ECLI:NL:RBNHO:2022:992

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/15/324257 / JU RK 22-65
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en beëindiging ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan over de wijziging van de omgangsregeling van de minderjarige, geboren in 2014, tussen de moeder en de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige niet wordt verlengd, omdat de thuissituatie van de minderjarige is gestabiliseerd en er geen bedreiging voor haar ontwikkeling meer is. De kinderrechter heeft de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de minderjarige onbegeleide omgang heeft met de moeder op donderdag van 14:30 uur tot 16:30 uur, tenzij de betrokken hulpverlening anders bepaalt. De overige tijd verblijft de minderjarige bij de vader.

De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) heeft verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, omdat de moeder in het verleden te maken heeft gehad met instabiele periodes en niet altijd beschikbaar was voor de minderjarige. De GI heeft aangegeven dat de moeder geen professionele hulp heeft aanvaard, wat van belang is voor de beoordeling van haar herstel. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel de moeder aangeeft dat het goed gaat, er geen professionele monitoring heeft plaatsgevonden om dit te bevestigen. Daarom is uitbreiding van de omgang op dit moment niet in het belang van de minderjarige.

De kinderrechter heeft echter wel geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn voor onbegeleide omgang van twee uur per week, gezien de positieve berichten van de GI over de omgang en de stabiliteit van de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI pas kan eindigen wanneer de veiligheid van de minderjarige tijdens de omgang met de moeder duurzaam is geborgd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/324257 / JU RK 22-65
Datum uitspraak: 31 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter over de omgangsregeling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 17 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2022.
Op 31 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de vader;
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd mevrouw [A] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 25 februari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 25 februari 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 september 2021 (kenmerk: C/15/3100575/FA RK 20-6627) de volgende omgangsregeling vastgesteld:

de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedag] 2014 in de [geboorteplaats] , heeft contact met de vrouw op de door de gezinsvoogd van de GI, in overleg met beide ouders, te bepalen tijden en wijze;

Het verzoek

De GI verzoekt de door de kinderrechter op 1 september 2021 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen. Het advies van de GI is om de omgang vast te leggen voor iedere week op de donderdag van 14:30 uur tot 16:30 uur; de omgang zal onbegeleid zijn, tenzij de betrokken hulpverlening anders bepaalt met betrekking tot de veiligheid van [de minderjarige] . De overige tijd van de week verblijft [de minderjarige] bij de vader. Tevens verzoekt de GI de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
De thuissituatie van [de minderjarige] is zodanig gestabiliseerd dat zij niet meer in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De betrokken hulpverlening kan vervolgd worden in het vrijwillig kader. De ondertoezichtstelling zal dan ook niet worden verlengd. Het is daarom belangrijk dat de omgang wordt vastgesteld door de kinderrechter; het is belangrijk dat [de minderjarige] op het gebied van de omgang rust en veiligheid kan ervaren en dat zij niet structureel wordt belast met de strijd tussen de ouders.
Aangezien de moeder tot heden hulpverlening niet nodig achtte en niet bereid is om te starten met een passend hulpverleningstraject heeft de GI ervoor gekozen om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] niet uit te breiden. Uitbreiding is alleen mogelijk als er een helder beeld is van het hulpverleningstraject van de moeder, aldus de GI, en dat is nu niet het geval.
De begeleiding vanuit ZIJN zal echter wel worden afgebouwd aangezien de omgangsmomenten goed verlopen. Vanaf januari 2022 zal langzaam worden gewerkt naar onbegeleide omgang. ZIJN zal wel het komende half jaar nog op de achtergrond betrokken blijven bij het systeem. Ook kan ZIJN de begeleiding weer opschalen als de moeder minder stabiel is of als dat in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
Gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat co-ouderschap op dit moment niet haalbaar en realistisch is. Daarom wil de GI een vast omgangsmoment tussen de moeder en [de minderjarige] vastleggen van één dag in de week voor de duur van twee uur. De overige tijd verblijft [de minderjarige] bij de vader. De vader kan [de minderjarige] een stabiel en veilig thuis bieden waarin zij zich goed kan ontwikkelen. Daarnaast is de vader emotioneel en fysiek beschikbaar voor [de minderjarige] ; de moeder is dat in mindere mate. De GI vindt het wel van belang dat [de minderjarige] haar moeder regelmatig blijft zien.
Ter zitting heeft de GI hieraan het volgende toegevoegd.
Oorspronkelijk is een co-ouderschapsregeling vastgesteld. Dit is echter al heel lang niet meer uitvoerbaar. De ondertoezichtstelling zal binnenkort verlopen, daarom is het belangrijk dat een omgangsregeling wordt vastgesteld. In de afgelopen 2,5 jaar is gezien dat de stabiliteit van de moeder fluctueert. Het gaat nu al een hele tijd goed met de moeder. Dit is ook de reden waarom de GI onbegeleide omgang heeft verzocht. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] wordt nu nog begeleid door ZIJN. ZIJN koppelt elke week terug dat de omgang goed gaat. De volgende stap is daarom het afbouwen van de begeleiding. De GI heeft ZIJN gevraagd of zij nog een half jaar na het einde van de ondertoezichtstelling betrokken wil blijven, zodat de vader en de moeder met hun kunnen overleggen Als het nodig is kan ZIJN de begeleiding ook weer opschalen, bijvoorbeeld wanneer de moeder minder stabiel is. Na het half jaar is het aan ZIJN om te bepalen of zij de betrokkenheid willen verlengen. Als de omgang na het half jaar goed verloopt kan ZIJN er tussenuit stappen.
De moeder heeft zich bij de GGZ en PsyQ aangemeld voor hulpverlening. Zij heeft intakegesprekken gehad. De moeder had echter geen hulpvraag waardoor niet gestart kon worden met hulpverlening. De moeder heeft bij de GI aangegeven dat zij op haar eigen manier aan haar problematiek heeft gewerkt. De GI is echter van mening dat het belangrijk is dat een professional ook nog naar de moeder kijkt, zodat professioneel bekeken kan worden of het duurzaam goed gaat met de moeder. Het is belangrijk dat het patroon van de moeder van goede en minder goede periodes wordt doorbroken en dat de moeder weer volledig redzaam is. Alleen dan kan de omgang worden uitgebreid. Het aanvaarden van hulpverlening is voor de GI altijd een voorwaarde geweest voor uitbreiding van de omgang. Zonder hulpverlening kan namelijk niet gemonitord worden hoe het met de moeder gaat.

De standpunten van de belanghebbenden

De vader
De vader heeft het volgende aangevoerd.
De vader is het niet eens met het verzoek. Onbegeleide omgang is namelijk in de praktijk al meerdere keren mislukt. De omgang was voor het laatst onbegeleid in de periode februari-maart 2021. In deze periode gingen vijf van de acht afspraken niet door. Ook heeft de moeder [de minderjarige] een keer op het schoolplein laten staan. Daarna is onbegeleide omgang niet meer geprobeerd. De moeder lijkt onder begeleiding goed te functioneren, haar afspraken na te komen en [de minderjarige] de volledige aandacht te geven. Zodra het toezicht hierop wegvalt wordt het merendeel van de afspraken afgezegd, luistert de moeder weer harde muziek met oordoppen en kan de moeder niet gemotiveerd worden om het leuk te maken voor [de minderjarige] . Dit is niet goed voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Juist ook omdat zij al veel heeft meegemaakt. De vader wil geen herhaling van deze situatie. De vader wil graag dat [de minderjarige] kan genieten van de omgangsmomenten met de moeder.
Er is een periode helemaal geen contact mogelijk geweest tussen [de minderjarige] en de moeder omdat de moeder aan haar eigen problematiek moest werken. [de minderjarige] wist toen niet waar zij aan toe was. Dit soort situaties zijn schadelijk voor [de minderjarige] .
Onbegeleide omgang zorgt ook voor situaties die niet wenselijk zijn. De moeder heeft bijvoorbeeld tijdens een onbegeleid omgangsmoment gaatjes laten schieten bij [de minderjarige] terwijl dit niet was overlegd met de vader. Toezicht kan de moeder hierin sturen. De vader kan dat niet zelf omdat communicatie met de moeder niet mogelijk is.
De GI denkt met afspraken tot een eind te komen. Het plan is echter niet uitvoerbaar omdat de moeder zicht niet houdt aan afspraken. Dit is een terugkerend probleem. De situatie is nu goed omdat er sturing is. De vader vindt dat hij en de moeder zelfstandig daarin niet in staat zijn. Volgens de vader zijn er nu fijne omgangsmomenten die niet worden afgezegd. De moeder heeft geen impulsieve acties en zij is stuurbaar. Zonder begeleiding is er niemand om haar te sturen en dat is vragen om problemen. Zonder begeleiding zijn er vaak onveilige situaties ontstaan bij de moeder. [de minderjarige] heeft dit gezien. Ook is [de minderjarige] verwaarloosd omdat de moeder haar aanwezigheid vergat. Het is schadelijk voor [de minderjarige] als dit zich weer voordoet. De vader wil daarom begeleide omgang met duidelijke afspraken en een instantie of maatregel die kan dwingen dat de afspraken worden nagekomen.
De moeder
De moeder heeft het volgende aangevoerd.
De laatste keer dat het slecht ging met de moeder is een jaar geleden. Dit heeft zij destijds aangegeven. Dat het slecht ging met de moeder kwam niet voort uit een psychose, maar uit ptss. Dit zorgde voor slaapproblemen. De moeder had rust nodig en kon daardoor niet de zorg voor [de minderjarige] bieden die zij nodig had. De moeder heeft dit drie keer aangegeven en moeten vragen om hulp. De moeder geeft aan dat zij nu weer rust heeft en haar problemen heeft aangepakt. De moeder heeft haar financiën aangepakt en is zo goed als uit de schulden. Zij zit in de ziektewet en er is inkomen. Ook heeft zij hulp gezocht bij PsyQ. Aangezien het goed gaat met de moeder kan PsyQ niets voor haar doen. Het klopt dus niet dat de moeder geen hulp heeft geaccepteerd. Zij heeft haar rust gepakt en met een vertrouwenspersoon gepraat. Zij heeft juist alles aangepakt. Doordat het nu goed gaat met de moeder kan zij niet meer geholpen worden.
