ECLI:NL:RBNHO:2022:9723

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
7857088 \ CV EXPL 19-8934
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten door passagiers na annulering van vlucht op basis van het Verdrag van Montreal

In deze zaak hebben de passagiers, eisers in het geding, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines AG, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Wenen naar Amsterdam op 10 december 2017. De passagiers hebben op 27 februari 2019 een dagvaarding ingediend, waarin zij vergoeding van kosten vorderen die zij hebben gemaakt als gevolg van de annulering. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij alternatieve vervoersmogelijkheden hebben aangeboden, die de passagiers echter hebben afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de feiten van de zaak in detail beoordeeld. De passagiers hebben kosten gemaakt voor vervangend vervoer en andere uitgaven, maar de vervoerder heeft slechts een deel van deze kosten vergoed. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers beoordeeld aan de hand van de relevante Europese regelgeving, waaronder de Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De rechter heeft geconcludeerd dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te vermijden, en heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen, evenals de wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 518,44 aan de passagiers, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7857088 \ CV EXPL 19-8934
Uitspraakdatum: 19 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.D.E Beer (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
tevens kantoorhoudende te Schiphol (Amsterdam)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens hebben de passagiers de gelegenheid gekregen om zich bij akte uit te laten over de producties die de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft overgelegd, wat zij hebben gedaan.
1.3.
De passagiers hebben bij hun akte uitlating producties ook weer producties in het geding gebracht. De vervoerder heeft daarop niet meer kunnen reageren, zodat deze producties bij de beoordeling buiten beschouwing zullen worden gelaten. Hetgeen de passagiers bij die akte naar voren hebben gebracht, zal daarnaast alleen bij de beoordeling worden betrokken voor zover daarbij is gereageerd op de producties bij dupliek. Alleen daartoe was immers gelegenheid geboden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 10 december 2017 diende te vervoeren van Vienna International Airport (Wenen), Oostenrijk, naar Amsterdam Schiphol Airport, met vluchtnummer OS375, hierna: de vlucht. De vlucht stond gepland te vertrekken om 17:15 uur lokale tijd en had als geplande aankomsttijd 19:15 uur lokale tijd.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben zelf vervangend vervoer geregeld en zijn op 11 december 2017 om 10:33 uur (lokale tijd) vanaf station Flughafen Wien Bahnhof (Wenen), Oostenrijk, met de trein vertrokken en diezelfde dag om 21:28 uur (lokale tijd) aangekomen op het station Arnhem Centraal.
2.4.
De passagiers hebben additionele kosten van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft op of omstreeks 1 februari 2018 een bedrag ad € 134,60 aan de passagiers voldaan en voor het overige geweigerd tot betaling van het door de passagiers gevorderde bedrag over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 438,80, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel (subsidiair) € 104,07 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers baseren de vordering tevens op artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat zij vanwege de annulering van de vlucht kosten hebben gemaakt die de vervoerder gehouden is hen te vergoeden, primair op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 8 en 9 van de Verordening en subsidiair op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal. De passagiers waren als gevolg van de annulering van de vlucht genoodzaakt kosten te maken voor vervoer van en naar Vienna International Airport (€ 15,60), een hotelovernachting (€ 100,60), vervangend vervoer van Flughafen Wien Bahnhof naar station Arnhem centraal (Nederland) (€ 438,80) en aansluitend vervoer van Arnhem centraal naar Oss (€ 16,40). Hiervan heeft de vervoerder slechts een bedrag van € 134,60 voldaan, zodat er nog een bedrag van € 438,80 resteert.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagiers geen vergoeding toekomt voor het door hen geregelde alternatieve vervoer (de treinreis). Hij voert daartoe onder meer aan dat hij de passagiers alternatief vervoer heeft aangeboden. Het vervangend vervoer zou de passagiers op 12 december 2017 hebben vervoerd van Wenen, via Frankfurt, naar Amsterdam. De vervoerder heeft daarbij aangegeven dat deze vluchten de eerste beschikbare vluchten met plaats waren. De passagiers hebben ervoor gekozen het vervangend vervoer niet te aanvaarden, aldus nog steeds de vervoerder, maar dat komt daarmee voor hun eigen rekening.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de vervoerder gehouden is de kosten voor de treinreis van Wenen naar Arnhem ad € 438,80 aan de passagiers te voldoen.
5.3.
De passagiers beroepen zich in dat kader primair op artikel 8 en 9 van de Verordening. Deze artikelen bieden echter geen grondslag voor het vergoeden van de kosten die zijn gemaakt voor het door de passagiers zelf georganiseerde alternatief vervoer, in dit geval de treinreis. De passagiers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat deze kosten wel op grond van de Verordening voor vergoeding in aanmerking komen, verwezen naar het door hen overgelegde vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017. Dit vonnis is echter achterhaald door het arrest van Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927), waarin het Hof in overweging 44 aangeeft dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de kosten voor alternatief vervoer moet worden verstaan. De verzochte kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening.
5.4.
De gevorderde vergoeding van de kosten is in beginsel wel toewijsbaar op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Uit dit artikel volgt dat de vervoerder gehouden is tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”, maar dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor “de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen” (hierna: de ‘tenzij-uitzondering’). Vast staat dat de passagiers met vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen.
5.5.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de vervoerder alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.
5.6.
De vervoerder voert in dit verband aan dat hij de passagiers heeft aangeboden om hen op 12 december 2017 te vervoeren van Wenen naar Frankfurt (06:10 uur - 07:40 uur) en vervolgens van Frankfurt naar Amsterdam (09:05 uur – 10:15 uur). Dit waren volgens de vervoerder de eerst beschikbare vluchten met plaats, nu de vervoerder niet alleen de passagiers, maar ook de overige passagiers van de vlucht en de passagiers van een andere – niet met deze zaak verband houdende – vlucht diende om te boeken naar alternatieve vluchten. De vervoerder heeft getracht al deze passagiers een passend alternatief aan te bieden. De passagiers hebben er echter voor gekozen om dit aanbod niet te accepteren en om per trein naar Nederland te reizen. De kosten voor de treinreis dienen daarom voor rekening en risico van de passagiers te komen, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De passagiers betwisten dat hen vervangend vervoer is aangeboden door de vervoerder. Daarnaast heeft de vervoerder volgens de passagiers de plicht om de passagiers te informeren omtrent al het beschikbare alternatieve vervoer. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om de passagiers haar eigen vluchten naar andere luchthavens aan te bieden of eventueel vluchten met andere luchtvaartmaatschappijen aan te bieden, aldus de passagiers.
5.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht meer dan een dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door de vervoerder zelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip zou zijn aangekomen dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of als het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor de vervoerder een onaanvaardbaar offer zou betekenen, gelet op de mogelijkheden van zijn onderneming op het relevante tijdstip.
5.9.
Hoewel dit arrest ziet op de uitleg van de Verordening, is dit arrest ook relevant voor de beantwoording van de vraag of de vervoerder zich kan beroepen op de ‘tenzij-uitzondering’ zoals bedoeld in artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Vast staat dat de passagiers met de alternatieve vluchten die de vervoerder stelt te hebben aangeboden, veel later (namelijk op 12 december 2017 om 10:15 uur lokale tijd) zouden aankomen dan een dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag (10 december 2017 om 19:15 uur lokale tijd). Voor zover de vervoerder meent dat hij niet gehouden was om naar alternatieve vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen te zoeken, is dat standpunt in dit geval dus onjuist. Gelet op het bovengenoemde arrest is het daarbij aan de vervoerder om aannemelijk te maken dat er geen andere mogelijkheden waren, dan wel dat sprake zou zijn van onaanvaardbare offers indien de passagiers waren omgeboekt naar eerdere alternatieve vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen.
5.10.
Wat daar ook van zij, zelfs als het alternatief vervoer op 12 december 2017 vanaf Wenen, via Frankfurt, naar Amsterdam als redelijk zou moeten worden aangemerkt omdat er geen andere eerdere redelijke alternatieve vluchten beschikbaar waren, geldt dat de vervoerder ook niet (voldoende) heeft bewezen - waartoe hij op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal wel gehouden is - dat hij dit alternatief vervoer ook daadwerkelijk aan de passagiers heeft aangeboden. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij dit wel daadwerkelijk zou hebben gedaan, heeft de vervoerder als productie 1 bij conclusie van antwoord een email overgelegd van de vervoerder aan zijn eigen gemachtigde, waarin de vervoerder zijn gemachtigde mededeelt dat de vlucht is geannuleerd en dat de passagiers zijn omgeboekt naar een (bepaalde) alternatieve vlucht. Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat het alternatief vervoer ook daadwerkelijk aan de passagiers is aangeboden. Dit is slechts een weergave van wat de vervoerder zegt dat hij aan de passagiers heeft aangeboden, maar hieruit volgt niet dat de vervoerder en de passagiers contact hebben gehad omtrent het alternatief vervoer. Uit deze productie noch uit de overige door de vervoerder in het geding gebrachte producties volgt dat de vervoerder de passagiers een alternatieve vlucht heeft aangeboden. Gelet hierop kan de vervoerder zich niet beroepen op de uitzondering dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade van de passagiers te vermijden. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten heeft de vervoerder geen verweer gevoerd en deze kosten komen de kantonrechter ook redelijk voor, zodat de vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 79,64 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze (grotendeels) ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 518,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 438,80 vanaf 24 januari 2018 en over € 79,64 vanaf 27 februari 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter