ECLI:NL:RBNHO:2023:10046

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
10675055 \ VV EXPL 23-69
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot toelating tot werk in kort geding na overplaatsing van een werknemer

In deze zaak vordert een werknemer in kort geding toelating tot zijn werk bij Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Zaanstad (OVO Zaanstad). De kantonrechter wijst de vordering af, omdat de werkgever op basis van een onderzoeksrapport heeft besloten om de werknemer niet terug te laten keren in zijn functie. De werknemer, die sinds 1998 in dienst is bij OVO Zaanstad, is na een periode van spanningen en conflicten binnen zijn vakgroep overgeplaatst. Het rapport van het externe bureau B&T concludeert dat de arbeidsverhoudingen en het werkklimaat binnen de vakgroep ernstig verstoord zijn, en dat zowel de werknemer als een collega-docent een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van deze situatie. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever voldoende basis heeft voor de beslissing om de werknemer niet terug te laten keren, en dat er geen spoedeisend belang is voor de werknemer om in zijn oude functie te worden hersteld. De vordering wordt afgewezen en de proceskosten worden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10675055 \ VV EXPL 23-69 (PA)
Uitspraakdatum: 10 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Jong
tegen
de stichting
Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Zaanstad
gevestigd te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: OVO Zaanstad
gemachtigde: mr. V. Kellenaar
De zaak in het kortIn deze zaak vordert een werknemer in kort geding toelating tot zijn werk. De kantonrechter wijst de vordering af. De werkgever heeft op grond van een onderzoeksrapport besloten om de werknemer niet terug te laten keren in zijn eigen functie. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt dat rapport daarvoor een voldoende basis.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft OVO Zaanstad op 14 september 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 21 september 2023 nog stukken toegezonden. OVO Zaanstad heeft bij brief van 22 september 2023 een verweerschrift met stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
OVO Zaanstad verzorgt openbaar voortgezet onderwijs in de gemeente Zaanstad.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 7 september 1998 in dienst getreden van OVO Zaanstad. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van [docent] ), bij [vmbo] , een openbare school die deel uitmaakt van OVO Zaanstad (hierna: [vmbo] ).
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs van toepassing (hierna: de CAO VO) .
2.4.
Vanaf het schooljaar 2018 is sprake van spanningen en onrust tussen teamleden van de [vakgroep] van [vmbo] . Naar aanleiding daarvan heeft OVO Zaanstad een extern bureau, Organisatie & Adviesbureau Van Beekveld & Terpstra (hierna: B&T), gevraagd om onderzoek te doen naar de arbeidsverhoudingen, het werkklimaat en de mate van veiligheid binnen de [vakgroep] . B&T heeft op 4 juli 2022 een rapport uitgebracht.
2.5.
Met een brief van 8 juli 2022 heeft OVO Zaanstad aan [eiser] meegedeeld dat zowel hij als een collega-docent (hierna: de collega-docent) niet kunnen worden gehandhaafd bij de [vakgroep] en [vmbo] .
2.6.
Op 13 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen OVO Zaanstad en [eiser] . Tijdens dit gesprek is het rapport van B&T besproken. [eiser] heeft daarop een reactie gegeven.
2.7.
Op 19 juli 2022 heeft [eiser] zich ziek gemeld. [eiser] is nadien gaan re-integreren bij een andere school van OVO Zaanstad. In een bericht van de bedrijfsarts van 13 september 2023 staat dat eind december 2023 of begin januari 2024 wordt gestreefd naar volledige inzet.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter OVO Zaanstad bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt om [eiser] te laten re-integreren in zijn eigen functie als docent op de [afdeling] van [vmbo] , en hem in staat te stellen die functie te hervatten zodra hij volgens de bedrijfsarts volledig hersteld is. Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij onterecht en zonder deugdelijk onderzoek is overgeplaatst en uit zijn functie is gezet, en dat hij belang heeft bij hervatting van zijn werkzaamheden bij de [afdeling] van [vmbo] .
3.2.
OVO Zaanstad betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] vanwege de problemen op de [afdeling] van [vmbo] op goede gronden is overgeplaatst en niet meer wordt toegelaten tot zijn functie daar, mede gelet op het onderzoeksrapport van B&T. Verder meent OVO Zaanstad dat [eiser] een redelijk alternatief heeft voor re-integratie en werkhervatting bij een andere vestiging.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of OVO Zaanstad in kort geding moet worden veroordeeld tot toelating van [eiser] tot zijn werk bij de [vakgroep] van [vmbo] .
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat daarbij een spoedeisend belang bestaat. Verder moet voldoende waarschijnlijk zijn dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. In dat kader moet ook een belangenafweging plaatsvinden.
4.3.
Bij de beoordeling in kort geding moeten de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk worden gemaakt. Voor nader onderzoek daarnaar of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in een kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in kort geding is gelet daarop een voorlopig oordeel over de zaak.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vordering van [eiser] om hem toe te laten tot zijn eigen werk, worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.5.
OVO Zaanstad heeft de beslissing om [eiser] niet meer terug te laten keren in zijn eigen functie gebaseerd op artikel 17.4 van de CAO VO.
4.6.
Volgens artikel 17.4 lid 2, onderdeel b, van de CAO VO is onvrijwillige overplaatsing van de werknemer van de ene naar een andere instelling of instellingen van de werkgever alleen mogelijk in geval van een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst.
4.7.
OVO Zaanstad heeft het rapport van B&T van 4 juli 2022 ten grondslag gelegd aan haar beslissing om [eiser] (en de collega-docent) niet meer terug te laten keren in de eigen functie bij de [vakgroep] van [vmbo] .
4.8.
Uit het rapport van B&T volgt dat uitgebreid onderzoek is gedaan naar de arbeidsverhouding tussen [eiser] en de collega-docent, en naar de arbeidsverhoudingen, het werkklimaat en de veiligheid tussen [eiser] , de collega-docent, de overige (oud)collega’s van de [vakgroep] en de leidinggevenden van [vmbo] . B&T heeft daartoe onder meer met vijftien betrokkenen van de [vakgroep] gesproken en interviews afgenomen.
4.9.
B&T concludeert in het rapport dat de situatie binnen de [vakgroep] van [vmbo] op alle punten van het toetsingskader een onvoldoende scoort. De onderlinge arbeidsverhoudingen, het werkklimaat, de samenwerking en de veiligheid binnen de [vakgroep] zijn volgens B&T ernstig verstoord. B&T vermeldt dat de exacte oorzaak niet achterhaald kan worden, maar dat uit het onderzoek en de gevoerde gesprekken wel duidelijk is geworden dat [eiser] en de collega-docent, ieder op hun eigen manier, een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan en het voortduren van het conflict. Daarbij is erop gewezen dat [eiser] en de collega-docent elkaar over en weer blijven beschuldigen van een aantal ernstige zaken en dat hun gedrag leidt tot een onveilige werksituatie voor andere medewerkers binnen de [vakgroep] .
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter biedt het rapport van B&T voldoende basis voor OVO Zaanstad om [eiser] niet meer te laten terugkeren in de eigen functie bij de [vakgroep] van [vmbo] . Uit dat rapport blijkt immers dat sprake is van een onhoudbare situatie bij die vakgroep en dat [eiser] en de collega-docent daaraan een substantiële bijdrage hebben geleverd. Gelet daarop wordt ook voldaan aan de voorwaarde van artikel 17.4 lid 2, onderdeel b, van de CAO VO voor onvrijwillige overplaatsing, te weten een conflictsituatie waarbij een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst om weer tot een werkbare situatie te (kunnen) komen.
4.11.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat het rapport van B&T niet deugt en niet mocht wordt gebruikt door OVO Zaanstad. De stelling dat er in de media berichten zijn dat rapportages bij integriteitsonderzoeken in zijn algemeenheid vrijwel altijd worden toegeschreven naar de door de opdrachtgever gewenste uitkomst, is daarvoor onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat één of meer collega’s achteraf zouden hebben gezegd dat zij onvolledige of onjuiste verklaringen hebben afgelegd in het onderzoek. Die stelling is verder ook niet onderbouwd of toegelicht.
4.12.
Verder ziet de kantonrechter, anders dan [eiser] , geen reden om aan te nemen dat OVO Zaanstad door de vraagstelling aan B&T er bij voorbaat van is uitgegaan dat [eiser] heeft bijgedragen aan de gespannen verhoudingen. De vraagstelling is blijkens het rapport van B&T immers gericht op het onderzoeken van de arbeidsverhoudingen en het werkklimaat in de [vakgroep] van [vmbo] , en de arbeidsverhouding tussen [eiser] en de collega-docent, zonder dat daarbij bepaalde uitgangspunten of vooronderstellingen zijn geformuleerd.
4.13.
Ook heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat B&T niets heeft gedaan om de oorzaak van de problemen binnen de [afdeling] van [vmbo] te onderzoeken. Uit het rapport van B&T blijkt dat wel onderzoek is gedaan naar de oorzaak, maar dat niet meer exact kon worden vastgesteld aan wie het ontstaan van de problemen in overwegende mate was te verwijten.
4.14.
Uit het rapport van B&T blijkt niet dat de oorzaak van de problemen uitsluitend zou zijn gelegen bij de collega-docent, zoals [eiser] stelt. De kantonrechter ziet in de overgelegde verslagen van gesprekken tussen [eiser] en de collega-docent in ieder geval dat beiden in een bepaalde mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van spanningen, alleen al door het woord- en taalgebruik en de toon van hun gesprekken. De door [eiser] overgelegde getuigenverklaringen zijn kritisch over de collega-docent, maar maken ook melding van het oplopen van de problemen tussen [eiser] en de collega-docent, en geven al met al weinig duidelijkheid over de exacte oorzaak van de problemen en de mate van verwijtbaarheid over en weer. Die verklaringen kunnen daarom onvoldoende afdoen aan de conclusies in het rapport van B&T.
