ECLI:NL:RBNHO:2023:10032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
15/860195-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens ernstige bezwaren en recidiverisico

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/860195-16. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de betrokkene toegewezen. De betrokkene, die in 2018 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, is thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn. De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op ernstige bezwaren die zijn gerezen na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de straf. De betrokkene is opnieuw in voorlopige hechtenis genomen voor strafbare feiten die tijdens zijn detentie zijn gepleegd, waaronder het oprichten van een nieuwe motorclub. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat de betrokkene zich ernstig heeft misdragen tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waarbij het tijdstip van eventuele invrijheidstelling nog niet kon worden vastgesteld. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 6:2:10, 6:2:12 en 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (oud).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860195-16 (v.i.)
V.I. zaaknummer : 99-000277-30
Uitspraakdatum: 10 oktober 2023

Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie

ex artikel 6:2:12 jo. 6:6:8 Sv (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.)

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2018 is

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn,
hierna: de betrokkene,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 27 januari 2017 (startdatum voorlopige hechtenis) is aangevangen.
Gelet op de totale duur van de inmiddels ondergane vrijheidsontneming ter zake van bedoeld vonnis zal het moment waarop de betrokkene krachtens het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud) voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld worden bereikt op 20 augustus 2024.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 14 augustus 2023 strekt ertoe dat de rechtbank zal bepalen dat deze voorwaardelijke invrijheidstelling geheel achterwege wordt gelaten.
De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De betrokkene heeft zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van de straf wederom ernstig misdragen. De betrokkene is namelijk weer in voorlopige hechtenis genomen voor strafbare feiten die tijdens detentie zijn gepleegd. De betrokkene is in 2018 veroordeeld voor het leiding geven aan een criminele organisatie (te weten motorclub [H.A.] ) en wordt nu opnieuw verdacht van het leiding geven aan een criminele organisatie. Tijdens detentie heeft betrokkene in mei 2019 namelijk de motorclub [H.] opgericht. De betrokkene is op 18 en 19 juli 2023 gehoord inzake deze strafbare feiten. Op 20 juli 2023 heeft de rechter-commissaris de bewaring van betrokkene bevolen. Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2023 de gevangenhouding voor de duur van 90 dagen bevolen en bevestigd dat er sprake is van ernstige bezwaren. De huidige detentie heeft de betrokkene er niet van weerhouden om nieuwe, soortgelijke strafbare feiten te plegen. Er is sprake van een zeer hoog recidiverisico.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 september 2023.
De betrokkene is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer.
Standpunt van de betrokkene en zijn raadsman
De betrokkene en zijn raadsman hebben het woord gevoerd en, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op 17 juli 2023 is de betrokkene aangehouden in het onderzoek Odense. Hij wordt verdacht van één feit, namelijk het leiding geven aan een criminele organisatie in de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 januari 2022.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen. Het betreft een verdenking van een feit van twee jaar geleden en de drie medeverdachten zijn op vrije voeten gesteld. Daarnaast is het onderzoek Odense nog maar kort geleden opgestart en is het een complex onderzoek. Volgens bijlage II bij de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling van het OM (2021A001) kan het OM bij een gecompliceerde verdenking wachten met het indienen van de vordering uitstel of achterwege laten van de v.i. tot de betrokkene is veroordeeld. Indien de vordering tot het achterwege laten van v.i. wordt afgewezen, dan betekent dat niet dat de betrokkene op 20 augustus 2024 daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Uit de beslissing van de raadkamer van deze rechtbank van 2 augustus 2023 in de zaak Odense blijkt, dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in die zaak eindigt op het moment dat de betrokkene, in welke vorm en onder welke titel dan ook, in vrijheid wordt gesteld; dus ook indien de betrokkene in aanmerking zou komen voor v.i. Toewijzing van de vordering tot het achterwege laten van de v.i. zou betekenen dat er een ‘dubbel slot’ op de deur van de betrokkene wordt gezet.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de behandeling van de vordering aan te houden zodat deze gelijktijdig kan worden behandeld met de strafzaak Odense (parketnummer 15/084303-21). De zaak Odense is geen gelopen race. De verdenking betreft maar één strafbaar feit. Als in de loop van het onderzoek blijkt dat de ernstige bezwaren voor dit feit niet langer bestaan, heeft het achterwege laten van de v.i. voor onherstelbare schade bij de betrokkene gezorgd. De beslissing over de v.i. van de betrokkene dient dan ook te worden genomen door de zittingscombinatie van de zaak Odense.
Standpunt van het OM
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot het achterwege laten van de v.i.
Er is sprake van een nieuwe verdenking, te weten leiding geven aan een crimineel samenwerkingsverband waar gedurende een langere periode een scala van feiten onder valt zoals brandstichtingen, ontploffingen, mishandelingen, etc., waarvoor de ernstige bezwaren nog steeds van kracht zijn (artikel 6:2:12 lid 1b sub 1 Sv oud). Daarnaast is het recidivegevaar zoals bedoeld in artikel 6:2:12 lid 1d Sv oud nog steeds aan de orde.
Het verzoek om de vordering aan te houden om gelijktijdig te worden behandeld met de strafzaak Odense dient te worden afgewezen. Het is nog maar de vraag of behandeling van de strafzaak Odense zal plaatsvinden voor de datum waarop de v.i. zou ingaan.

De v.i. regeling (oud)

De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (oud) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Op grond van lid 1, sub b (1e) van deze bepaling kan dat het geval zijn indien de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf. Op grond van lid 1, sub d van deze bepaling kan dat het geval zijn indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank stelt vast dat bij vonnis van 18 juli 2018 aan de betrokkene – onder meer – een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren is opgelegd.
De rechtbank stelt voorts vast dat de detentie van veroordeelde op 27 januari 2017 (startdatum voorlopige hechtenis) is aangevangen en dat ingevolge artikel 6:2:10 Sv (oud) de voorwaardelijke invrijheidstelling op 20 augustus 2024 kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken uit het onderzoek Odense, waaronder:
- het relaas,
- de vordering inbewaringstelling,
- de toelichting van het OM inzake ernstige bezwaren van 19 juli 2023,
- het verhoor van de betrokkene van 20 juli 2023,
- het bevel inbewaringstelling van 20 juli 2023,
- het negatieve advies van de selectiefunctionaris van 24 juli 2023,
- het verhoor van de betrokkene van 2 augustus 2023,
- het bevel gevangenhouding en het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis van diezelfde datum.
Uit het onderzoek Odense komt naar voren dat de betrokkene op 17 juli 2023 is aangehouden wegens verdenking van een nieuw strafbaar feit, te weten het leidinggeven aan een criminele organisatie gedurende een periode van ruim tweeëneenhalf jaar. Zowel de rechter-commissaris bij de beslissing tot bewaring, als de raadkamer bij de beslissing tot gevangenhouding, hebben geoordeeld dat sprake is van ernstige bezwaren. Uit het bevel gevangenhouding en het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis blijkt dat de voorlopige hechtenis van de betrokkene in de zaak Odense louter is geschorst zodat hij het restant van de gevangenisstraf in deze strafzaak (onderzoek Toren) kan ondergaan. De raadkamer is er daarbij van uitgegaan dat – nu sprake is van een executie van die straf in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis – detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidsstelling, of enige andere vorm van verlof, niet zal plaatsvinden. Als dit wel het geval zal zijn, dan wordt de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak Odense op het moment van aanvang daarvan opgeheven.
De rechtbank overweegt dat de ernstige bezwaren zoals die door de rechter-commissaris en de raadkamer zijn aangenomen, zien op gedragingen van de betrokkene gedurende de periode dat hij zijn gevangenisstraf in de zaak Toren uitzat, namelijk van 1 mei 2019 tot 1 januari 2022. Daarmee is voldaan aan de vereisten die artikel 6:2:12 lid 1b sub 1 Sv (oud) stelt. Immers, gelet op de ernstige bezwaren is gebleken dat de betrokkene zich ernstig heeft misdragen tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf.
De rechtbank zal de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke
invrijheidstelling daarom toewijzen. De rechtbank kan daarbij niet bepalen op welk tijdstip de
veroordeelde in vrijheid dient te worden gesteld, nu dit tijdstip, gelet op het verloop van de executie met het oog op de tussentijdse verdenking in het onderzoek Odense, thans niet bekend is.
Het verzoek de behandeling van de vordering aan te houden om gelijktijdig te worden behandeld met de strafzaak Odense wordt afgewezen alleen al nu thans in het geheel geen zicht is op een datum waarop de strafzaak Odense inhoudelijk wordt behandeld.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 6:2:10, 6:2:12 en 6:6:8 Sv (oud) van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Wijst de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.

Deze beslissing is genomen door

mr. M.E. Allegro, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. B.S. Selier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. C.M.A. van der Meij en mr. D. Koppe, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2023.