ECLI:NL:RBNHO:2023:10041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
10311309 \ CV EXPL 23-353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering werknemer tot erkenning zwaar beroep voor vervroegd uittreden in cao

In deze zaak vordert een werknemer, [eiser], een verklaring voor recht dat hij gebruik kan maken van een regeling voor vervroegd uittreden in de toepasselijke cao, de CAO VVT. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat de cao bepaalt dat de regeling alleen geldt voor werknemers die minimaal 20 jaar in een functie hebben gewerkt die als zwaar beroep wordt aangemerkt. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van het begrip 'zwaar beroep' moet worden gebaseerd op de vastgestelde functiebeschrijving en niet op de feitelijke werkzaamheden van de werknemer. Aangezien [eiser] niet kan aantonen dat hij gedurende de vereiste periode in een zwaar beroep heeft gewerkt, komt hij niet in aanmerking voor de regeling.

Het proces begon met een dagvaarding van [eiser] op 25 januari 2023, waarna Evean schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser] is sinds 1977 in dienst bij Evean en heeft verschillende functies bekleed, maar de kantonrechter concludeert dat de functies die hij vanaf 1984 heeft vervuld niet onder de definitie van zwaar beroep vallen volgens de cao. De kantonrechter benadrukt dat de functiebeschrijving bepalend is voor de kwalificatie als zwaar beroep en dat de cao geen ruimte biedt voor een eigen beoordeling door de werknemer of zijn collega's.

De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en legt de proceskosten op aan [eiser]. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.J. Jansen op 28 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10311309 \ CV EXPL 23-353 BL
Uitspraakdatum: 28 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L. van Dijk
tegen
de stichting
Stichting Evean Zorg
gevestigd te Purmerend
gedaagde
verder te noemen: Evean
gemachtigde: mr. S.C. Verlinden
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werknemer een verklaring voor recht dat hij gebruik kan maken van een regeling voor vervroegd uittreden in de toepasselijke cao. De kantonrechter wijst de vordering af. In de cao staat onder meer dat de regeling alleen geldt voor werknemers die minimaal 20 jaar hebben gewerkt in een functie die kan worden aangemerkt als zwaar beroep. Naar het oordeel van de kantonrechter moet voor de uitleg van het begrip ‘zwaar beroep’ worden aangesloten bij de vastgestelde functiebeschrijving en niet bij de feitelijke werkzaamheden. Daarvan uitgaande komt de werknemer niet in aanmerking voor de regeling.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 januari 2023 een vordering tegen Evean ingesteld. Evean heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 15 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en zijn gemachtigde hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Evean is een onderneming die actief is op verschillende terreinen in de zorgsector.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1958, is sinds 1 juni 1977 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) Evean. Hij is in 1977 begonnen als Afdelingshulp bij bejaardencentrum [instelling] . De huidige functie van [eiser] is Adviseur III bij de afdeling Staf Diensten & Services van Evean, met een salaris van € 4.286,78 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2022-2023 (hierna: CAO VVT).
2.4.
De CAO VVT kent een Regeling vervroegd uittreden na 45 jaar werken in de zorg (hierna: RVU). Om aanspraak te kunnen maken op deze RVU moet een werknemer – kort gezegd – tenminste 45 jaar in de sector Zorg en Welzijn hebben gewerkt, waarvan minimaal 20 jaar in een functie die kan worden aangemerkt als zwaar beroep.
2.5.
In de versie van de CAO VVT waarop beide partijen zich beroepen is onder artikel 7.3.2 de achtergrond van de RVU als volgt toegelicht:
“Door cao-partijen wordt onderkend dat werken in de sector Zorg en Welzijn, waaronder de VVT-sector, wordt gekenmerkt door zware beroepen, die met name gepaard gaan met fysieke belasting. Als je langdurig een zwaar beroep uitoefent, bestaat een verhoogd risico op overbelasting en voortijdige uitval. Daarom biedt deze cao je de gelegenheid om vervroegd uit te treden als je voldoet aan de voorwaarden in artikel 7.3.4.”
2.6.
In het kader van de RVU is het begrip ‘zwaar beroep’ in artikel 7.3.3 lid 3 CAO VVT als volgt gedefinieerd:
“Zwaar beroep: uitvoerende medewerkers in de directe zorgverlening, Huishoudelijke hulpen, individuele en groepsbegeleiding, medische en paramedische functies, activiteitenbegeleiding en dagbesteding, facilitaire diensten zoals schoonmaak, was- en linnenverzorging, technische dienst en onderhoud, keuken, magazijnbeheer, meewerkende hoofden/teamleiders en meewerkende coördinatoren en met deze omschrijving gelijk te stellen functies.”
2.7.
In artikel 7.3.4 CAO VVT is bepaald aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een beroep te kunnen doen op de RVU. In lid 2 van dit artikel staat dat minimaal 20 jaar gewerkt moet zijn “
in een van de functies die worden aangemerkt als zwaar beroep zoals gedefinieerd in artikel 7.3.3.”.Verder vermeldt deze bepaling:
“De volgende functies worden niet aangemerkt als zwaar beroep: staf en management en niet direct-cliëntgebonden ondersteunende functies, zoals locatiedirecteuren, systeembeheer, P&O/HRM, controllers, medewerkers administratie, beleidsmedewerkers en adviseurs, niet meewerkende hoofden/teamleiders en coördinatoren en met deze omschrijving gelijk te stellen functies. Als je nu een van deze functies uitoefent, dan kun je alleen gebruik maken van de regeling vervroegd uittreden als je tenminste 20 jaren een functie hebt uitgeoefend die valt onder de definitie van zwaar beroep.”
2.8.
[eiser] heeft meer dan 45 jaar gewerkt als werknemer in de sector Zorg en Welzijn en wil gebruik maken van de RVU.
2.9.
In een brief van 2 juni 2022 heeft Evean de aanvraag van [eiser] voor de RVU afgewezen, omdat volgens Evean – samengevat – onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] gedurende minimaal 20 jaar werkzaam is geweest in een zwaar beroep en/of meewerkend staflid is geweest.
2.10.
Tegen deze afwijzing heeft [eiser] op 8 juni 2022 bezwaar gemaakt bij de Beoordelingscommissie zoals bedoeld in artikel 7.3.8 CAO VVT.
2.11.
In een advies van 3 augustus 2022 concludeert de Beoordelingscommissie dat [eiser] geen aanspraak kan maken op de RVU omdat – samengevat – geen sprake is geweest van gedurende tenminste 20 jaar uitoefenen van een fysiek zwaar beroep.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat hij meer dan 20 jaar werkzaam is geweest in een zwaar beroep zoals gedefinieerd in artikel 7.3.3 lid 3 van de CAO VVT, en dat de kantonrechter Evean opdraagt om [eiser] gebruik te laten maken van de RVU op straffe van een dwangsom. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij van 1 juni 1977 tot en met 19 april 2009 in al zijn functies bij [instelling] een zwaar beroep heeft uitgeoefend, eerst als Afdelingshulp en vervolgens in zijn functies als hoofd, die hij steeds meewerkend heeft uitgevoerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eiser] (onder meer) naar schriftelijke verklaringen van (oud-) collega’s.
3.2.
Evean betwist de vordering en voert daarvoor – samengevat – het volgende aan. De functies die [eiser] vanaf oktober 1984 heeft uitgeoefend kwalificeren volgens de CAO VVT niet als zwaar beroep. Maatstaf daarbij is de vastgestelde functiebeschrijving, gelet op de bewoordingen en systematiek van de CAO VVT. De functies van [eiser] vanaf oktober 1984 vallen niet onder de definitie van artikel 7.3.3 lid 3 CAO VVT en staan vermeld in de lijst van uitgesloten functies van artikel 7.3.4 lid 2 CAO VVT. De betreffende functiebeschrijvingen omvatten uitsluitend leidinggevende, coördinerende en adviserende taken, die niet als fysiek zwaar werk kunnen worden aangemerkt. De CAO VVT laat geen ruimte voor een eigen beoordeling van de werknemer of (oud-)collega’s ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van de uitoefening van een zwaar beroep. Een andere uitleg van de CAO VVT is ook niet aannemelijk, gelet op de rechtsgevolgen daarvan. De CAO VVT is een standaard CAO, zodat Evean daarvan niet mag afwijken.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] in de periode van 1 juni 1977 tot 1 oktober 1984 als Afdelingshulp bij bejaardencentrum [instelling] een functie heeft uitgeoefend die valt onder de definitie ‘zwaar beroep’ van artikel 7.3.3 lid 3 CAO VVT. Ook zijn partijen het erover eens dat dit niet geldt voor de functies die [eiser] vanaf 20 april 2019 voor Evean heeft vervuld. Verder staat tussen partijen vast dat [eiser] in de tussenliggende periode aangesteld is geweest als Hoofd Huishouding, Hoofd Keuken, Hoofd Technische Dienst, Hoofd Voeding Coördinator en Coördinator Facilitair.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de functies van [eiser] in de periode van 1 oktober 1984 tot 20 april 2019 kwalificeren als ‘zwaar beroep’ en daarmee om de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op de RVU. Volgens Evean moet de CAO VVT zo worden uitgelegd dat de functiebeschrijving die voor iedere functie van [eiser] is vastgesteld bepalend is voor de hiervoor genoemde kwalificatie. [eiser] betwist op zichzelf niet dat op basis van de inhoud van zijn functiebeschrijvingen niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ‘zwaar beroep’. Maar volgens [eiser] gaat het bij de RVU in de CAO VVT om de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden die bepalen of een functie als ‘zwaar beroep’ kan worden aangemerkt, en [eiser] stelt dat daarvan in zijn geval sprake is omdat hij bij [instelling] feitelijk altijd meewerkend is geweest. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de CAO VVT in het kader van de RVU.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van een cao de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt dus niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. [1]
4.4.
Bij deze uitleg volgens de cao-norm kan rekening worden gehouden met de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus kenbaar is voor individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de cao betrokken zijn geweest, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
4.5.
Bezien tegen de achtergrond van dit toetsingskader volgt de kantonrechter de uitleg die Evean geeft aan het begrip ‘zwaar beroep’ in de CAO VVT. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.6.
In artikel 7.3.3 lid 3 en 7.3.4 lid 2 van de CAO VVT staat uitdrukkelijk dat meewerkende hoofden en meewerkende coördinatoren onder de definitie van ‘zwaar beroep’ vallen, en dat de functies van niet meewerkende hoofden/coördinatoren zijn uitgesloten van die kwalificatie. Daarbij is het onderscheid meewerkend/niet-meewerkend niet nader gedefinieerd. Ook is niet toegelicht welke maatstaf gehanteerd moet worden om vast te stellen of sprake is van een functie die kwalificeert als ‘zwaar beroep’. De CAO VVT bevat geen aanknopingspunten voor het standpunt van [eiser] dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden hiervoor bepalend zijn. Met Evean is de kantonrechter van oordeel dat de taken en verantwoordelijkheden die vermeld staan in de voor de werknemer vastgestelde functiebeschrijving de maatstaf vormen. Daarbij is van belang dat elders in de CAO VVT deze functiebeschrijving uitdrukkelijk de basis vormt voor de functie indeling, de functiewaardering en het daaraan gekoppelde salaris, zoals Evean terecht aanvoert. Het feit dat voor de RVU niet nader is omschreven hoe te bepalen of een functie kwalificeert als ‘zwaar beroep’ duidt erop dat ook de aanspraak op die arbeidsvoorwaarde is gekoppeld aan de functiebeschrijving. Ook het feit dat in de hiervoor genoemde artikelen van de CAO VVT staat:
“met deze omschrijving gelijk te stellen functies”, en niet:
“met deze omschrijving gelijk te stellen werkzaamheden”strookt met deze uitleg, zoals Evean terecht aanvoert.
4.7.
Verder wordt in aanmerking genomen dat artikel 7.3.5 van de CAO VVT regelt hoe de werknemer kan aantonen dat hij 45 jaar werkzaam is in de sector Zorg en Welzijn, namelijk door het overzicht van ‘Mijn PFZW’, opleidingsdocumenten, arbeidsovereenkomsten, loonstroken, personeelsadministratie of andere documenten ter beoordeling van de werkgever. Een dergelijke bepaling ontbreekt voor het vereiste dat een werknemer 20 jaar werkzaam is geweest in een ‘zwaar beroep’. Dit biedt steun voor de uitleg dat de kwalificatie ‘zwaar beroep’ in de zin van de CAO VVT plaatsvindt op basis van de vastgestelde functiebeschrijving, waarbij een nadere bewijsbepaling overbodig is. Wanneer het zou gaan om in het verleden daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, dan had het in de rede gelegen dat de CAO VVT ook op dit punt een bewijsregeling zou bevatten. Daarover kan immers jaren later makkelijk discussie ontstaan tussen de werkgever en de werknemer, zoals ook in deze zaak het geval is.
4.8.
De kantonrechter is bovendien met Evean van oordeel dat de door [eiser] bepleite uitleg leidt tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn. De RVU knoopt aan bij de functiebeschrijving. Indien die functiebeschrijving alsnog en steeds ter discussie gesteld zou kunnen worden, ook over een periode van tientallen jaren geleden, dan zou dit voor werkgevers als Evean met ongeveer 4.500 medewerkers tot grote onduidelijkheid en onzekerheid leiden wat betreft aanspraken van werknemers op de RVU, en daarmee tot grote en onzekere financiële gevolgen. Een werknemer die aanspraak kan maken op de RVU mag immers een aantal jaren eerder stoppen met werken en ontvangt tot de AOW-gerechtigde leeftijd een uitkering van (in 2022) maximaal € 1.874,00 per maand, die Evean (hoofdzakelijk) uit eigen middelen moet betalen. Ook zou het alsnog achteraf en met terugwerkende kracht wijzigen van de verschillende functiebeschrijving van [eiser] ertoe leiden dat hij jarenlang een te hoog loon heeft ontvangen, omdat functies als ‘meewerkend hoofd’ lager worden beloond dan eerdergenoemde functies als ‘hoofd’ waarin [eiser] ingedeeld is geweest. Ook dat zou leiden tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn.
4.9.
Zoals gezegd staat tussen partijen niet ter discussie dat de inhoud van de voor [eiser] vastgestelde functiebeschrijvingen in de relevante periode geen aanknopingspunt bieden voor de kwalificatie als ‘zwaar beroep’ in de zin van de CAO VVT. Omdat [eiser] niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bepalend zijn voor de vraag of hij een ‘zwaar beroep’ heeft uitgeoefend, gaat de kantonrechter voorbij aan het door [eiser] opgestelde overzicht van werkzaamheden en de schriftelijke verklaringen daarover van (oud-)collega’s. Deze zijn niet relevant gelet op het vastgestelde beoordelingskader.
4.10.
[eiser] beroept zich er nog op dat de Beoordelingscommissie heeft overwogen dat het door [eiser] gemaakte overzicht van wat de functies in de praktijk inhielden geen overtuigend bewijs is, omdat dit niet is onderbouwd door aantoonbare feiten of vroegere collega’s dan wel leidinggevenden. Voor zover de Beoordelingscommissie daarmee suggereert dat dergelijke verklaringen relevant kunnen zijn, dan heeft zij haar advies op dit punt gebaseerd op een onjuiste uitleg van de CAO VVT. Dit leidt dus niet tot een ander oordeel.
4.11.
De stelling van [eiser] dat in het verleden geen ‘strakke’ functiebeschrijvingen werden gehanteerd en dat veel medewerkers destijds werkzaamheden verrichtten die niet werden omschreven, leidt ook niet tot een ander oordeel. Die stelling kan immers op zichzelf niet afdoen aan de hiervoor genoemde uitleg van het begrip ‘zwaar beroep’ in de CAO VVT. Overigens blijkt uit de stukken dat de werkzaamheden van [eiser] in het verleden steeds feitelijk, uitvoerig en gedetailleerd zijn beschreven en neergelegd in verschillende functiebeschrijvingen, naar aanleiding waarvan [eiser] bij gelegenheid ook heeft gereageerd en heeft gevraagd om een ‘verzwaring’ van de functiebeschrijving. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat die functiebeschrijvingen onvoldoende betekenis of realiteitsgehalte zouden hebben.
4.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Evean worden vastgesteld op een bedrag van € 660,00 aan salaris van de gemachtigde van Evean.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2018:678 (