ECLI:NL:RBNHO:2022:9784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/15/324380 / FA RK 22-260
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling ouderschap met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2022 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. De moeder, die gehuwd was met de man, heeft verzocht om de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man over de minderjarigen, geboren tijdens hun huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is van de minderjarigen, wat is aangetoond door DNA-onderzoek. De moeder heeft ook verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, die bereid is de kinderen te erkennen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van de moeder ontvankelijk zijn en heeft de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard. Tevens is het ouderschap van de biologische vader vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaam van de minderjarigen vastgesteld, die de geslachtsnaam van de vader zullen dragen. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de nationaliteit van de moeder en de minderjarigen onbekend is, terwijl de vader de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de toepasselijkheid van het Nederlands recht bevestigd, gezien de verblijfplaats van de betrokkenen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/324380 / FA RK 22-260
beschikking van 4 november 2022 betreffende ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling ouder(vader)schap
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.S. Zomers, kantoorhoudende te Alkmaar,
--tegen--
[verweerder],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in en buiten Nederland,
hierna te noemen: de man.
De minderjarigen
[1]en
[2]worden vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder.
In de zaak gerechtelijke vaststelling ouder(vader)schap wordt als belanghebbende aangemerkt:
[vader], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader).

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 12 januari 2022;
- de beschikking van 15 februari 2022, waarbij mr. N.J.M. Plat is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarigen;
- het verslag, met bijlagen, van de bijzondere curator, ingekomen op 23 maart 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 september 2022 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs namens mr. L.S. Zomers, de vader en de bijzondere curator mr. N.J.M. Plat. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen via de Staatscourant van 8 juni 2022, niet verschenen.
Door de advocaat van verzoekster is ter zitting overgelegd een deskundigenrapportage van Verilabs van 26 september 2022 betreffende een rechtsgeldig verwantschapsonderzoek.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder en de man zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , Somalië gehuwd, welk huwelijk op 25 juli 2022 is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 3 maart 2022.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de moeder en de man zijn onder meer geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2019 in de [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2021 in de [geboorteplaats] .

3.Verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. gegrond te verklaren de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man over de minderjarigen;
b. voorwaardelijk (in het geval de ontkenning van het vaderschap gegrond wordt verklaard en is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) het vaderschap van de vader gerechtelijk vast te stellen, waarbij, zoals ter zitting gewijzigd, de achternaam van de minderjarigen zal zijn: [geslachtsnaam van de vader] .
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd. De moeder is gehuwd met de man op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] . Zij heeft dit verklaard bij de IND en zij heeft dienaangaande ten overstaan van de gemeente in augustus 2020 een verklaring onder ede afgelegd. De minderjarigen zijn weliswaar geboren tijdens het huwelijk van de moeder en de man, maar de man is niet de biologische vader van de minderjarigen. Dat is de vader, met wie zij sinds 2019 een relatie heeft. De man kan niet de biologische vader zijn van de minderjarigen, omdat de moeder en de man tijdens het conceptietijdvak geen contact met elkaar hadden. Volgens de moeder verbleef de man toen in de gevangenis. De moeder en de vader hebben ervoor gekozen om samen kinderen te krijgen. De moeder en de vader zijn bereid om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Strikt genomen heeft de moeder het verzoek ten aanzien van [de minderjarige 1] niet tijdig ingediend. Echter op het moment van de geboorte van [de minderjarige 1] stond de man niet als vader op de geboorteakte geregistreerd. Dat is pas gebeurd nadat de moeder onder ede had verklaard dat zij met de man was gehuwd. Nu de ambtenaar van de burgerlijke stand eerst op 1 april 2021 de man als vader aan de geboorteakte van [de minderjarige 1] heeft toegevoegd, is de moeder pas sinds 1 april 2021 juridisch gezien in staat geweest een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning vaderschap aan de rechtbank voor te leggen. Gelet hierop en gelet op de geboortedatum van de minderjarige [de minderjarige 2] , meent de moeder dat zij ontvankelijk is in het verzoek ten aanzien van beide minderjarigen. Voor zover de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk acht ten aanzien van [de minderjarige 1] , gaat de moeder ervan uit dat de bijzondere curator dat verzoek overneemt, omdat er anders ongelijkheid zou ontstaan tussen de minderjarigen.
De moeder vraagt tevens gerechtelijke vaststelling vaderschap. De moeder stelt dat het vaderschap van de vader niet ter discussie staat. De vader wil de minderjarigen ook graag erkennen, maar gezien het rechtsgevolg (geen terugwerkende kracht) wordt onderhavig verzoekschrift aan de rechtbank voorgelegd.

4.Verweer

4.1.
De man heeft, door niet te verschijnen, het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap onweersproken gelaten.

5.Standpunt bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft zich in het verslag op het standpunt gesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in het verzoek tot ontkenning vaderschap ten aanzien van [de minderjarige 1] in verband met termijnoverschrijding. Ter zitting heeft de bijzondere curator dit standpunt genuanceerd in die zin dat er geen bezwaar bestaat als de rechtbank de moeder ontvankelijk verklaart ten aanzien van [de minderjarige 1] . Het gaat er immers om dat de ontkenning van het vaderschap in haar belang is, ongeacht op wiens verzoek dat wordt beslist.
5.2.
De bijzondere curator heeft in het verslag het volgende aangegeven. De moeder en de vader zijn er 100% van overtuigd dat de vader de verwekker is van de minderjarigen. Zij vinden een DNA-onderzoek niet nodig. Zij zijn wel bereid daaraan mee te werken als de rechtbank dit nodig acht.
De bijzondere curator acht de termijnoverschrijding van de moeder ten aanzien van [de minderjarige 1] niet verschoonbaar. De moeder heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij niet eerder, tijdig, het verzoek tot ontkenning van het vaderschap heeft ingediend.
Hoewel de moeder en de vader een DNA-onderzoek niet nodig achten, meent de bijzondere curator dat dit wel noodzakelijk is met betrekking de beide verzoeken van de moeder.
5.3.
De bijzondere curator heeft in het rapport verzocht:
a. voorwaardelijk, in het geval de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard en uit DNA-onderzoek zou blijken dat de vader de verwekker is van [de minderjarige 1] , namens [de minderjarige 1] de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond te verklaren;
b. de moeder ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot ontkenning vaderschap ten aanzien van [de minderjarige 2] , als uit DNA-onderzoek blijkt dat de vader de verwekker is van [de minderjarige 2] ;
c. een DNA-onderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag of de vader de biologische vader is van de beide minderjarigen en daartoe een deskundige (via Verilabs) te benoemen;
d. het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling vaderschap aan te houden.
5.4.
Ter zitting heeft de bijzondere curator aangegeven in te stemmen met beide verzoeken van de moeder en om met betrekking tot beide verzoeken in één beschikking een beslissing te geven, omdat ter zitting door de moeder een DNA-rapport van Verilabs is overgelegd waaruit blijkt dat de vader de biologische vader is van de minderjarigen.

6.Beoordeling

ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap
6.1.
Door de omstandigheid dat de nationaliteit van de moeder, de man en de minderjarigen onbekend is, terwijl de vader de Nederlandse nationaliteit bezit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, de vader en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 92 en 93 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.3.
In artikel 10:93, eerste lid, BW is bepaald dat of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.4.
Ingevolge artikel 10:92, eerste lid, BW wordt of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge het derde lid van artikel 10:92 BW is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.5.
De nationaliteit van de moeder is onbekend. Zij heeft echter een verblijfstitel ‘asiel voor onbepaalde tijd’. Op grond hiervan is op de persoonlijke status van de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarigen Nederlands recht van toepassing. In artikel 10:17 BW is immers bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
6.6.
De rechtbank gaat er van uit dat de moeder en de man geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden ten tijde van de geboorte van de minderjarigen.
6.7.
Ten tijde van de geboorte van de minderjarige [de minderjarige 1] hadden de moeder en de man een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nu uit de BRP van de moeder en de man blijkt dat zij ten tijde van de geboorte van de minderjarige [de minderjarige 1] waren ingeschreven in Nederland. Ten tijde van de geboorte van de minderjarige [de minderjarige 2] hadden de moeder en de man geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nu uit de BRP van de moeder blijkt dat zij op dat moment was ingeschreven in Nederland, terwijl de man op dat tijdstip niet in Nederland was ingeschreven.
6.8.
Nu de moeder en de man geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden, maar wel een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van de minderjarige [de minderjarige 1] , te weten Nederland, is het Nederlandse recht van toepassing op het verzoek ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige 1] . Nu de moeder en de man geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden en evenmin een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van de minderjarige [de minderjarige 2] dient te worden aangesloten bij de gewone verblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige 2] ten tijde van zijn geboorte, zijnde Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige 2] .
6.9.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is derhalve de juridische vader van de minderjarigen. Op grond van artikel 1:200, eerste lid, sub a, BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend.
6.10.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:200, vijfde lid, BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek, zowel ten aanzien van [de minderjarige 1] als ten aanzien van [de minderjarige 2] . Hierbij zal de rechtbank het standpunt van de moeder volgen zoals hierboven onder 3.2. is weergegeven over het moment waarop de man als vader op de geboorteakte van [de minderjarige 1] is geregistreerd. Ook heeft de rechtbank laten meewegen dat de bijzondere curator ter zitting heeft verklaard ermee in te stemmen als de rechtbank de moeder ontvankelijk zou achten in het verzoek over [de minderjarige 1] .
6.11.
Uit het door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde DNA-rapport blijkt dat praktisch is bewezen dat de vader de biologische vader is van de minderjarigen. Nu voorts de man het verzoek van de moeder onweersproken heeft gelaten volgt hieruit dat de man niet de biologische vader is van de minderjarigen.
6.12.
Gelet op het vorenstaande kan het verzoek van de moeder als onweersproken worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is. Het hierboven onder 5.3. sub a. vermelde voorwaardelijke verzoek van de bijzondere curator behoeft daarmee geen verdere bespreking.
gerechtelijke vaststelling ouder(vader)schap
6.13.
Door de omstandigheid dat de nationaliteit van de moeder en de minderjarigen onbekend is, terwijl de vader de Nederlandse nationaliteit bezit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, de vader en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.14.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek. De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:97 BW.
6.15.
In artikel 10:97, eerste lid, BW is bepaald dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van het eerste lid is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek.
6.16.
In artikel 10:97, tweede lid, BW is bepaald dat wanneer de persoon, genoemd in het eerste lid, en de moeder een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, voor de toepassing van het eerste lid als hun gemeenschappelijke nationale recht geldt het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten zij meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
6.17.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de moeder is onbekend. Zij heeft echter een verblijftitel ‘asiel voor onbepaalde tijd’. Op grond hiervan is op de persoonlijke status van de moeder ten tijde van de indiening van het verzoek Nederlands recht van toepassing. In artikel 10:17 BW is immers bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
6.18.
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder en de vader ten tijde van de indiening van het verzoek een gemeenschappelijke nationaliteit hadden, te weten de Nederlandse nationaliteit. Daarmee is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
