ECLI:NL:RBNHO:2022:9720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
9363247 \ CV EXPL 21-5099
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Lot Polish Airlines. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 250,00 wegens vertraging van haar vlucht van Vilnius naar Amsterdam op 7 mei 2019. De vlucht was vertraagd door een combinatie van omstandigheden, waaronder een opgelegde 'New Calculated Take off Time' (CTOT) door de luchtverkeersleiding, wat de vervoerder aanvoerde als buitengewone omstandigheden die de vertraging veroorzaakten. De passagier betwistte echter dat alle vertragingen als buitengewoon konden worden aangemerkt en stelde dat een deel van de vertraging niet door deze omstandigheden was veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagier de aansluitende vlucht had kunnen halen zonder de buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. Daarom werd de vordering tot compensatie afgewezen en werd de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9363247 \ CV EXPL 21-5099
Uitspraakdatum: 26 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Pools recht
Lot Polish Airlines Polskie Linie Lotnicze S.A.
gevestigd te Warschau (Polen)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: A. Palicka

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 28 april 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 7 mei 2019 diende te vervoeren van Vilnius Airport (Vilnius), Litouwen, via Frederic Chopin Airport (Warschau), Polen, naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van Litouwen naar Polen, met vluchtnummer LO776 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij met een vertraging van 12 uur en 20 minuten te Amsterdam is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel (subsidiair) € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en voert aan dat de luchtverkeersleiding te Vilnius meerdere keren een ‘New Calculated Take off Time’ (hierna: CTOT) heeft opgelegd aan het toestel dat de vlucht heeft uitgevoerd. De vervoerder voert daartoe onder meer aan dat de vlucht met 29 minuten werd vertraagd als gevolg van ‘ATFM-beperkingen (voorschrift EPWAA07)’. Deze door ‘ATFM’ veroorzaakte vertraging moet worden beschouwd als een buitengewone situatie die door de vervoerder niet kon worden voorzien, aldus de vervoerder. Bij de conclusie van dupliek voert de vervoerder aan dat een vertraging van 29 minuten mede is ontstaan als gevolg van een ‘SAM-bericht’ waarin een besluit van de luchtverkeersleiding met beperkingscode 83 aan het toestel is afgegeven.
5.4.
De passagier betwist dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. Zij stelt onder meer dat de totale vertraging van de vlucht kan worden opgesplitst in meerdere delen, waaronder 20 minuten vertraging vanwege een slotrestrictie van de luchtverkeersleiding, 4 minuten vertraging vanwege het later dan toegestaan vertrekken van de gate en 5 minuten vertraging vanwege een langere vluchtduur. De passagier stelt dan ook dat in ieder geval 9 minuten van de vertraging niet zijn veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. Ten aanzien van de vertraging van 20 minuten vanwege een slotrestrictie betwist de passagier dat deze omstandigheid als buitengewoon moet worden aangemerkt, aangezien de vervoerder binnen de toegekende slotrestrictie had kunnen vertrekken zodat de passagier de aansluitende vlucht had kunnen halen.
5.5.
Met de passagier is de kantonrechter van oordeel dat in ieder geval 9 minuten vertraging niet is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, aangezien de vervoerder onvoldoende heeft weersproken waarom deze vertraging als een buitengewone omstandigheid zou moeten worden beschouwd.
5.6.
Ten aanzien van de vertraging van 20 minuten, welke volgens de vervoerder is ontstaan door opgelegde slotrestricties van de luchtverkeersleiding, overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter is ten aanzien van de opgelegde CTOT wegens code 83 van oordeel dat de vertraging die daardoor is ontstaan kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens code 83 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De passagier heeft daarnaast niet dan wel onvoldoende betwist dat de vertraging voor de duur van 20 minuten is veroorzaakt door aan het toestel opgelegde slotrestricties. De kantonrechter concludeert dan ook dat 20 minuten van de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Nu sprake is van vertraging die gedeeltelijk, voor de duur van 20 minuten, is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, dient te worden vastgesteld in hoeverre de passagier de aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagier is om 19:34 uur (lokale tijd) aangekomen te Warschau en de aansluitende vlucht naar Amsterdam is om 19:55 uur (lokale tijd) vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 20 minuten zou de onderhavige vlucht om 19:14 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van 9 minuten, te Warschau arriveren. De minimum overstaptijd te Warschau bedraagt 30 minuten. Indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan had de passagier de aansluitende vlucht kunnen halen. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 50 minuten was gepland en dat de minimale connectietijd te Warschau 30 minuten bedraagt. De vervoerder heeft zodoende een buffer van 20 minuten aangehouden, hetgeen de kantonrechter voldoende acht. De vervoerder voert tevens aan dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerst mogelijke beschikbare vlucht, hetgeen niet door de passagier wordt betwist. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter