ECLI:NL:RBNHO:2022:9828

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/5000
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit motorverbod op de Zuiderdijk en Schellinkhouterdijk in Venhuizen en Hoorn

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Bakker, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, vertegenwoordigd door J.E. Olthof en R.E.J. van Vliet. De zaak betreft een verkeersbesluit dat motoren verbiedt op de Zuiderdijk en de Schellinkhouterdijk in het weekend van 1 april tot en met 31 oktober. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 14 september 2021, waarin het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar het primaire besluit in stand bleef. De rechtbank heeft op 18 augustus 2022 de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot het motorverbod heeft kunnen komen, met inachtneming van de belangen van omwonenden en andere weggebruikers. De rechtbank stelt vast dat er klachten zijn geuit over geluidsoverlast en verkeersonveiligheid door motorverkeer. De rechtbank verwijst naar een evaluatierapport van een pilot waarin motoren tijdelijk werden verboden, waaruit blijkt dat de overlast en het gevoel van onveiligheid zijn afgenomen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat het verkeersbesluit niet onevenredig is ten opzichte van de doelen die ermee worden gediend.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het verkeersbesluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Bakker),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder
(gemachtigden: J.E. Olthof en R.E.J. van Vliet).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de gemeente Drechterland, uit Hoogkarspel (gemachtigde: J. van Schijndel).

Inleiding

Bij besluit van 3 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de Zuiderdijk en de Schellinkhouterdijk tussen Zuiderdijk 1 in Venhuizen en de Protonweg in Hoorn te verbieden voor motoren in het weekend van 1 april tot en met 31 oktober door het plaatsen van C11 borden met de onderborden “apr.t/m okt. za/zo”.
Bij besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, V. de Bruijn en H.J. Pinksterboer. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Namens derde-partij is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen
1. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het verkeersbesluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. Zij zal eerst de feiten en omstandigheden schetsen en vervolgens ingaan op het betoog van eiseres.
Het wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Op 18 juni 2020 heeft verweerder een verkeersbesluit “Pilot tijdelijk afsluiten Zuiderdijk voor motoren in weekenden” genomen (verkeersbesluit pilot). Dit besluit hield in dat de Zuiderdijk en de Schellinkhouterdijk tussen Zuiderdijk 1 in Venhuizen en de Protonweg in Hoorn verboden was voor motoren in de weekenden voor de duur van de pilotperiode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020.
In het verkeersbesluit pilot is vermeld dat door bewoners van de Zuiderdijk meermaals is geklaagd over overlast van motorverkeer. De overlast betreft voornamelijk geluidsoverlast, de aantallen motoren, de snelheid ervan en gevaarlijke verkeerssituaties met motoren. De overlast wordt, zo staat verder in het besluit vermeld, met name in de weekenden en op feestdagen ervaren, omdat het dan het drukst is op de Zuiderdijk.
Verweerder heeft daarom, samen met de gemeente Drechterland en de politie, afgesproken om door middel van een pilot motoren te verbieden op de Zuiderdijk in augustus en september 2020.
In het besluit is vermeld dat verweerder de effecten van de pilot in het najaar van 2020 zal evalueren met de politie en de gemeente en dat naar aanleiding van de evaluatie zal worden besloten of vanaf maart 2021 in de weekenden op de Zuiderdijk een definitief verbod op motoren wordt ingesteld. Aangegeven is dat bij de afweging over het effect van de pilot de volgende criteria een rol zullen spelen:
1. Het aantal bij de gemeente gemelde klachten,
2. Het aantal bij de politie geregistreerde ongevallen,
3. De hoeveelheid gemotoriseerd verkeer aan de hand van verkeerstellingen,
4. Het aantal ongevallen met motoren, gemeld door de omwonenden,
5. De ervaringen van de omwonenden met betrekking tot de ondervonden overlast (toegenomen, afgenomen, gelijk gebleven).
3.2
Bij brief van 22 juni 2020 heeft de gemeente Drechterland bewoners van de Zuiderdijk geïnformeerd over de pilot van het motorverbod op de Zuiderdijk en hen meegedeeld dat in oktober 2020 de tijdens de pilot ervaren overlast zal worden gepeild.
3.3
Bij brieven van 18 november 2020 heeft de gemeente Drechterland bewoners die op respectievelijk een afstand tot 500 meter en tussen 500-1000 meter van de Zuiderdijk wonen verzocht mee te werken aan een enquête over de proef van het motorverbod van augustus en september 2020 op de Zuiderdijk.
3.4
Naar aanleiding van de enquête is de “Evaluatie pilot verbod voor motoren op de Zuiderdijk tijdens de weekenden” (het evaluatierapport) opgesteld. Daarin is geconcludeerd dat er een goede basis is om het pilotproject om te zetten in een definitief verkeersbesluit. Aangegeven is dat bij de gemeente Drechterland tijdens de pilot geen klachten over overlast veroorzaakt door motoren zijn binnengekomen, alleen klachten over onjuist geplaatste verbodsborden. Het aantal bij de politie geregistreerde ongevallen tijdens de pilot waarbij een motor (en een loslopende hond) betrokken was bleef beperkt tot één, evenals het aantal ongevallen met motoren, gemeld door de omwonenden (één eenzijdig ongeval). De hoeveelheid motoren is, zo is vermeld in het evaluatierapport, gelet op tellingen die zijn verricht tijdens een nulmeting in juni en juli 2020 afgezet tegen tellingen die tijdens de proefperiode zijn verricht, in de drukste weekenden van circa 477 à 504 gedaald naar circa 250 (daling van circa 50%).
Een ruime meerderheid van de geënquêteerden heeft blijkens het evaluatierapport daarnaast aangegeven van mening te zijn dat tijdens de pilot de hoeveelheid motoren alsmede de snelheid waarmee de motoren reden waren afgenomen, dat geluidsoverlast was verminderd en dat gevaarlijke verkeerssituaties minder voorkwamen. Van de geënquêteerden is 75% voorstander van voortzetting van het verbod. Een deel daarvan (44%) is voor een afsluiting voor motoren gedurende de hele week, een deel (31%) wil de motoren uitsluitend in het weekend weren. Van 25% mag het verbod opgeheven worden, zo staat in het evaluatierapport.
3.5
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Van dat besluit maakt onder meer het evaluatierapport deel uit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.6
Verweerder heeft daarna het bestreden besluit genomen, waarbij hij het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand heeft gelaten.
Het standpunt van verweerder
4. Aan het gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder, samengevat, de volgende motivering ten grondslag gelegd. Met het verkeersbesluit wordt beoogd de volgende belangen te dienen:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg (artikel 2, eerste lid en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994));
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers (artikel 2, eerste lid en onder b, van de Wvw 1994);
c. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (artikel 2, tweede lid en onder a, van de Wvw 1994);
d. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden (artikel 2, tweede lid, onder b, van de Wvw 1994).
Sinds 2011 zijn bij verweerder en derde-partij klachten binnengekomen over motorrijders op de Zuiderdijk. Deze klachten zijn maar gedeeltelijk geregistreerd, maar de klachten hadden volgens verweerder altijd betrekking op de overlast die motorrijders wat betreft geluid en verkeersveiligheid veroorzaakten. Omdat de klachten bleven aanhouden is in 2020 een pilot gehouden waarbij motoren tijdelijk zijn verboden op de Zuiderdijk. De resultaten van de pilot zijn verwerkt in het evaluatierapport, waaruit volgens verweerder is gebleken dat de pilot het beoogde effect heeft gehad. Vervolgens is een definitief verkeersbesluit genomen.
Omwonenden hebben er volgens verweerder met name belang bij dat zij in en om hun woning niet worden geconfronteerd met overlast die motorrijders veroorzaken. Voor overige weggebruikers als fietsers, wandelaars en automobilisten zijn met name de volgende belangen van belang: veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van dit verkeer. Deze weggebruikers komen met name in de weekenden naar de Zuiderdijk om in alle rust te recreëren. De motorrijders doen hier afbreuk aan. Door de geringe breedte van de Zuiderdijk moeten auto’s vaak wachten om anderen te laten passeren. Motoren hoeven dat niet en daardoor levert het verschil in snelheid tussen motoren en het langzame verkeer eerder gevaarlijke situaties op. Hierdoor neemt de subjectieve verkeersonveiligheid toe. Ook veroorzaken motoren de meeste geluidsoverlast doordat zij te hard rijden, een gierend geluid maken en in grote colonnes rijden.
Daarnaast doet het motorverkeer volgens verweerder afbreuk aan de karaktereigenschappen en de functie van de weg en het gebied waarin de Zuiderdijk is gelegen (naast een Natura 2000-gebied). Door motorverkeer te verbieden in weekenden en op feestdagen wordt overlast en hinder voor de gebruikers van de weg en omwonenden beperkt. De karaktereigenschappen van de weg en de functie van de weg en het gebied worden daardoor beschermd.
Daar komt bij, aldus verweerder, dat het verbod slechts voor een bepaalde periode van het jaar (van april tot en met oktober), voor een bepaald gedeelte van de week (het weekend) en voor een bepaald gedeelte van de Zuiderdijk geldt.
Verder heeft de politie aangegeven dat handhaving zonder een motorverbod lastig is. De politie heeft te weinig tijd om te handhaven op de Zuiderdijk. Omdat flitspalen al van ver zichtbaar zijn is ook dat geen optie gebleken. Ook het plaatsen van drempels of het aanbrengen van versmallingen en chicanes is volgens de politie geen oplossing.
Volgens verweerder wordt voorts niet verwacht dat motorrijders in plaats van over de voor hen aantrekkelijke Zuiderdijk door aangelegen dorpjes gaan rijden. De structuur van de wegen leent zich daar niet voor. Tijdens de pilot is ook niet gebleken dat motorrijders andere routes zijn gaan rijden.
Alle belangen tegen elkaar afwegend en uit een oogpunt van verkeersveiligheid en overlast, dient het belang van omwonenden en overige weggebruikers volgens verweerder te prevaleren boven het belang van de motorrijders.
Het toetsingskader
5. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2684 bij de beoordeling van het beroep het volgende voorop. Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De beoordeling van het beroep
6.1
Eiseres betoogt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, niet berust op een deugdelijke motivering, en dat er geen zuivere belangenafweging aan ten grondslag ligt.
Het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek, bestaande uit een pilot en enquête, is volgens eiseres ondeugdelijk tot stand gekomen. Het onderzoek geeft volgens eiseres blijk van vooringenomenheid, in het onderzoek is sprake geweest van een sturende vraagstelling gebaseerd op de onjuiste aanname dat motorrijders voor overlast en verkeersonveiligheid zorgen en de conclusies erin zijn naar een voor verweerder gunstig resultaat toegeschreven. Ook is in een te laat stadium na de pilot een enquête bij omwonenden gehouden en was de respons van de meest direct omwonenden laag. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een mailbericht van 22 juni 2022 van [naam] , psychologisch en sociologisch onderzoeker.
Verder is volgens eiseres niet gebleken dat de belangen als genoemd in artikel 2 van de WvW 1994 het verkeersbesluit rechtvaardigen. Er is gelet op het advies van de politie geen sprake van objectieve verkeersonveiligheid, dus bestaat er geen noodzaak overige weggebruikers extra te beschermen. Verweerder heeft volgens eiseres ook niet gemotiveerd dat sprake is van objectieve geluidsoverlast als gevolg van motorrijders op de Zuiderdijk. Er is tot 1 juni 2020 sprake geweest van een gering aantal klachten.
Verweerder heeft volgens eiseres daarnaast niet deugdelijk gemotiveerd waarom flitspalen, drempels en of wegversmallingen geen soelaas kunnen bieden tegen de beweerdelijke overlast. Bovendien is niet onderbouwd waarom het recreatieve gebruik van de Zuiderdijk door motoren afbreuk doet aan de recreatieve functie van de weg. Verder heeft verweerder volgens eiseres evenmin deugdelijk gemotiveerd waarom hij thans, anders dan in 2016 toen verweerder nog uitdrukkelijk heeft besloten de Zuiderdijk niet voor motoren af te sluiten, afsluiting voor motoren wel noodzakelijk acht.
Voorts heeft verweerder de belangen die een rol spelen niet inzichtelijk gemaakt en onjuist gewogen. De belangen van motorrijders zijn ten onrechte niet afgewogen tegen andere belangen. Het enkel benoemen van het belang van motorrijders is niet voldoende. Het bestreden besluit pakt disproportioneel uit voor motorrijders. De vrijheid voor verkeer geldt net zo goed voor motorrijders.
Verweerder heeft volgens eiseres niet gemotiveerd waarom alternatieven als trajectcontroles, het verlagen van de maximumsnelheid, het verplichten tot het gebruik van een lager toerental en het instellen van eenrichtingsverkeer voor motoren op de Zuiderdijk de beweerdelijke bezwaren niet kunnen wegnemen. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de getroffen maatregel in verhouding staat tot de daarmee te dienen belangen.
De uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761 waarin een soortgelijk verkeersbesluit is geaccordeerd, is volgens eiseres onjuist en kan niet als maatstaf gelden bij de beoordeling van het voorliggende verkeersbesluit. In en met die uitspraak wordt volgens eiseres namelijk het beginsel van vrijheid van verkeer buiten werking gesteld en wordt discriminatoir beleid in de hand gewerkt.
De zorgvuldigheid van de pilot, de enquête en het evaluatierapport
6.2
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze beroepsgrond, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761, het volgende voorop. Dat eiseres het niet eens is met deze - vaststaande - uitspraak, kan voor de rechtbank overigens geen reden zijn om de inhoud ervan niet tot uitgangspunt te nemen. Het evaluatierapport is, naar verweerder ter zitting heeft toegelicht, opgesteld door de werkgroep die de pilot heeft voorbereid. De evaluatie vloeit voort uit de afspraken die bij de pilot zijn gemaakt en die zijn opgenomen in het verkeersbesluit pilot. De evaluatie heeft op ambtelijk niveau plaatsgevonden en betreft geen wetenschappelijk onderzoek of deskundigenonderzoek. Aan het evaluatierapport kunnen dan ook niet dezelfde eisen worden gesteld als aan een deskundigenrapport. Dat laat onverlet dat het evaluatierapport deel uitmaakt van de motivering van de belangenafweging die bij het verkeersbesluit is gemaakt en dus deugdelijk moet zijn.
6.3
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder aan zijn besluitvorming subjectieve gevoelens van overlast van omwonenden ten grondslag heeft gelegd die ten onrechte niet zijn geobjectiveerd, overweegt de rechtbank dat klachten over overlast op zichzelf een gegronde reden zijn om onderzoek te doen naar de overlast en het treffen van (verkeers)maatregelen terzake. Het onderzoek kan ertoe leiden dat de subjectieve signalen geobjectiveerd worden. De rechtbank heeft geen aanleiding eraan te twijfelen dat bij verweerder en derde-partij over een langere periode klachten door om- en aanwonenden zijn geuit over motoren op de Zuiderdijk in een omvang die het houden van de pilot rechtvaardigde. De evaluatie daarvan heeft vervolgens geleid tot het in geding zijnde verkeersbesluit. Door deze gang van zaken heeft verweerder op zichzelf zorgvuldig gehandeld. Of het evaluatieonderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de resultaten ervan bruikbaar zijn en ten grondslag mochten worden gelegd aan het verkeersbesluit, is een volgende vraag.
6.4
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het evaluatieonderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de resultaten daarvan niet bruikbaar zijn.
De rechtbank overweegt dat de pilot was gericht op het kunnen beoordelen van de gevolgen van het instellen van een verbod voor motoren op de Zuiderdijk en dat het verbod was ingesteld vanwege klachten die eerder over motoren door om- en aanwonenden bij verweerder en derde-partij waren geuit. Dat de vraagstelling van de enquête in hoofdzaak was gericht op het verkrijgen van input van om- en aanwonenden over hoe zij de aanwezigheid van motoren op de Zuiderdijk beleefden tijdens en na de pilotperiode was dus niet onlogisch. Dat er in de vraagstelling van is uitgegaan dat sprake was van gevoelens van overlast vanwege motoren gelet op de klachten die de jaren ervoor waren geuit evenmin. De vraagstelling van de enquête kan naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid dan ook niet als (te) sturend of (te) suggestief worden beschouwd. In de enquête is bij vraag 5 bovendien ruimte gelaten aan geënquêteerden voor het maken van algemene, niet aan motorverkeer gerelateerde, opmerkingen.
In het evaluatierapport zijn de resultaten weergegeven per deelvraag. De conclusie in het evaluatierapport dat volgens de meeste respondenten tijdens de pilotperiode de overlast en de snelheid van motoren afnam evenals de verkeersonveilige situaties blijkt uit de staafdiagrammen die in het rapport zijn opgenomen.
Weliswaar heeft niet iedereen die een uitnodiging heeft ontvangen om de enquête in te vullen van die gelegenheid gebruik gemaakt, maar in totaal hebben 378 van de 898 ondervraagden gereageerd. De rechtbank acht dat niet een zodanig laag aantal dat reeds daarom aan de conclusies van het evaluatierapport zou moeten worden voorbijgegaan. Daar komt bij dat de meeste reacties zijn ingezonden door personen die het dichtst bij de Zuiderdijk wonen, namelijk op een afstand tot 500 meter daarvan.
De rechtbank is verder, anders dan eiseres, van oordeel dat de omstandigheid dat de enquête circa zeven weken na afloop van de pilotperiode heeft plaatsgevonden niet met zich brengt dat reeds daarom geen waarde kan worden gehecht aan de reacties van de geënquêteerden. Niet kan worden gezegd dat de enquête in een zodanig laat stadium heeft plaatsgevonden dat de geënquêteerden zich zonder meer niet meer goed herinnerd konden hebben wat hun ervaringen waren tijdens en na de pilotperiode. Dit geldt naar de rechtbank aanneemt zeker niet voor de geënquêteerden die voorafgaand aan de pilot klachten hadden geuit. Deze geënquêteerden zullen immers juist extra gespitst zijn geweest op het ervaren van mogelijke verschillen wat betreft motorverkeer tijdens en na de pilotperiode.
De rechtbank neemt hierbij ook nog in aanmerking dat derde-partij in de genoemde brief van 22 juni 2020 aan omwonenden niet alleen heeft aangekondigd dat er een pilot zou komen. In de brief heeft derde-partij ook al aangegeven dat onder bewoners in oktober 2020 de ervaren overlast tijdens de proef wordt gepeild en dat zij daarover in oktober 2020 nader bericht zouden ontvangen. De enquête kon voor omwonenden, hoewel deze een maand later dan aangekondigd plaatsvond, dus niet als een verrassing zijn gekomen.
De belangen genoemd in artikel 2 van de Wvw 1994
6.5.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat het verkeersbesluit de onder 4 genoemde belangen van artikel 2 van de Wvw 1994 dient. Zij overweegt daartoe als volgt.
6.5.2
Bij de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wvw 1994 speelt, anders dan eiseres veronderstelt, niet uitsluitend objectieve verkeersonveiligheid een rol. Ook subjectieve verkeersonveiligheid valt onder die belangen, hoewel daar minder gewicht aan kan worden toegekend dan aan objectieve verkeersonveiligheid die bijvoorbeeld kan blijken uit geregistreerde ongevallen. Bij subjectieve verkeersonveiligheid kan gedacht worden aan een gevoel van onveiligheid dat kan worden veroorzaakt door bijna-ongevallen en grote verschillen in massa en rijsnelheden. Indien eiseres in haar betoog zou worden gevolgd, zou dat betekenen dat bestuursorganen pas nadat ongevallen hebben plaatsgevonden tot het nemen van een verkeersbesluit zouden kunnen overgaan. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling zijn.
