3.4.Partneralimentatie
3.4.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna te noemen: partnerbijdrage) vast te stellen van € 561 per maand. De man heeft daartegen verweer gevoerd. Volgens zijn berekening heeft hij geen draagkracht om enig bedrag aan alimentatie aan de vrouw te betalen.
3.4.2.De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.3.Uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage derhalve op laatstgenoemde datum.
(aanvullende) behoefte van de vrouw
3.4.4.De hofnorm, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen, biedt een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf, die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Deze maatstaf heeft als bijkomend voordeel dat geen nodeloos escalerende discussies over specifieke kostenposten hoeven te worden gevoerd. Dat is te meer van belang, omdat ook andere bestedingskeuzes (op basis van persoonlijke voorkeuren of situaties) mogelijk zijn. In dit geval is de hofnorm een passende maatstaf, omdat naast de hoogte en de aard van de inkomsten van partijen andere relevante omstandigheden, zoals de hoogte en aard van de uitgaven en de reële en te verwachten kosten van levensonderhoud van vrouw niet vaststaan. De stelling van de man geeft geen aanleiding de behoefte van de vrouw op een lager bedrag te stellen dan de hofnorm.
3.4.5.De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij het standpunt van de man kan volgen dat haar inkomen niet moet worden meegerekend bij het bepalen van de behoefte van de vrouw, aangezien zij pas is gaan werken toen duidelijk was dat partijen uit elkaar zouden gaan. De vrouw heeft verder gesteld dat het bruto jaarinkomen van de man € 34.000 bedraagt en haar (aanvullende) behoefte € 274 bruto per maand.
3.4.6.De rechtbank stelt vast dat de man heeft nagelaten om bewijsstukken in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn gestelde financiële situatie. Dit had wel op zijn weg gelegen. De rechtbank zal bij de berekening uitgaan van bovengenoemde bedragen nu er geen bewijs voor handen is waaruit het tegendeel blijkt.
3.4.7.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
3.4.8.De man voert aan dat zijn draagkracht niet toereikend is om de partnerbijdrage te betalen. De vrouw betwist dat.
3.4.9.De rechtbank neemt bij de berekening van draagkracht van de man de zgn. Tremanormen als uitgangspunt. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende:
- ook voor de draagkracht wordt rekening gehouden met een bruto jaarinkomen van
€ 34.000. De man heeft zijn stelling dat er rekening moet worden gehouden met pensioenpremies niet met stukken onderbouwd, zodat met deze stelling geen rekening wordt gehouden;
- geen rekening wordt gehouden met de woonlasten van de man voor zover deze een bedrag van € 769 per maand te boven gaan, omdat dit meerdere, mede gelet op het inkomen van de man, het plafond van een redelijke woonlast overstijgt;
- rekening wordt gehouden met de niet bestreden premie zorgverzekering van € 150 per maand en het verplicht eigen risico van € 385 per jaar;
- de man heeft aangegeven maandelijks een bedrag ad € 200 te betalen aan zijn kinderen uit een vorige relatie. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat de man dit bedrag betaalt. De rechtbank heeft dit bedrag meegenomen in de berekening onder de post ‘andere bijzondere kosten’ omdat de kinderen van de man de leeftijd van 21 jaar (nagenoeg) hebben bereikt, waardoor de onderhoudsbijdrage niet langer voorrang heeft op de partnerbijdrage van de vrouw.
Hieruit volgt dat de man een draagkracht heeft van € 195 netto per maand, zijnde € 309 bruto per maand. De man kan dus volledig in de (aanvullende) behoefte van de vrouw voorzien.
3.4.10.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 274 bruto per maand aan de vrouw moet betalen.
3.4.11.De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van de draagkracht van de man. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
3.4.12.De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
3.4.13.Het is vaste jurisprudentie dat voor indexering van rechtswege niet de ingangsdatum van de periode waarover alimentatie betaald dient te worden bepalend is, maar de datum waarop de alimentatie is vastgesteld. Per 1 januari 2023 zal voor het eerst van rechtswege de alimentatie worden geïndexeerd.