betekenis toe aan het feit dat de verdachte in kringen verkeert met jongens die strafbare feiten plegen, zoals plofkraken.De rechtbank wijst in dit verband op de door de verdachte verrichte zoekopdrachten van februari 2022 in zijn telefoon naar opgeblazen geldautomaten in verschillende plaatsen in Duitsland en het feit dat de verdachte, gezien zijn eigen verklaring op de zitting, zijn telefoongegevens en een gevonden bekeuring, in januari en februari 2022 meermalen in Duitsland is geweest.Ook deze omstandigheden maken de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij niets weet van plofkraken, hoogst ongeloofwaardig.
Tot slot acht de rechtbank het uitermate onwaarschijnlijk dat bij het vervoer van explosieven en jerrycans met motorbenzine bestemd voor meerdere plofkraken een volstrekt onwetende chauffeur wordt ingezet. Op grond van algemene ervaringsregels gaat de rechtbank ervan uit dat degenen die bij het vervoer van een zo’n gevaarlijke lading worden betrokken, daarover worden geïnformeerd en geïnstrueerd, ook om het risico van ontdekking zoveel mogelijk te beperken.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van de verzameling voorwerpen, waaronder de explosieven, in de door hem bestuurde auto en de bestemming van deze voorwerpen. Deze auto en de voorwerpen in die auto waren, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gezamenlijk en in onderling verband gezien, bestemd voor het teweegbrengen van een ontploffing, zoals het plegen van een plofkraak of het veroorzaken van een andersoortige explosie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het opzet van de verdachte ook daarop was gericht.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte feit 1 samen met één of meer anderen heeft begaan. Hoewel het aannemelijk is dat de verdachte op enig moment met één of meer anderen heeft samengewerkt, bevat het dossier voor die conclusie onvoldoende bewijs. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.