ECLI:NL:RBNHO:2022:9902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/15/331624 / FA RK 22-4155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van minderjarigen aan de vrouw en zorgregeling in het kader van voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de toevertrouwing van hun minderjarige kinderen en de bijbehorende zorgregeling. De vrouw verzocht om de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen en om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de man verblijven op bepaalde dagen. De man verzocht om een birdnestingsregeling, waarbij de kinderen om en om in de echtelijke woning zouden verblijven. De rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen partijen verstoord was en dat de vrouw voorlopig meer mogelijkheden had om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank wees het verzoek van de man om een birdnestingsregeling af, omdat de situatie thuis niet geschikt was voor een dergelijke regeling. De rechtbank besloot dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat de man de woning uiterlijk 1 december 2022 moet verlaten. Daarnaast werd de man verplicht om een kinderbijdrage van € 137 per kind per maand te betalen aan de vrouw, met ingang van 1 december 2022. De verzoeken van de vrouw om een partnerbijdrage werden afgewezen, omdat de man niet in staat werd geacht om deze te betalen. De beschikking werd gegeven door rechter mr. J. Lintjer en is openbaar uitgesproken op 2 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/331624 / FA RK 22-4155
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 2 november 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.B.R. van Griethuysen, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw ingekomen op 5 september 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 oktober 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de man ingekomen op 17 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. H. Loonstein en de man door
mr. E.B.R. van Griethuysen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige 1] , op [geboortedag] 2015 in de [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , op [geboortedag] 2016 in de [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 3] , op [geboortedag] 2019 in de [geboorteplaats] .

3.Beoordeling

toevertrouwing minderjarigen, echtelijke woning en zorgregeling
3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen aan haar worden toevertrouwd, dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen waarbij de minderjarigen bij de man verblijven:
  • elke week van dinsdag uit school/opvang tot woensdag naar school/opvang;
  • één keer in de twee weken een weekend van vrijdag uit school/opvang tot maandag naar school/opvang;
  • de helft van alle vakanties van meer dan één week en de overige vakanties in onderling overleg te verdelen.
Zij heeft aan haar verzoeken ten grondslag gelegd dat partijen niet meer gezamenlijk in de echtelijke woning kunnen verblijven. De vrouw voelt zich niet veilig zolang de man daar nog woont en zij wordt door hem getreiterd. Door de minderjarigen aan de vrouw toe te vertrouwen wordt hun stabiele en rustige ontwikkeling gegarandeerd. De vrouw is altijd de hoofdverzorgster van de minderjarigen geweest en zij zijn gebaat bij voortzetting van die situatie. Als de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd, is het ook in hun belang dat zij in de echtelijke woning kunnen blijven wonen. Tot slot kan de man bij zijn moeder verblijven terwijl de vrouw geen familie heeft in Nederland.
3.2.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft van zijn kant verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen:
In week 1:
  • van woensdag uit school tot donderdag naar school bij de man verblijven;
  • van donderdag uit school tot vrijdag naar school bij de vrouw verblijven;
  • van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de man verblijven;
In week 2:
  • van dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de vrouw verblijven;
  • van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de man verblijven;
  • van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de vrouw verblijven;
waarbij de man op de aangegeven dagen het uitsluitend gebruik van de woning heeft en de vrouw op de andere aangegeven dagen het uitsluitend gebruik van de woning heeft.
De man betwist dat partijen een traditionele rolverdeling hebben. Partijen werken allebei en verdelen de zorgtaken. Een voorlopige zorgregeling op basis van het om en om gebruik van de woning door de ouders waarbij de kinderen in de woning kunnen blijven (“birdnesting”) zal daarom zo min mogelijk verandering voor de minderjarigen met zich meebrengen. Bovendien is de situatie thuis niet geëscaleerd. Natuurlijk zijn er spanningen, maar dat is al maanden zo en was tijdens de relatie van partijen ook al zo, aldus de man. Tot slot kan de man wel soms bij zijn moeder logeren, maar hij kan niet bij haar inwonen en hij kan de minderjarigen ook niet ontvangen bij zijn moeder thuis. Van zijn moeder kan ook niet worden verwacht dat zij er mee akkoord gaat dat de man en de kinderen op regelmatige basis bij haar verblijven. De vrouw heeft zelf ook vrienden in Haarlem waar zij kan verblijven en logeert daar in praktijk al regelmatig.
3.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
Omdat birdnesting de nodige afstemming tussen ouders vereist, welke afstemming niet altijd even goed kan plaatsvinden, is de rechtbank terughoudend met vaststelling van een dergelijke regeling, als dit niet door partijen is overeengekomen. Ter zitting is gebleken dat niet beide partijen achter deze regeling staan. Ook is de communicatie tussen partijen onvoldoende goed om tot een succesvolle uitvoering van een dergelijke regeling te kunnen komen. De vrouw geeft aan dat partijen iedere dag ruzie maken en ook de man erkent in zekere mate dat er wordt geschreeuwd en getreiterd (maar dan dat dit door de vrouw wordt gedaan). Voorts is ter zitting gebleken dat de woning van partijen betrekkelijk klein is met twee slaapkamers. Het kan volgens de rechtbank niet anders of dit levert tussen partijen een stressvolle situatie op, waarvan de minderjarigen onherroepelijk last zullen krijgen. De rechtbank zal daarom geen birdnestingsregeling bepalen, zoals door de man verzocht
3.4.