4.15.
OVO Zaanstad mocht bij haar beslissing ook meewegen de verklaring van de directeur van [vmbo] dat zij [eiser] niet wil laten terugkeren, gelet op de situatie en de conflicten bij [vmbo] . Volgens die verklaring heeft de afwezigheid van zowel [eiser] als de collega-docent er ook in geresulteerd dat de [vakgroep] van [vmbo] gedurende het hele schooljaar 2022-2023 goed heeft gefunctioneerd, dat de werkverhoudingen binnen de [vakgroep] (weer) goed zijn en dat er geen verdere conflicten zijn geweest. Uit die verklaring volgt dat de directeur vreest dat een terugkeer van [eiser] zal leiden tot een ongewenste terugval in de oude situatie.
4.16.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat OVO Zaanstad niets heeft gedaan om de problemen bij de [afdeling] van [vmbo] op te lossen. Dat standpunt volgt de kantonrechter niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat OVO Zaanstad in het verleden wel enige actie heeft ondernomen, te weten een zogenoemd ‘stop-gesprek’ in april 2019 en de aanwijzing nadien van een interim-directeur dat [eiser] zich niet meer naar bepaalde werkplekken moest begeven, kennelijk om confrontaties met de collega-docent te voorkomen. Verder heeft OVO Zaanstad na een escalatie in maart 2022 de onderzoeksopdracht aan B&T gegeven. Bovendien kan een mogelijk gebrek aan eerdere actie van OVO Zaanstad in het verleden niet wegnemen dat zij thans op basis van het rapport van B&T heeft kunnen besluit om [eiser] over te plaatsen, zoals hiervoor is overwogen.
4.17.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat OVO Zaanstad voldoende grond had voor haar beslissing om [eiser] op grond van artikel 17.4 van de CAO VO over te plaatsen en niet meer terug te laten keren in zijn eigen functie bij de [afdeling] van [vmbo] . Het is daarom ook niet waarschijnlijk dat de vordering van [eiser] tot tewerkstelling in zijn eigen functie in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.18.
Daarnaast ziet de kantonrechter, tegenover het belang van OVO Zaanstad, een onvoldoende spoedeisend belang van [eiser] bij tewerkstelling in zijn oude functie.
4.19.
Daarbij weegt in de eerste plaats mee dat [eiser] aanvankelijk akkoord is gegaan met de overplaatsing en het besluit van OVO Zaanstad om hem niet te laten terugkeren naar de [afdeling] van [vmbo] . Uit een gespreksverslag van 13 juli 2022 volgt dat [eiser] ermee heeft ingestemd dat hij na de zomervakantie op basis van vrijwilligheid zijn werkzaamheden bij [vmbo] niet zal hervatten. In het plan van aanpak van 22 september 2022, dat door [eiser] voor gezien is ondertekend, staat eveneens dat [eiser] niet meer werkzaam zal zijn bij [vmbo] en dat sprake zal zijn van een overplaatsing of herplaatsing. In de brief van de gemachtigde van [eiser] van 14 september 2022 is [eiser] daarop niet teruggekomen. Pas in het plan van aanpak van 19 december 2022 heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij zijn werkzaamheden bij [vmbo] wil hervatten, maar dat was meer dan vijf maanden na het besluit tot overplaatsing.
4.20.
Ook na 19 december 2022 heeft het geruime tijd geduurd voordat [eiser] actie heeft ondernemen tegen de overplaatsing. Zoals [eiser] op de zitting heeft toegelicht, heeft hij daarvan enige tijd afgezien vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, maar daarvan is ook thans nog sprake. Gelet daarop valt niet in te zien waarom [eiser] niet al eerder (in kort geding) de overplaatsing ter discussie had kunnen stellen.
4.21.
Daarbij komt dat uit de stukken en op de zitting is gebleken dat er inmiddels een succesvolle re-integratie van [eiser] gaande is bij een andere vestiging van OVO Zaanstad. Ook dat beperkt het spoedeisend belang van [eiser] bij tewerkstelling in zijn oude functie.
4.22.
De kantonrechter heeft de zaak in het voorgaande vooral beoordeeld in het kader van artikel 17.4 van de CAO VO. Denkbaar is ook dat die beoordeling plaatsvindt aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap en/of de vraag of OVO Zaanstad de functie van [eiser] eenzijdig mocht wijzigen door hem over te plaatsen. In dat geval is bepalend of OVO Zaanstad een redelijke en voldoende zwaarwegende grond of zwaarwegend belang had om [eiser] over te plaatsen en niet meer tot het eigen werk bij de [afdeling] van [vmbo] toe te laten. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat OVO Zaanstad daarvoor naar het oordeel van de kantonrechter een zwaarwegend belang had. Die beoordeling zou dus niet tot een andere uitkomst leiden.
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor OVO Zaanstad worden vastgesteld op een bedrag van € 529,00 aan salaris van de gemachtigde van OVO Zaanstad;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter