ECLI:NL:RBNHO:2022:9870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/15/315481 / HA ZA 21-222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging rekening-courantovereenkomst en onaanvaardbaarheid van opeising van rekening-courantschuld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de beëindiging van een rekening-courantovereenkomst centraal. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft de overeenkomst opgezegd en vordert betaling van een rekening-courantschuld van de vennootschap onder firma (vof) en haar vennoten. De rechtbank oordeelt dat de opzegging van de rekening-courantovereenkomst rechtsgeldig is, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de eiseres de rekening-courantschuld opeist. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af, omdat de omstandigheden van het geval, waaronder de familiebanden tussen de partijen en de betrokkenheid van de bestuurder van de eiseres bij de vof, maken dat de eiseres niet zonder meer kan overgaan tot opeising van de schuld. De rechtbank concludeert dat de eiseres geen recht heeft op de gevorderde bedragen en dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. In reconventie wordt geoordeeld dat de conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd, en de eiseres wordt aansprakelijk gesteld voor de schade die de gedaagden hebben geleden als gevolg van deze beslagen. De rechtbank heft de conservatoire beslagen op en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/315481 / HA ZA 21-222
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te De Goorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P. Groen te Hoorn NH,
tegen
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , de vof, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd. De vof, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] samen zullen hierna worden aangeduid als [gedaagden] .
De zaak in het kort
Deze zaak gaat onder andere over een rekening-courantovereenkomst. De vraag is of deze door de eiser kon worden opgezegd en de rekening-courantschuld door de eiser mocht worden opgeëist. De rechtbank oordeelt dat de rekening-courantovereenkomst door opzegging is beëindigd. Volgens de rechtbank is het gegeven de omstandigheden echter naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar dat de eiser de rekening-courantschuld is gaan opeisen. De geldvorderingen van de eiser worden daarom door de rechtbank afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2021 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling
heeft gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties en wijziging
(vermeerdering en vermindering) van eis met bijlagen 28 t/m 38,
  • het B8 formulier van [gedaagden] met bijlagen 18 t/m 31,
  • de mondelinge behandeling van de zaak op 13 januari 2022. De griffier heeft
aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting op hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [bestuurder eiseres] (hierna: [bestuurder eiseres] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] . [bestuurder eiseres] drijft daarnaast een eenmanszaak, [bedrijfsnaam] . [bedrijfsnaam] is een teler van bol- en knolgewassen en een groothandel in bloemen.
2.2.
De vof houdt zich bezig met het telen, verzorgen en verkopen van pioenrozen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn getrouwd en zijn de vennoten van de vof.
2.3.
[bestuurder eiseres] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn familie van elkaar. Zij zijn vanaf 2009 gaan samenwerken op het gebied van de pioenenteelt.
2.4.
[bestuurder eiseres] ( [bedrijfsnaam] ) en de vof hebben met ingang van 1 april 2017 een teeltovereenkomst gesloten die op 19 december 2017 schriftelijk is vastgelegd (hierna: de teeltovereenkomst). In de teeltovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 1Onderwerp van de overeenkomst
1. Opdrachtnemer
[opmerking rechtbank; bedoeld wordt de vof]verbindt zich met ingang van 1 april 2017, op eigen kosten, alle werkzaamheden voor opdrachtgever
[opmerking rechtbank: bedoeld wordt [bedrijfsnaam] ]te verrichten direct of indirect verband houdende met de teelt en verzorging van de pioenrozen, die door opdrachtgever in eigendom worden gehouden op deels wisselende percelen bouwland. Het totale areaal bedraagt bij aanvang circa 15 hectare (ca. 300.000 knollen), maar zal wegens wisseling van de percelen jaarlijks kunnen fluctueren.
2. Opdrachtnemer zal voorts, op eigen kosten, zorg dragen voor alle werkzaamheden direct of indirect verband houdende met het snijden van de bloemen en veilingklaar maken daarvan, zodra de bloemen tot voldoende wasdom zijn gekomen.
3. Opdrachtnemer draagt tenslotte, op eigen rekening en risico, zorg voor het vervoer en de verkoop van de pioenrozen op de veiling, alsmede voor de incassering van de opbrengst op eigen naam.
(…)
Artikel 3Vergoedingen en kosten voor opdrachtnemer
1. Alle bloemen, die het gewas tezijnertijd zullen dragen en de daaruit te verkrijgen opbrengsten komen, behoudens het bepaalde in artikel 3 lid 3, bij wijze van vergoeding uitsluitend toe aan opdrachtnemer, die zorg draagt voor afdracht van de daarover verschuldigde BTW;
(…)
3. Opdrachtgever zal jaarlijks, voor het eerst met ingang van 1 januari 2018, de bloemen van 2 hectare pioengewas van het in artikel 1 lid 1 bedoelde areaal, zelf en voor eigen rekening en risico ter veiling van zijn keuze (doen) aanbieden en (doen) verkopen, waarvan de opbrengst uitsluitend aan opdrachtgever toekomt.
(…)”
2.5.
Op 1 april 2017 hebben de vof en [bestuurder eiseres] een overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant gesloten (hierna: de rekening-courantovereenkomst). Daarin is onder meer bepaald:

Artikel 1. Rekening-courant
1. Partijen hebben in hun boekhouding een speciale rekening ingericht, genaamd “rekening-courant”, op welke rekening alle geldbewegingen, uit welken hoofde dan ook, tussen partij x
[opmerking rechtbank: bedoeld wordt de vof]en partij y
[opmerking rechtbank: bedoeld wordt [eiseres] ]worden geboekt.
Artikel 2. Contractduur
(…)
2. Elke partij heeft het recht deze overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden. (…)
3. Door opzegging van deze overeenkomst als genoemd in lid 2 eindigt de overeenkomst tussen de bij deze overeenkomst betrokken partijen, en worden alle uit hoofde van de overeenkomst nog verschuldigde bedragen opeisbaar per datum van einde van deze overeenkomst.
Artikel 3. Saldo
1. Ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst bedraagt het saldo uit hoofde van de rekening-courant een bedrag van € 68.250,-- (…) in het voordeel van
partij y*, waardoor
party y*een vordering van het bedrag als voornoemd heeft op
party x*.
2. Partijen komen overeen dat het saldo van de rekening-courant niet hoger mag zijn dan € 275.000,- (…)
Artikel 5. Opeisbaarheid
1. De hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente, zal terstond opeisbaar zijn:
(…)
e. bij overtreding van enige bepaling van deze overeenkomst, dan wel een partij goede gronden heeft te vrezen dat de andere partij in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst zal tekortschieten of een partij in zijn verhaalsmogelijkheden zal worden benadeeld.
2. Onverminderd het overigens in deze overeenkomst bepaalde, behoudt de schuldeisende partij zich het recht voor te allen tijde het debetsaldo van de rekening-courant (saldo ten laste van de schuldenaar), alsmede de verschuldigde rente, ineens op te eisen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
(…)
Artikel 6. Zekerheid
1. Als zekerheid voor de correcte nakoming van al hetgeen partij x op enig moment aan party y verschuldigd is, zal partij y ten behoeve van party x een pandrecht van zo hoog mogelijke rang vestigen op zijn debiteurenvorderingen/ bedrijfsinventaris/ machines/ voorraden.
Deze verpanding vindt plaats door middel van afzonderlijke pandakte(n), welke als bijlage(n) aan deze overeenkomst wordt/worden toegevoegd en hiervan onlosmakelijk deel uitmaakt/uitmaken.
(…)”
2.6.
In een door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (aangeduid als geldlener) enerzijds en [eiseres] (aangeduid als geldgever) anderzijds op 1 april 2017 ondertekende pandakte, die op 9 november 2020 is geregistreerd, is onder meer het volgende opgenomen:

In aanmerking nemende:
▪ dat geldlener een geldlening heeft verkregen van geldgever op 01-04-2017, ten bedrage van 68250,-, met een looptijd van 5 jaar (hierna de Geldlening);
▪ dat geldgever verlangt en geldlener bereid is tot het verstrekken van zekerheid ten behoeve van de Geldlening;
▪ dat deze zekerheid (onder meer) zal worden verstrekt in de vorm van verpanding.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
1.1
Gelet op de Geldlening verpandt de geldlener bij deze aan de geldgever, welke verpanding de geldgever aanvaardt,
- de voorraden, inventariszaken, welke jaarlijks worden geüpdatet
(…)
Artikel 2
De verpanding heeft mede betrekking op de rente en eventuele kosten met betrekking tot de
Geldlening.
(…)”
2.7.
[eiseres] heeft de rekening-courantovereenkomst bij brief van 16 oktober 2020
opgezegd. Daarbij heeft [eiseres] de volgens haar openstaande rekening-courantschuld van de
vof opgeëist.
2.8.
Op 12 november 2020 heeft [eiseres] verlof gekregen van de voorzieningenrechter van
deze rechtbank om de aan haar verpande roerende zaken onder zich te nemen dan wel
daarop beslag tot verkrijging van afgifte te leggen. Vervolgens heeft [eiseres] op 13 november
2020, 25 maart 2021 en op 6 april 2021 ten laste van [gedaagden] beslag tot verkrijging van afgifte
laten leggen. De deurwaarder heeft op 13 november 2020 en op 15 april 2021 ten laste van
[gedaagden] roerende zaken onder zich genomen en aan [eiseres] afgegeven. Een aantal van deze
afgegeven zaken heeft [eiseres] op 10 december 2021 executoriaal verkocht. De
netto-opbrengst bedroeg € 35.643,28.
2.9.
Na daartoe op 22 maart 2021 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van
deze rechtbank, is op 25 maart 2021 op verzoek van [eiseres] ten laste van [gedaagden] conservatoir
eigenbeslag op roerende zaken en op 6 april 2021 conservatoir beslag op roerende zaken
gelegd.

3.De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] vordert in conventie, samengevat en na eiswijziging:
Primair:
I. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 416.411,72, althans tot betaling van een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;
Subsidiair:
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 394.155,72, althans tot betaling van een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;
Primair en subsidiair:
III. een hoofdelijk gebod voor [gedaagden] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een zo recent mogelijke lijst van haar voorraden en inventaris aan [eiseres] te vertrekken, op straffe van een dwangsom;
IV. een verklaring voor recht dat de door [gedaagden] verstrekte pandrechten zien op het volledige saldo van de rekening-courantverhouding tussen partijen en dat dit saldo per de datum van dit vonnis een bedrag beloopt zoals onder I. althans II. hiervoor is gevorderd;
V. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente;
VI. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 20.335,54 aan beslag- en executiekosten, te vermeerderen met rente;
VII. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om vanaf 1 januari 2022 € 542,50 per maand te betalen totdat [eiseres] redelijkerwijs in staat is geweest om zich na het wijzen van dit vonnis te verhalen op de afgegeven en beslagen zaken;
VIII. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagden] heeft een aantal tegenvorderingen ingesteld. [gedaagden] vordert samengevat dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op en afgifte te vorderen van de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende zaken;
II. de gelegde beslagen opheft en bepaalt dat [eiseres] de beslagen en door [gedaagden] afgegeven zaken binnen twee dagen na de datum van dit vonnis in goede staat weer in de beschikkingsmacht van [gedaagden] brengt, op straffe van een dwangsom;
III. voor recht verklaart dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatig namens [eiseres] gelegde beslagen en gevorderde afgifte van de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende roerende zaken, nader op te maken bij staat;
IV. [eiseres] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.3.
[eiseres] en [gedaagden] voeren over en weer verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van primair
€ 416.411,72 en subsidiair € 394.155,72. Deze bedragen hebben betrekking op de rekening-courantschuld die [gedaagden] volgens [eiseres] had op 31 december 2020 respectievelijk 1 oktober 2020 (na aftrek van de executieopbrengst van € 35.642,28). [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij deze bedragen van [gedaagden] kan vorderen omdat zij de rekening-courantovereenkomst rechtsgeldig bij brief van 16 oktober 2020 heeft opgezegd en de uitstaande schuld op grond van de rekening-courantovereenkomst opeisbaar is.
Opzegging van de rekening-courantovereenkomst
4.2.
[eiseres] heeft de rekening-courantovereenkomst op 16 oktober 2020 opgezegd. De opzegging heeft [eiseres] in de eerste plaats gebaseerd op artikel 2 lid 2 van de rekening-courantovereenkomst. Dat artikel bepaalt dat iedere partij het recht heeft om de rekening-courantovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. [gedaagden] heeft niet betwist dat [eiseres] de rekening-courantovereenkomst op die grond (zonder opgave van redenen) kon opzeggen. De rechtbank dient er dan ook van uit te gaan dat [eiseres] de bevoegdheid had de rekening-courantovereenkomst per 16 december 2020 op te zeggen.
4.3.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [1] dat [eiseres] gebruik maakt van haar opzeggingsbevoegdheid, wat [eiseres] heeft betwist. [gedaagden] heeft in dit verband gewezen op de nauwe betrokkenheid en invloed van [bestuurder eiseres] op de bedrijfsvoering en financiën van de vof.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden de opzegging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. Afgezien van de opeisbaarheid van de openstaande schuld in rekening-courant (de rechtbank komt daar verderop in dit vonnis nog op terug), heeft de opzegging tot gevolg dat de vof geen gebruik meer kan maken van de rekening-courantfaciliteit. De rechtbank ziet niet in dat het onaanvaardbaar is dat de vof dat niet meer kan. Vooral niet omdat op grond van de eigen stellingen van [gedaagden] ervan uit dient te worden gegaan dat de rekening-courantschuld van de vof in ieder geval al
€ 245.000,- bedraagt. Op de mondelinge behandeling van de zaak is van de kant van [gedaagden] namelijk verklaard dat de vordering van [eiseres] in rekening-courant niet hoger kan zijn dan
€ 245.000,-. Omdat in artikel 3 lid 2 van de rekening-courantovereenkomst is afgesproken dat de schuld in rekening-courant niet hoger mag zijn dan € 275.000,-, is een heel groot deel van de rekening-courantfaciliteit volgens de eigen stellingen van [gedaagden] dus al gebruikt terwijl gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] tot substantiële aflossingen zou kunnen overgaan. In dat licht valt zonder nadere toelichting van [gedaagden] , die ontbreekt, niet in te zien dat het niet meer kunnen terugvallen op de rekening-courantovereenkomst voor de vof tot onaanvaardbare nadelige gevolgen leidt.
4.5.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rekening-courantovereenkomst rechtsgeldig op 16 oktober 2020 is opgezegd en per 16 december 2020 is beëindigd.
Kan [eiseres] de rekening-courantschuld opeisen?
4.6.
Het gevolg dat artikel 2 lid 3 van de rekening-courantovereenkomst aan deze opzegging verbindt, is dat de uitstaande rekening-courantschuld van [gedaagden] op 16 december 2020 opeisbaar wordt. Waar partijen van mening over verschillen is of [eiseres] van deze opeisingsbevoegdheid gebruik mocht maken. [gedaagden] meent van niet omdat de opeising volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiseres] heeft dat bestreden.
4.7.
Bij de beoordeling van het beroep van [gedaagden] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
- De vof verdient haar geld met de verkoop van pioenrozen op de bloemenveiling. De
pioenrozen werden in opdracht van [bestuurder eiseres] ( [bedrijfsnaam] ) op kosten van de vof geteeld en verzorgd op percelen grond die door [bestuurder eiseres] werden gepacht (artikel 1 lid 1 van de teeltovereenkomst). Met [bestuurder eiseres] heeft de vof in artikel 3 lid 1 van de teeltovereenkomst afgesproken dat alle bloemen van het areaal van circa 15 hectare (met uitzondering van 2 hectare, zie artikel 3 lid 3 van de teeltovereenkomst) en daaruit te verkrijgen opbrengsten bij wijze van vergoeding toekomen aan de vof. [gedaagden] heeft onweersproken aangevoerd dat het drie jaar duurt voordat pioenrozen geoogst, en als sierbloemen verkocht kunnen worden. Op de mondelinge behandeling van de zaak is van de kant van [gedaagden] onbetwist naar voren gebracht dat in de zomer van 2020 5,5 hectare van het areaal, waar net drie jaar oude gewassen op stonden die klaar waren voor de snijteelt, door [bestuurder eiseres] op een veiling werd verkocht. Volgens [gedaagden] ging het daarbij om meer dan een miljoen aan bloemen, wat [eiseres] evenmin heeft weersproken. De rechtbank volgt [gedaagden] dan ook in haar betoog dat de enig bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] ( [bestuurder eiseres] ) ervoor heeft gezorgd dat de vof niet de in het vooruitzicht gestelde substantiële inkomsten kon genereren, waaraan het bepaalde in artikel 3 lid 3 van de teeltovereenkomst niet afdoet. Dit terwijl de vof wel kosten heeft moeten maken, die zij - in ieder geval deels - heeft bekostigd van gelden die [eiseres] in rekening-courant ter beschikking heeft gesteld.
- Vaststaat dat van de door de vof opgebouwde rekening-courantschuld ook
bedrijfsmiddelen van de vof zijn gefinancierd die, zo duidelijk is geworden op de mondelinge behandeling van de zaak, in samenspraak met [bestuurder eiseres] werden aangeschaft en indirect ook ten goede zijn gekomen van [bestuurder eiseres] . Daarmee kon de vof namelijk uitvoering geven aan de teeltovereenkomst en andere door [bestuurder eiseres] opgedragen werkzaamheden verrichten (rooien, delen en stekken). De omstandigheid dat [eiseres] geen partij is bij de teeltovereenkomst en [eiseres] zelf geen werkzaamheden aan de vof heeft opgedragen, doet niet af aan de betrokkenheid van [bestuurder eiseres] , haar enig bestuurder en aandeelhouder.
- Het gaat hier niet om een zuiver zakelijke lening. De persoon achter [eiseres] ( [bestuurder eiseres] ) en de
vennoten van de vof ( [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) zijn familie van elkaar. Deze familieband speelt in dit geval een rol bij de manier waarop partijen zich ten opzichte van elkaar behoren te gedragen, en maakt dat de vof in beginsel mocht verwachten dat [eiseres] minder snel dan in een zuiver zakelijke relatie over zou gaan tot opeising van het volledige bedrag ineens. Dit geldt vooral omdat het om een aanzienlijk bedrag gaat (in ieder geval om € 245.000,-, zie 4.4 van dit vonnis).
4.8.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] is overgegaan tot opeising van de volgens haar volledig openstaande rekening-courantschuld. Om dezelfde reden kan [eiseres] in dit geval geen gebruikmaken van haar in artikel 5 lid 1 sub e in samenhang met artikel 3 lid 2 van de rekening-courantovereenkomst neergelegde opeisingsbevoegdheid. Als de rechtbank [eiseres] zou volgen in haar betoog dat de rekening-courantschuld van de vof vanaf 2019 steeds hoger is geweest dan € 275.000,-, dan kan zij dit de vof in dat geval in redelijkheid niet tegenwerpen. Naast de in 4.7 van dit vonnis genoemde feiten en omstandigheden heeft namelijk te gelden dat deze langdurige overschrijding in samenspraak met [eiseres] tot stand is gekomen. Ook haar beroep op de meer subsidiaire opeisingsgrond, te weten artikel 5 lid 2 van de rekening-courantovereenkomst (opeising per 16 april 2021), stuit vanwege de in 4.7 van dit vonnis genoemde feiten en omstandigheden af op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat de geldvorderingen, zoals die door [eiseres] zijn ingesteld (3.1.I en 3.1.II), niet toewijsbaar zijn.
