ECLI:NL:RBNHO:2022:9824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21-3300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag om omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad om zijn aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft op 11 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die geregistreerd staat onder zaaknummer HAA 21/3300. Eiser had op 26 november 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, maar verweerder stelde deze buiten behandeling omdat eiser niet de benodigde gegevens had ingediend. Eiser voerde aan dat hij de aanvraag niet kon aanvullen omdat hij afhankelijk was van documenten die hij had opgevraagd via een Wob-verzoek. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde gegevens binnen een redelijke termijn kon aanleveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van verweerder in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

gemachtigde: mr. Y. Kliphuis, advocaat te Hoofddorp.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.2
Verweerder heeft met het besluit van 12 februari 2021 tot die buitenbehandelingstelling van de vergunningsaanvraag besloten. Met het bestreden besluit van 25 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag gebleven.
1.3
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van diens kantoorgenoot mr. S.E.H. van Thoor. Namens verweerder zijn tevens verschenen H.A. Bottema (jurist afdeling handhaving, in dienst van verweerder) en mr. K. Hoogenboom (jurist afdeling vergunningen, in dienst van verweerder). Het beroep is gelijktijdig behandeld met twee andere beroepen van eiser, die zijn geregistreerd onder procedurenummers 21/3301(last onder dwangsom) en 21/3302 (verzoek openbaarmaking).
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat nog een beslissing moest worden genomen over een (tweede) 8:29-verzoek dat verweerder één dag voor de zitting ten aanzien van vijf stukken in zaak 21/3301 (last onder dwangsom) had ingediend.
1.6
Op 26 juli 2022 heeft de rechtbank op dat (tweede) 8:29-verzoek van verweerder beslist.
1.7
Bij brief van 9 september 2022 heeft de rechtbank, na partijen de gelegenheid te hebben gegeven mee te delen of een nadere zitting werd gewenst, het onderzoek gesloten.
Totstandkoming van het besluit
2.1
Eiser is op [datum] 1999 eigenaar geworden van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente [plaats] sectie I [nummer 1] , dat nadien kadastraal is gesplitst in de percelen met de kadastrale aanduiding gemeente [plaats] sectie I nummer [nummer 2] en gemeente [plaats] sectie I nummer [nummer 3] . Op het perceel met nummer [nummer 2] staat een gebouw met twee bouwlagen. In een besluit van 11 mei 2012 heeft verweerder aan de onderste bouwlaag het huisnummer 17A en aan de verdieping huisnummer 17B toegekend. Op het perceel met nummer [nummer 3] staat een gebouw met één bouwlaag, waaraan bij voornoemd besluit van 11 mei 2012 het huisnummer 17C is toegekend.
2.2
Op 6 februari 2020 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat zich in de twee gebouwen op het achtererf van het perceel aan de [adres] 17 te [plaats] drie zelfstandige woningen bevinden, met de separate huisnummers 17A , 17B en 17C . Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het (ver)bouwen van de gebouwen (tot woningen) geen omgevingsvergunning is verleend en het bewonen van de gebouwen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’, waarin de gronden zijn bestemd voor ‘Erven’.
2.3
Verweerder heeft eiser bij besluit van 29 september 2020 gelast om de gebouwen met de huisnummers 17 A , B en C te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel terug te brengen naar de situatie zoals die was ten tijde van de aankoop door eiser in 1999 en de bewoning van die gebouwen te staken en gestaakt te houden. Dat besluit is voorwerp van de zaak 21/3301 (last onder dwangsom).
2.4
Ter legalisatie van het (ver)bouwen heeft eiser op 26 november 2020 een - wat hij aanduidt als: voorwaardelijke - aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Bij de aanvraag waren geen bijlagen gevoegd. Volgens verweerder ontbraken - naast gegevens over de bestaande, dus oude situatie - in de Regeling omgevingsrecht verplicht voorgeschreven over te leggen gegevens en tekeningen die hij onder 23 punten heeft opgesomd over onder meer: constructie en indeling, beoogd gebruik, parkeervoorzieningen, bouwkundige details en brandveiligheid. Bij brief van 29 december 2020 heeft verweerder eiser gevraagd de aanvraag aan te vullen. De termijn waarbinnen eiser de aanvraag kon aanvullen, is op 9 februari 2021 ongebruikt verstreken. Op 11 februari 2022 per e-mail, althans 10 februari 2021 per telefoon, heeft eiser verweerder verzocht om uitstel voor het indienen van aanvullende gegevens.
2.5
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit van 12 februari 2021 buiten behandeling heeft gesteld, onder de overweging dat eiser niet de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens heeft ingediend. Verweerder zag ook geen aanleiding de indieningstermijn te verlengen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt de gevraagde gegevens bij verlenging van de termijn wel in te (kunnen) dienen. In bezwaar heeft verweerder dat besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of de aanvraag om de omgevingsvergunning door verweerder buiten behandeling mocht worden gesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag buiten behandeling mocht stellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. In de eerste plaats stelt eiser dat hij de aanvraag niet kon aanvullen, omdat hij daarvoor gegevens nodig heeft die hij in een Wob-verzoek van 10 november 2020 had opgevraagd, maar die niet aan hem zijn verstrekt. Verder stelt eiser dat verweerder hem uitstel had moeten verlenen voor het aanvullen van de aanvraag, omdat hij extra tijd nodig had om de ontbrekende gegeven aan te leveren, zoals volgens hem blijkt uit zijn bij brief van 3 juni 2022 overgelegde e-mail van 11 februari 2021 aan een medewerker van de gemeente (productie 7).
4.2
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht - voor zover van belang - kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag,
(…),
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4.3
Eiser heeft, hoewel hem een termijn is geboden om de aanvraag met volgens de Regeling omgevingsrecht verplicht over te leggen gegevens aan te vullen, in het geheel geen gegevens bij de aanvraag overgelegd. Dat eiser de gevraagde gegevens niet kan overleggen, omdat hij daarvoor afhankelijk is van de documenten die hij met het Wob-verzoek heeft opgevraagd, volgt de rechtbank niet. Bij dat verzoek ging het eiser onder meer om een eerdere aanvraag om bouwvergunning die hij in of omstreeks 2000 heeft ingediend en die hij kennelijk wilde gebruiken om de bestaande situatie (dus voor de (ver)bouw) te kunnen omschrijven. Verweerder heeft echter ook aanvullende gegevens gevraagd die geheel los staan van de documenten die eiser in zijn Wob-verzoek van 21 december 2020 heeft opgevraagd, zoals situatietekeningen en berekeningen van de nieuwe situatie. Dat eiser meer tijd nodig had om de ontbrekende gegevens aan te leveren, omdat bedrijven die eiser had ingeschakeld om hem daarbij te helpen de opdracht na enkele weken hebben teruggegeven, vindt geen steun in de overlegde productie 7 bij de brief van eiser van 3 juni 2022. In de daarbij gevoegde e-mail van 11 februari 2022, waarin eiser om uitstel zou hebben verzocht, blijkt dat de reden voor uitstel gelegen was in het niet verkrijgen van de bij het Wob-verzoek gevraagde documenten. Nog los van het feit dat eiser eerst om uitstel heeft verzocht nadat de termijn voor aanvulling van de aanvraag al was verstreken, hoefde verweerder in dat verzoek in redelijkheid geen aanleiding te zien om de termijn voor het indienen van de aanvullende gegevens te verlengen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt binnen een redelijke - door hem ook niet aangeduide - termijn wel de ontbrekende gegevens te zullen aanleveren. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat de rechtbank in de zaak 21/3302 (verzoek openbaarmaking) heden ook uitspraak doet en daarin constateert dat verweerder de door eiser bedoelde (aanvraag)gegevens uit 2000 niet kan openbaar maken, omdat de gegevens inmiddels zijn vernietigd, zodat eiser die gegevens ook niet bij het opstellen van zijn aanvraag had kunnen gebruiken om de bestaande (oude) situatie te beschrijven.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepsgrond slaagt niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning niet alsnog in behandeling hoeft te nemen en dat het besluit tot het buitenbehandelingstellen van die aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet het beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.