6.19.
In artikel 1:207, eerste lid, sub a, BW is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
6.20.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207, derde lid, BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
6.21.
Op grond van voormeld DNA-rapport staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de vader de verwekker is van de minderjarigen. De moeder en de vader hebben zich bij de bijzondere curator in gelijke zin uitgelaten en de bijzondere curator heeft zich met betrekking tot dit verzoek ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.22.
De rechtbank heeft voorts nog het volgende in haar overwegingen betrokken. De rechtbank is bekend met de richtlijn van de Expertgroep Adoptie en Overige Boek 1 zaken dat niet in één beschikking een beslissing wordt gegeven over zowel de gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap als over de gerechtelijke vaststelling ouderschap. Deze richtlijn is opgesteld omdat de heersende mening is dat gerechtelijke vaststelling van het ouderschap een laatste mogelijkheid is voor het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking en dat deze rechtsfiguur niet aan de orde is zolang er de mogelijkheid bestaat van erkenning van het kind. De rechtbank is echter van oordeel dat onder de door de moeder en de vader geschetste omstandigheden in dit geval de openstaande mogelijkheid tot erkenning kan worden gepasseerd en kan worden overgegaan tot vaststelling van het ouderschap. De rechtbank zal het door de moeder en de vader gestelde belang bij een dergelijke beslissing volgen, te weten dat zo’n beslissing terugwerkende kracht heeft tot aan het tijdstip van geboorte van het kind, dit in tegenstelling tot een erkenning. Hetzelfde geldt voor het gestelde nationaliteitsbelang van de minderjarigen. Daar komt nog bij dat de genetische afstamming van de minderjarigen van de vader door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, terwijl deze vaststelling bij erkenning niet aan de orde is.
6.23.
Met inachtneming van het vorenstaande zal het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de vader als onweersproken worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.
6.24.
De gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap zal pas van kracht zijn als deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank thans ook de beslissing inzake de vaststelling van het ouderschap opnemen, onder de voorwaarde dat de eerste beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
geslachtsnaam minderjarigen
6.25.
Door de omstandigheid dat de nationaliteit van de moeder, de man en de minderjarigen onbekend is, terwijl de vader de Nederlandse nationaliteit bezit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, de vader en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.26.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
Op grond van artikel 10:19, eerste lid, BW worden de geslachtsnaam en voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Ingevolge artikel 10:20 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Artikel 10:22, eerste lid, BW bepaalt dat ingeval van verandering van nationaliteit het recht van de staat van de nieuwe nationaliteit van toepassing is, daaronder begrepen de regel van dat recht betreffende de gevolgen van de nationaliteitsverandering voor de naam.
6.27.
De nationaliteit van de minderjarigen is thans onbekend. Op het moment dat deze beschikking voor wat betreft de vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde is gegaan, levert dit een grondslag op voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Het voorgaande brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek dat betrekking heeft op de geslachtsnaam en voornamen van de minderjarigen.
6.28.
Nu de minderjarigen de eerste kinderen zijn tot wie de moeder en de vader in familierechtelijke betrekking komen te staan, hebben zij te kennen gegeven dat de minderjarigen de geslachtsnaam van de vader zullen dragen, een en ander zoals hierboven onder 3.1. sub b. is weergegeven.
6.29.
De rechtbank begrijpt dat de moeder en de vader te kennen hebben gegeven dat de minderjarigen de geslachtsnaam [geslachtsnaam van de vader] zullen hebben, zijnde de geslachtsnaam van de vader, zodat de minderjarigen zullen zijn geheten: [mj 1: voornaam + geslachtsnaam vader] en [mj 2: voornaam + geslachtsnaam vader] .

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van
[de man (verweerder)]met betrekking tot de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2019 in de [geboorteplaats] , en
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2021 in de [geboorteplaats] ;
7.2.
stelt - onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden - vast het ouderschap van
[vader], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Somalië, met betrekking tot de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2019 in de [geboorteplaats] , en
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2021 in de [geboorteplaats] ;
7.3.
gelast - onder de voorwaarde dat de beslissing tot vaststelling van het ouderschap onherroepelijk is geworden - de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarigen in die zin dat hun geslachtsnaam zal luiden:
[geslachtsnaam van de vader];
7.4.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Alkmaar.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.