Recente voorraden- en inventarislijst
4.9.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het door [eiseres] gevorderde gebod voor [gedaagden] om een zo recent mogelijke lijst van haar voorraden en inventaris te verstrekken. Dezelfde vordering had [eiseres] in deze zaak ook als voorlopige voorziening [2] ingesteld. [gedaagden] heeft in reactie daarop haar inventarislijst overgelegd (als bijlage 4 bij antwoordakte in incident). Deze inventarislijst dateert van 12 maart 2021 en is opgesteld door Flynth accountants, die ook de boekhouding doet van [eiseres] . Gevraagd naar wat haar belang nog is bij de gevorderde lijst, heeft [eiseres] op de mondelinge behandeling van de zaak aangegeven dat de roerende zaken na 12 maart 2021 kunnen zijn gewijzigd. Of de vof sinds dat tijdstip nog is doorgegaan met haar bedrijfsactiviteiten kon [eiseres] evenwel niet zeggen. Haar belang bij een zo recent mogelijke voorraad- en inventarislijst heeft [eiseres] daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Pandrecht
4.10.
Dan de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht. [eiseres] wil dat de rechtbank voor recht verklaart dat het door [gedaagden] verstrekte pandrecht ziet op het volledige saldo van de rekening-courantverhouding tussen partijen en dat dit saldo per de datum van dit vonnis een bedrag beloopt zoals onder 3.1.I en 3.1.II is gevorderd.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de vof als pandgever dient te worden aangemerkt. Op 9 november 2020, de datum van registratie van de pandakte bij de belastingdienst, is naar het oordeel van de rechtbank ten behoeve van [eiseres] een rechtsgeldig pandrecht gevestigd, niet alleen op de bestaande voorraden en inventaris van de vof, maar ook op toekomstige voorraden en inventaris van de vof. De rechtbank geeft [eiseres] namelijk gelijk dat uit de in artikel 1.1 van de pandakte opgenomen zinsnede “welke jaarlijks word geüpdatet” volgt dat partijen de bedoeling hebben gehad dat ook toekomstige voorraden en inventaris van de vof aan [eiseres] worden verpand. [gedaagden] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de rechtbank van een andere uitleg zou moeten gaan. [gedaagden] heeft nog aangevoerd dat zij de bijlage bij de pandakte, de lijst met inventariszaken, waarvan de juistheid per 9 november 2020 overigens inhoudelijk niet door [gedaagden] wordt betwist, niet heeft geaccordeerd. Dat heeft echter geen invloed op de rechtsgeldigheid van het pandrecht.
4.12.
[eiseres] heeft betoogd dat het ten behoeve van haar gevestigde pandrecht ziet op alles wat de vof in rekening-courant is verschuldigd. Op de mondelinge behandeling van de zaak heeft [gedaagden] dit betwist. Volgens [gedaagden] blijkt uit de pandakte dat het pandrecht is gevestigd ter zekerheid voor de terugbetaling van slechts een bedrag van € 68.250,-.
4.13.
Partijen hebben dus een andere kijk op wat in de pandakte is afgesproken over het bedrag van de vordering waarvoor het verpande tot zekerheid strekt. De rechtbank zal de pandakte daarom ook op dit punt moeten uitleggen. Het komt daarbij aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van de pandakte duidelijk: het pandrecht is gevestigd ter zekerheid voor de terugbetaling van € 68.250,- (de rekening-courantschuld van de vof per 1 april 2017, zie artikel 3 lid 1 van de rekening-courantovereenkomst). Hoewel in artikel 6 lid 1 van de rekening-courantovereenkomst is opgenomen dat een pandrecht gevestigd zal worden voor al hetgeen de vof op enig moment aan [eiseres] is verschuldigd, is het pandrecht in de pandakte duidelijk tot dit bedrag van
€ 68.250,- beperkt. Het bedrag van € 68.250,- wordt in de pandakte namelijk gedefinieerd als de “Geldlening”. Uit de considerans in samenhang met artikel 1.1 van de pandakte blijkt dat het pandrecht ten behoeve van [eiseres] wordt gevestigd ter zekerheid voor de terugbetaling van de “Geldlening” en daarmee het genoemde bedrag van € 68.250,-. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vof dit redelijkerwijs anders (in door [eiseres] voorgestane zin) had moeten opvatten, heeft [eiseres] niet gesteld.
4.15.
Dit betekent dat de rechtbank niet kan oordelen dat het pandrecht van [eiseres] betrekking heeft op alles wat de vof in rekening-courant aan [eiseres] is verschuldigd. De rechtbank zal daarom de onder 3.1.IV gevorderde verklaring voor recht afwijzen.
Beslag-, executie- en buitengerechtelijke kosten
4.16.
Naast buitengerechtelijke kosten van € 6.775,- vordert [eiseres] nog een bedrag van
€ 20.335,54. Dat bedrag ziet op beslagkosten en op kosten die volgens [eiseres] verbandhouden met de pandhoudersexecutie. [eiseres] vordert ook de kosten die zij met ingang van 1 januari 2022 stelt te moeten betalen voor de opslag van zaken (€ 542,50 exclusief btw per maand).
4.17.
Omdat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, is de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de vordering met betrekking tot de beslagkosten niet toewijsbaar.
4.18.
Daargelaten dat [eiseres] niet helemaal duidelijk heeft gemaakt welk bedrag zij als pandhouder vordert en welk bedrag als beslaglegger, zijn ook de kosten die verband houden met de pandhoudersexecutie niet toewijsbaar. Dit omdat de rechtbank in dit vonnis heeft geoordeeld dat [eiseres] geen gebruik mocht maken van haar opeisingsbevoegd-heid. Voor zover het alleen gaat om kosten die [eiseres] als pandhouder heeft gemaakt om de verpande roerende zaken in vuistpand te nemen, heeft te gelden dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat en waarom [gedaagden] de kosten daarvan zou moeten vergoeden.
4.19.
De slotsom is dat de rechtbank alle door [eiseres] gevorderde kosten zal afwijzen.
Proceskosten
4.20.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Aan de kant van [gedaagden] worden deze kosten tot op vandaag begroot op € 10.628,-. Dat bedrag bestaat uit griffierecht van € 4.200,- en een bedrag van € 6.428,- aan salaris advocaat (2 punten × tarief VII).
in reconventie
Conservatoire beslagen
4.21.
De rechtbank oordeelt dat de in 2.9 van dit vonnis genoemde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd. Uit de beoordeling in conventie volgt immers dat de vorderingen ter zekerheid waarvan [eiseres] deze beslagen heeft laten leggen, worden afgewezen. De inbreuk die daarmee op rechten van [gedaagden] is gemaakt, wordt dus niet gelegitimeerd door het daaraan ten grondslag gelegde vorderingsrecht.
4.22.
[eiseres] is op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens [gedaagden] , op wier rechten de conservatoire beslagen onbetwist inbreuk hebben gemaakt. De daardoor veroorzaakte schade dient [eiseres] aan [gedaagden] te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat als gevolg van een of meer van die conservatoire beslagen mogelijk schade is geleden. De rechtbank heeft echter onvoldoende aanknopingspunten om de schade te begroten of te schatten. Op grond van de wet [3] kan de rechter in zo een geval een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreken. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] echter geen veroordeling van [eiseres] tot vergoeding van schadevergoeding vordert. Wel vordert [gedaagden] als onderdeel van de in 3.2.III gevorderde verklaring voor recht dat de schade wordt opgemaakt bij staat. Omdat dit materieel gezien op hetzelfde neerkomt als een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, zal de rechtbank de in 3.2.III gevorderde verklaring voor recht op dit onderdeel toewijzen.