Het is in het belang van de minderjarigen dat er voor hen in de woon- en leefsituatie zo min mogelijk verandert. Het staat vast dat de vrouw deeltijd werkt en de man voltijd en dan grotendeels vanuit huis. De rechtbank wil aannemen dat de man de nodige vrijheid heeft om zijn werktijden- en dagen rond de zorg van de minderjarigen anders in te richten, maar gaat er ook van uit dat de man daarbij tegen grenzen op zal lopen, als hij niet aan de behoefte van zijn werkgever tegemoet kan komen. Zo beschouwd ligt het voor de hand om aan te nemen dat de vrouw voorlopig meer mogelijkheden heeft om de zorg voor de minderjarigen te dragen en daardoor een grotere mate van de zorg voor de minderjarigen zal hebben dan de man. Dat betekent dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij worden toevertrouwd aan de vrouw en dat, in het verlengde daarvan, aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toekomt, zodat de minderjarigen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. De man dient de woning uiterlijk 1 december 2022 te verlaten, waarmee hem enige tijd gegund wordt om een andere woonruimte te vinden.
3.5.
Het is ook in het belang van de minderjarigen dat het contact met beide ouders zo veel mogelijk intact blijft. De man heeft aangegeven dat de door hem verzochte zorgregeling alleen mogelijk is bij een birdnestingsregeling en heeft voor het geval hij toch de woning dient te verlaten geen concreet verzoek met betrekking tot zorgregeling gedaan. De rechtbank zal daarom de door de vrouw verzochte zorgregeling toewijzen.
kinderbijdrage
3.4.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) per 1 september 2022 een bedrag van (totaal) € 439 per maand dient te betalen.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
3.5.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum waarop de man de woning dient te verlaten, te weten 1 december 2022.
De rechtbank neemt bij de berekening van de vast te stellen bijdrage de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende:
Voor de behoefte gaat de rechtbank uit van het inkomen in 2021, te weten € 54.969 aan de zijde van de man en € 24.835 aan de zijde van de vrouw. Bij dat inkomen ontvangen partijen een kindgebonden budget van € 51 per maand. De behoefte bedraagt dan € 1.366 per maand, oftewel € 456 per kind per maand.
Voor de draagkracht gaat de rechtbank uit van het inkomen van de man van € 4.765 per maand en 8% vakantiegeld. Gelet op de zorgregeling komt de man in aanmerking voor inkomensafhankelijke combinatiekorting. Zijn draagkracht bedraagt dan € 1.109 per maand, oftewel € 370 per kind per maand.
Aan de zijde van de vrouw wordt uitgegaan van het inkomen van € 1.907 per maand, 8% vakantiegeld, een eindejaaruitkering van 8,33% en een eenmalige uitkering van € 118. Bij dat inkomen ontvangt de vrouw een kindgebonden budget van € 6.228 per jaar. Voorts komt de vrouw in aanmerking voor inkomensafhankelijke combinatiekorting. Haar draagkracht bedraagt dan € 594 per maand, oftewel € 198 per kind per maand.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 568 per kind per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van de kinderen van € 456 per kind per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 370 : 568 x 456 = € 297 per kind per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 198 : 568 x 456 = € 159 per kind per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de zorgkorting een percentage van 35% geldt. Omdat de behoefte € 456 per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 160 per kind per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 1 december 2022 een kinderbijdrage voor de kinderen van € 137 (297-160) per kind per maand aan de vrouw moet betalen.
partnerbijdrage
3.6.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) per 1 september 2022 een bedrag van € 429 per maand dient te betalen.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
3.7.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum waarop de man de woning dient te verlaten, te weten 1 december 2022.
Partijen hebben over en weer de toepasselijkheid van de 60% hofnorm niet betwist. In het kader van deze procedure zal de rechtbank van die norm uitgaan.
Op basis van de 60% hofnorm en rekening houdende met de kosten van de kinderen bedraagt de behoefte van de vrouw netto € 2.368 per maand.
Op de behoefte van de vrouw dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht. Bij de partnerbijdrage wordt voor de berekening van het NBI geen rekening gehouden met het kindgebonden budget. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw bedraagt € 2.067 per maand. Hierbij is rekening gehouden met voornoemd inkomen van de vrouw, de bijtelling eigen-woningforfait van € 1.028 en de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 1.998 per jaar (bij gebrek aan gegevens is gerekend met het tussen partijen gemiddelde bedrag).
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt aldus netto € 301 (2.368 - 2.067) per maand.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van voornoemd inkomen van de man, de bijtelling eigen-woningforfait van € 1.028 en de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 1.998 per jaar.
Voorts worden “onder de streep” de volgende lasten van de man in aanmerking genomen:
- het eigen aandeel hypotheekrente van € 1.988 per jaar;
- de hypotheekaflossing van € 344 per maand;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95 per maand;
- de premie zorgverzekering van € 96 per maand;
- het verplicht eigen risico van € 385 per jaar;
- de kosten kinderen van € 891 per maand;
- de hypotheekrente ten titel van partneralimentatie van € 1.998 per jaar.
Nu de man de echtelijke woning moet verlaten en niet bij zijn moeder kan inwonen, acht de rechtbank het redelijk om aan de zijde van de man tevens rekening te houden met een redelijke huur van € 1.264 (1/3 van zijn NBI) per maand.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de man niet in staat een partnerbijdrage te betalen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarigen [geslachtsnaam] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2015 in de gemeente [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2016 in de gemeente [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] 2019 in de gemeente [geboorteplaats] ,
worden toevertrouwd aan de vrouw;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
de voornoemde minderjarigen verblijven bij de man:
  • elke week van dinsdag uit school/opvang tot woensdag naar school/opvang;
  • één keer in de twee weken een weekend van vrijdag uit school/opvang tot maandag naar school/opvang;
  • de helft van alle vakanties van meer dan één week en de overige vakanties in onderling overleg te verdelen;
4.3.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] met bevel dat de man die woning per 1 december 2022 dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.4.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 137 per kind per maand met ingang van 1 december 2022 en bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.