ECLI:NL:RBNHO:2022:9716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
C/15/327948 / FA RK 22-2170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen in het belang van de kinderen

Op 2 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende het gezamenlijk gezag over minderjarigen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. van der Himst, verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De vader, die recentelijk naar Curaçao was geëmigreerd, was niet aanwezig op de zitting, maar had wel een referteverklaring ondertekend waarin hij instemde met het verzoek van de moeder. De ouders hadden een goede verstandhouding en de moeder hield de vader op de hoogte van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen.

De rechtbank overwoog dat het gezamenlijk gezag beëindigd kan worden indien dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De rechtbank concludeerde dat de vader, door zijn emigratie, een ouderrol op afstand had en weinig betrokken was bij gezagsbeslissingen. De kinderen hadden hun mening kenbaar gemaakt en gaven aan dat zij het eens waren met het verzoek van de moeder. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen was dat de moeder met het eenhoofdig gezag werd belast, zodat zij zelfstandig belangrijke beslissingen kon nemen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/327948 / FA RK 22-2170
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 2 november 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van der Himst, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder van 25 april 2022, ingekomen op
3 mei 2022;
- een door mr. F.S.C. Thijsse opgestelde en door de vader ondertekende referteverklaring van 29 april 2022, ingekomen op 3 mei 2022;
- een e-mail van de vader van 31 augustus 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 oktober 2022 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. M. van der Himst. Ter zitting was als informant aanwezig mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De vader is juist opgeroepen, maar is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.
1.4.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hun mening per e-mail van 27 september 2022 kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben 23 jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in september 2021 beëindigd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2007 in de [geboorteplaats]
;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in de [geboorteplaats]
;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] 2016 in de [geboorteplaats] .
2.3.
De vader heeft de minderjarigen erkend. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Uitsluitend de moeder is belast met het gezag over [de minderjarige 3] . Ten tijde van het uiteengaan van partijen is er geen ouderschapsplan opgesteld.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt beëindigd en dat zij met de uitoefening van het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt belast.
3.2.
Door en namens de moeder is haar verzoek als volgt onderbouwd.
De relatie van partijen is in september 2021 beëindigd en de vader is in mei 2022 geëmigreerd naar Curaçao. Dit idee is voorafgaand in goede harmonie tussen partijen besproken. De kinderen zijn nog aan deze verandering aan het wennen en vooral [de minderjarige 1] heeft het hier soms moeilijk mee. [de minderjarige 1] krijgt hulp van een maatschappelijk werker en dat lijkt zich positief te ontwikkelen. Ondanks deze nieuwe situatie zijn de verhoudingen tussen partijen goed. Er is op regelmatige basis contact tussen partijen en de moeder informeert de vader over belangrijke zaken aangaande de kinderen, zoals het welzijn van de kinderen en over de voortgang op school, sport, etc. Ook is er sprake van een goede verhouding tussen de vader en de kinderen. De vader en de kinderen hebben op regelmatige basis belcontact met elkaar. De moeder acht het het meest in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat zij met eenhoofdig gezag wordt belast. Zij kan dan zelfstandig de belangrijke beslissingen nemen over hen. Nu zij al het eenhoofdig gezag uitoefent over [de minderjarige 3] , zal de gezagssituatie ten aanzien van alle minderjarige kinderen (volledig) gelijk zijn.

4.Het standpunt van de vader

4.1.
De vader is het eens met het verzoek en heeft hiertoe een referteverklaring ondertekend.

5.Het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming

5.1.
De Raad heeft ter zitting aangegeven geen belemmering voor toewijzing van het verzoek te zien. Door de moeder is immers aangegeven dat zij de vader betrekt bij zaken aangaande de kinderen en dat de kinderen contact hebben met de vader. Hierdoor zal de vader niet verder wegraken in zijn vaderrol als hij niet meer belast is met het gezag. Daarbij is van belang dat alle partijen het eens zijn met het verzoek.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, ook indien de affectieve relatie is beëindigd. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid, van het BW kan de rechter het gezamenlijk gezag beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Voor gezamenlijk gezag is in elk geval vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen de ouders.
6.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank
van oordeel dat aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is voldaan, in die zin dat beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is. De ouders zijn het erover eens dat het beter is als de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft en ook [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] willen dit. De vader heeft, helemaal sinds zijn emigratie naar Curaçao, letterlijk en figuurlijk een ouderrol op afstand en is weinig betrokken bij gezagsbeslissingen. De afstand en het tijdsverschil met Curaçao bemoeilijken die betrokkenheid nog verder. Positief is dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen goed is en dat de moeder de vader informeert over belangrijke zaken rondom de kinderen. De kinderen hebben op regelmatige basis belcontact met de vader en zijn aan het wennen aan de nieuwe situatie.
Gelet op het voorgaande zijn de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] er het meest bij gediend als de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag is belast. Het verzoek van de moeder zal om die reden worden toegewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarigen toekomt;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Kramer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.