Uit het evaluatierapport blijkt van een afname van een gevoel van verkeersonveiligheid tijdens de pilotperiode, alsook van een afname van klachten omtrent motoren gedurende die periode. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze resultaten uit het rapport. Eiseres heeft daarnaast de stelling van verweerder dat motorrijders harder rijden op de smalle dijk dan overige weggebruikers omdat ze overal gemakkelijker tussendoor kunnen rijden en daardoor een gevoel van onveiligheid veroorzaken niet bestreden.
Verweerder heeft dus kunnen concluderen dat het verkeersbesluit de belangen als hiervoor genoemd dient.
6.5.3
Ten aanzien van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast (artikel 2, tweede lid en onder a, van de Wvw 1994) geldt hetzelfde. Ook bij dat belang speelt, anders dan eiseres veronderstelt, niet alleen objectief vast te stellen overlast een rol, maar ook subjectieve overlast.
Uit het evaluatierapport blijkt van een afname van (een gevoel van) overlast veroorzaakt door motoren tijdens de pilotperiode, alsook van een afname van klachten omtrent motoren gedurende die periode. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze resultaten uit het rapport.
Verweerder heeft dus ook dit belang aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen.
6.5.4
De rechtbank kan verweerder verder volgen in zijn standpunt dat het motorverbod bijdraagt aan het voorkomen of beperken van de aantasting van het karakter of van de functie van het gebied (artikel 2, tweede lid en onder b, van de Wvw 1994). De Zuiderdijk is een weg die vooral geschikt is voor fietsers en wandelaars om op te recreëren. Vooral motoren – en niet zozeer auto’s – maken, gelet op de geuite klachten van om- en aanwonenden, inbreuk op het recreatieve karakter van de dijk. Verweerder heeft uit een oogpunt van de gewenste inrichting van de weg, namelijk een van recreatieve aard, ervoor kunnen kiezen deze af te sluiten voor motoren. Met die maatregel kan de inbreuk die motoren op het recreatieve karakter van de weg maken immers worden beperkt.
De belangenafweging
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder – met inachtneming van alle betrokken belangen – in redelijkheid tot het verbod voor motoren op de Zuiderdijk heeft kunnen komen. Verweerder heeft inzichtelijk gemaakt hoe hij de relevante belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Verweerder heeft de onder 6.5 besproken belangen afgewogen tegen het belang dat ook voor motorrijders geldt, te weten het belang van de vrijheid van het verkeer. Verweerder heeft dat belang niet miskend, maar dat belang niet van doorslaggevende betekenis geacht. De uitkomst van de belangenafweging is voor motorrijders weliswaar nadelig, maar niet onevenwichtig. De nadelige gevolgen van het verkeersbesluit zijn niet onevenredig in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de proportionaliteit in acht heeft genomen door de geslotenverklaring voor motoren te laten gelden voor een beperkte periode van het jaar (april tot en met oktober) en voor een beperkt deel van de week (alleen in de weekenden).
Ook heeft verweerder alternatieven tegen het licht gehouden. Verweerder heeft in het bestreden besluit concreet gemotiveerd uiteengezet waarom de door eiseres voorgestelde flitspalen, drempels en wegversmallingen geen reële alternatieve opties zijn. Ook de in beroep door eiseres aangedragen opties als trajectcontroles, het verlagen van de maximumsnelheid, het verplichten tot het gebruik van een lager toerental en het instellen van eenrichtingsverkeer zijn naar het oordeel van de rechtbank geen reële alternatieven. De maximumsnelheid is moeilijk te handhaven (via trajectcontroles), evenals het gebruik van een maximum toerental. De overige opties leiden tot ongewenste ingrepen in de weg en of dragen minder bij aan het beschermen van de in artikel 2 van de Wvw 1994 genoemde belangen dan de thans gekozen maatregel van het motorverbod.
6.7
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Griffierecht en proceskosten
7. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2 De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
(…)
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
(…)