Verder voert de moeder aan dat [de minderjarige] twee uur per week omgang te weinig vindt. Zij mist haar moeder en heeft het er moeilijk mee. Dit schrijft ze ook op school. Het is volgens de moeder hartverscheurend om dat elke keer van haar te horen. [de minderjarige] wil graag blijven eten. Twee uur omgang is daarom te weinig. Het gaat om het belang van [de minderjarige] . De moeder zou daarom graag de omgang uitbreiden naar woensdagmiddag. De moeder kan [de minderjarige] dan uit school ophalen en [de minderjarige] kan na het eten weer worden opgehaald.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Ingevolge artikel 1:265g lid 3 BW, geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a lid 2 BW en blijft deze onverminderd van kracht.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat de thuissituatie van [de minderjarige] zodanig is gestabiliseerd dat zij niet meer in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling thans niet aanwezig zijn. In het belang van [de minderjarige] is het daarom noodzakelijk dat een omgangsregeling wordt vastgesteld.
[de minderjarige] heeft momenteel twee uur per week begeleide omgang met de moeder. De omgang wordt begeleid door ZIJN. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij de omgang wil uitbreiden. Gebleken is dat het inmiddels al langere tijd goed gaat met de moeder. In het verleden heeft de moeder echter te maken gehad met instabiele periodes waarin zij niet beschikbaar was voor [de minderjarige] . Bij uitbreiding van de omgangsregeling is echter structurele verbetering van haar situatie en duurzaam herstel van belang. Of sprake is van duurzaam herstel is onduidelijk omdat de moeder geen professionele hulp heeft gehad en haar situatie niet door een professional is gemonitord. De moeder kan duurzaam herstel bereiken en laten zien door professionele hulp te aanvaarden. Door middel van professionele hulp kan immers worden vastgesteld of de moeder uitbreiding van de onbegeleide omgang aankan en zo ja, welke uitbreiding kan plaatsvinden. Nu de moeder geen professionele hulp heeft (gehad) en onduidelijk is of zij duurzaam is hersteld is uitbreiding van de omgang nu nog niet in het belang van [de minderjarige] .
Voorts is gebleken dat ZIJN nog tenminste een half jaar na het einde van de ondertoezichtstelling op de achtergrond betrokken blijft bij de omgang. Omdat het al enige tijd goed gaat met de moeder en er positieve berichten vanuit ZIJN komen over de omgang ziet de kinderrechter geen belemmering voor onbegeleide omgang van twee uur per week. De kinderrechter acht het wel van belang dat ZIJN haar betrokkenheid pas beëindigt wanneer de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten met de moeder duurzaam is geborgd.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen en de omgangsregeling wijzigen op de hierna te melden wijze.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt, met wijziging in zoverre van de bij beslissing van 1 september 2021(kenmerk: C/15/3100575/FA RK 20-6627) vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
- de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedag] 2014 in de [geboorteplaats] , heeft onbegeleide omgang met de moeder elke donderdag van 14:30 uur tot 16:30 uur, tenzij de betrokken hulpverlening anders bepaalt met betrekking tot de duur van de omgang, de begeleiding van de omgang en/of de veiligheid van [de minderjarige] . De overige tijd van de week verblijft [de minderjarige] bij de vader.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Loos, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 7 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.