3.6Verweerder heeft daarna het bestreden besluit genomen, waarbij hij het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand heeft gelaten.
Het standpunt van verweerder
4. Aan het gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder, samengevat, de volgende motivering ten grondslag gelegd. Met het verkeersbesluit wordt beoogd de volgende belangen te dienen:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg (artikel 2, eerste lid en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994));
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers (artikel 2, eerste lid en onder b, van de Wvw 1994);
c. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (artikel 2, tweede lid en onder a, van de Wvw 1994);
d. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden (artikel 2, tweede lid, onder b, van de Wvw 1994).
Sinds 2011 zijn bij verweerder en derde-partij klachten binnengekomen over motorrijders op de Zuiderdijk. Deze klachten zijn maar gedeeltelijk geregistreerd, maar de klachten hadden volgens verweerder altijd betrekking op de overlast die motorrijders wat betreft geluid en verkeersveiligheid veroorzaakten. Omdat de klachten bleven aanhouden is in 2020 een pilot gehouden waarbij motoren tijdelijk zijn verboden op de Zuiderdijk. De resultaten van de pilot zijn verwerkt in het evaluatierapport, waaruit volgens verweerder is gebleken dat de pilot het beoogde effect heeft gehad. Vervolgens is een definitief verkeersbesluit genomen.
Omwonenden hebben er volgens verweerder met name belang bij dat zij in en om hun woning niet worden geconfronteerd met overlast die motorrijders veroorzaken. Voor overige weggebruikers als fietsers, wandelaars en automobilisten zijn met name de volgende belangen van belang: veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van dit verkeer. Deze weggebruikers komen met name in de weekenden naar de Zuiderdijk om in alle rust te recreëren. De motorrijders doen hier afbreuk aan. Door de geringe breedte van de Zuiderdijk moeten auto’s vaak wachten om anderen te laten passeren. Motoren hoeven dat niet en daardoor levert het verschil in snelheid tussen motoren en het langzame verkeer eerder gevaarlijke situaties op. Hierdoor neemt de subjectieve verkeersonveiligheid toe. Ook veroorzaken motoren de meeste geluidsoverlast doordat zij te hard rijden, een gierend geluid maken en in grote colonnes rijden.
Daarnaast doet het motorverkeer volgens verweerder afbreuk aan de karaktereigenschappen en de functie van de weg en het gebied waarin de Zuiderdijk is gelegen (naast een Natura 2000-gebied). Door motorverkeer te verbieden in weekenden en op feestdagen wordt overlast en hinder voor de gebruikers van de weg en omwonenden beperkt. De karaktereigenschappen van de weg en de functie van de weg en het gebied worden daardoor beschermd.
Daar komt bij, aldus verweerder, dat het verbod slechts voor een bepaalde periode van het jaar (van april tot en met oktober), voor een bepaald gedeelte van de week (het weekend) en voor een bepaald gedeelte van de Zuiderdijk geldt.
Verder heeft de politie aangegeven dat handhaving zonder een motorverbod lastig is. De politie heeft te weinig tijd om te handhaven op de Zuiderdijk. Omdat flitspalen al van ver zichtbaar zijn is ook dat geen optie gebleken. Ook het plaatsen van drempels of het aanbrengen van versmallingen en chicanes is volgens de politie geen oplossing.
Volgens verweerder wordt voorts niet verwacht dat motorrijders in plaats van over de voor hen aantrekkelijke Zuiderdijk door aangelegen dorpjes gaan rijden. De structuur van de wegen leent zich daar niet voor. Tijdens de pilot is ook niet gebleken dat motorrijders andere routes zijn gaan rijden.
Alle belangen tegen elkaar afwegend en uit een oogpunt van verkeersveiligheid en overlast, dient het belang van omwonenden en overige weggebruikers volgens verweerder te prevaleren boven het belang van de motorrijders.
5. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2684 bij de beoordeling van het beroep het volgende voorop. Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De beoordeling van het beroep