ECLI:NL:RBNHO:2022:997

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens schending inlichtingenplicht en boete opgelegd voor drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser, die sinds 27 september 2014 een bijstandsuitkering ontving, had zijn woning beschikbaar gesteld voor de productie en handel in harddrugs. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juli 2020 en een terugvordering van € 4.218,03. Daarnaast werd er een boete van € 317,70 opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld voor drugshandel en dat hij vergoedingen had ontvangen voor deze activiteiten. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering terecht waren, evenals de opgelegde boete. De eiser had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij in een psychische overmacht situatie verkeerde, waardoor hij niet in staat zou zijn geweest om de inlichtingenplicht na te komen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.T. Leigh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R.C.F. de Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juli 2020 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.218,03 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 317,70.
Bij besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vooraf
1.1.
Eiser ontvangt sinds 27 september 2014 een bijstandsuitkering. Op 2 juli 2020 is de woning van eiser met onmiddellijke ingang voor de duur van 12 maanden gesloten omdat in de woning harddrugs aanwezig waren ten behoeve van de handel. Verweerder is vervolgens een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering. Daarvoor heeft er dossieronderzoek plaatsgevonden en zijn er bronnen geraadpleegd. Ook is eiser op 19 augustus 2020 gehoord en zijn zijn bankafschriften geanalyseerd. Van het onderzoek is op 3 september 2020 een rapport opgemaakt.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport uitkeringsfraude van 3 september 2020 blijkt dat verweerder een bestuurlijke rapportage van de politie heeft ontvangen. Uit deze bestuurlijke rapportage blijkt dat tijdens de inval op 2 juli 2020 in de woning van eiser drie personen aanwezig waren waarbij twee personen bezig waren met het verpakken van cocaïne in kleine plastic bolletjes. Tevens werden in de woning 15 bolletjes cocaïne aangetroffen met een gewicht per stuk van 1,07 gram, een plastic zakje met 6,15 gram cocaïne, tientallen in stukjes geknipte plastic zakjes, een kleine weegschaal met cocaïneresten, een lepel met cocaïneresten, een steelpan met cocaïneresten en vijf literflessen met ammoniak. Eiser heeft volgens de rapportage tegen de politie verklaard dat verschillende personen al maanden bij hem thuis kwamen om crack te maken voor de verkoop. Tevens heeft eiser verklaard dat hij verslaafd is aan crack en regelmatig een bolletje crack van deze personen kreeg als vergoeding voor het beschikbaar stellen van zijn huis. Tot slot blijkt uit de rapportage van de politie dat bij de woning van eiser in de periode van maart 2020 tot en juni 2020 veel aanloop was van verschillende bij de politie bekende personen en dat de politie ook meerdere meldingen had ontvangen van drugs- en geluidoverlast komende vanaf de woning. Naast de informatie uit de rapportage van de politie blijkt uit het verhoor van eiser op 19 augustus 2020 dat eiser heeft verklaard dat hij de woning drie tot vier maanden ter beschikking heeft gesteld en dat hij daarvoor crack als vergoeding kreeg.
Wat wordt eiser verweten?
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. In de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 heeft eiser zijn woning beschikbaar gesteld voor de productie van en handel in harddrugs. Eiser heeft hiervoor vergoedingen ontvangen die hij niet aan verweerder heeft gemeld. Eiser heeft van de productie, handel en vergoedingen ook geen deugdelijke boekhouding en/of administratie bijgehouden en daarom kan zijn recht op bijstand over deze periode niet vastgesteld worden. Ook heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden door verweerder niet te informeren dat hij in de periode van 1 juli 2020 tot en met 3 juli 2020 in detentie heeft gezeten. Vanwege zijn detentie is eiser die periode uitgesloten van het recht op bijstand. Volgens verweerder is de bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juli 2020 terecht ingetrokken en teruggevorderd. Ook is eiser volgens verweerder vanwege de schending van zijn inlichtingenplicht terecht een boete opgelegd van € 317,70.
De beoordeling van de intrekking van de bijstandsuitkering
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat eiser in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 drugdealers de gelegenheid heeft gegeven in zijn woning drugs te vervaardigen en vanuit zijn woning in drugs te handelen. Eiser betwist dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door dat niet te melden. Allereerst omdat hij zelf niet heeft gehandeld. Voorts omdat sprake was van psychische overmacht. Eiser was niet in staat om zich te verzetten tegen de drugsgerelateerde activiteiten van de dealers in en vanuit zijn woning en hij was evenmin in staat om die activiteiten aan verweerder te melden.
4.2.
De beroepsgrond dat eiser de inlichtingenplicht niet heeft geschonden omdat hij zelf niet heeft gehandeld, kan niet slagen. De in artikel 17 van de PW neergelegde inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Uitsluitend moet worden beoordeeld of eiser de hier aan de orde zijnde inlichtingen aan verweerder had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. Dit is hier het geval. Eiser had bij verweerder moeten melden dat in zijn woning crack werd geproduceerd en dat er vanuit zijn woning werd gehandeld in harddrugs. Gezien de aangetroffen spullen in de woning voor het bewerken van harddrugs en de aangetroffen hoeveelheid cocaïne kan niet geoordeeld worden dat hiervan geen sprake zou zijn geweest. Daarnaast heeft eiser een onbekende hoeveelheid crack ontvangen als vergoeding voor het beschikbaar stellen van zijn woning. Aangezien de crack een economische waarde vertegenwoordigt, had eiser verweerder hierover ook moeten informeren.
4.3.
De grond dat eiser in een psychische overmacht situatie is komen te verkeren waardoor het hem niet verweten kan worden dat hij verweerder niet heeft geïnformeerd, wordt door de rechtbank evenmin gevolgd. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij in eerste instantie akkoord is gegaan met het beschikbaar stellen van zijn huis omdat hij daarvoor gratis crack kreeg en hij zo niet langer hoefde te stelen. Toen hij na een aantal maanden aan de dealers aangaf te willen stoppen, werd hij door hen bedreigd. Eiser heeft van deze bedreiging echter geen aangifte gedaan en ook geen bewijsstukken daarvan overgelegd. Van de gestelde psychische overmacht is dus niet gebleken. Nu voorts de informatieplicht een objectieve verplichting is, kan eisers beroep op overmacht bij de beoordeling van de schending van de informatieplicht geen rol spelen.
4.4.
Eiser heeft geen aparte gronden ingediend tegen de intrekking van zijn uitkering over de dagen dat hij gedetineerd was. Eiser heeft verweerder niet over zijn detentie geïnformeerd en daarmee zijn informatieplicht geschonden.
4.5.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW terecht eisers uitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 3 juli 2020 heeft ingetrokken.
De beoordeling van de terugvordering van de bijstandsuitkering.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW, verplicht is de ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW kan verweerder van gehele of gedeeltelijke terugvordering afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld buiten dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat sprake was van een psychische overmacht situatie. Ook deze grond kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat de enkele stelling dat sprake is geweest van een dergelijke situatie daartoe onvoldoende is.
De beoordeling van de boete
6. Uit 4.2. tot en met 4.4. volgt dat het verweerder heeft aangetoond dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was dan ook verplicht eiser een boete op te leggen. Verweerder is bij de vaststelling van de hoogte van de boete uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid. De door eiser ter zitting bepleite stelling dat hij in het geheel niet verwijtbaar heeft gehandeld vanwege de psychische overmacht situatie, heeft hij, zoals hiervoor al is geconcludeerd, niet onderbouwd. De rechtbank acht de door verweerder vastgestelde boete van € 317,70 evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over eiser gebleken omstandigheden.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.