4.23.
Daarnaast dient [eiseres] de conservatoire beslagen op te heffen, omdat haar vorderingen ter zekerheid waarvan zij deze beslagen heeft laten leggen worden afgewezen en [eiseres] de toewijsbaarheid van de vordering tot opheffing van de conservatoire beslagen in dat geval niet heeft betwist.
4.24.
Het voorgaande leidt ertoe dat de tegenvorderingen van [gedaagden] die te maken hebben met de conservatoire beslagen op de volgende manier zullen worden toegewezen. De rechtbank zal voor recht verklaren dat [eiseres] onrechtmatig ten opzichte van [gedaagden] heeft gehandeld door conservatoire beslagen te laten leggen op de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende zaken (vordering 3.2.I). Ook zal voor recht worden verklaard dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatig namens [eiseres] gelegde conservatoire beslagen, nader op te maken bij staat (3.2.III). Ten slotte zal de rechtbank de in 2.9 van dit vonnis vermelde conservatoire beslagen opheffen.
Overige vorderingen van [gedaagden]
4.25.
De volgende tegenvorderingen van [gedaagden] moeten nog door de rechtbank worden beoordeeld:
(i) de verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door afgifte te vorderen van de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende zaken (onderdeel van vordering 3.2.I),
(ii) de bepaling dat [eiseres] de door [gedaagden] afgegeven zaken binnen twee dagen na de datum van dit vonnis in goede staat weer in de beschikkingsmacht van [gedaagden] brengt, op straffe van een dwangsom (onderdeel van vordering 3.2.II),
(iii) de verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatig namens [eiseres] gevorderde afgifte van de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende roerende zaken, nader op te maken bij staat (onderdeel van vordering 3.2.III).
4.26.
De rechtbank constateert dat deze vorderingen alleen zien op het door [eiseres] in vuistpand nemen van roerende zaken die aan [eiseres] (vuistloos) zijn verpand en dat deze vorderingen niet te maken hebben met de (daaropvolgende) (pandhouders)executieveiling. In de wet staat [4] wanneer een pandhouder mag vorderen dat roerende zaken, die vuistloos aan hem zijn verpand, aan hem in vuistpand worden gegeven. Dat is het geval als de pandgever tekortschiet in zijn verplichtingen of als de pandhouder goede gronden heeft te vrezen dat de pandgever in zijn verplichtingen zal tekortschieten. Het is aan [gedaagden] om voldoende onderbouwd te stellen waarom [eiseres] de roerende zaken in dit geval niet in vuistpand mocht nemen. [gedaagden] heeft echter niet gesteld, laat staan onderbouwd dat en waarom [eiseres] daartoe als pandhouder niet bevoegd was. Dat de rechtbank eerder in dit vonnis heeft geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] de rekening-courantschuld heeft opgeëist, betekent niet automatisch dat [eiseres] als pandhouder onbevoegd was de roerende zaken in vuistpand te nemen. De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen.
Proceskosten
4.27.
Omdat ieder van partijen in reconventie op onderdelen in het ongelijk is gesteld, zal de rechtbank de proceskosten in reconventie tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagden] tot op vandaag begroot op € 10.628,-,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat [eiseres] onrechtmatig ten opzichte van [gedaagden] heeft gehandeld door conservatoir beslagen te laten leggen op de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende zaken,
5.4.
verklaart voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatig namens [eiseres] gelegde conservatoire beslagen, nader op te maken bij staat,
5.5.
heft op de in 2.9 van dit vonnis vermelde conservatoire beslagen,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis, wat betreft de in 5.5 vermelde beslissing, uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.C. Haverkate, rolrechter, op 30 maart 2022. [5]

Voetnoten

1.artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.incident ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
3.artikel 612 Rv
4.in artikel 3:237 lid 3 BW
5.type: NMB