ECLI:NL:RBNHO:2022:9706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
C/15/299235 / HA ZA 20-88
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele zaak over de authenticiteit van een handtekening op een kredietovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 2 november 2022 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen een vrouw en een man over de authenticiteit van een handtekening op een kredietovereenkomst uit 2007. De vrouw, eiseres, betwist dat de handtekening op de overeenkomst van haar afkomstig is en stelt dat de man, haar voormalige echtgenoot, deze heeft vervalst. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen, maar de deskundige kon geen definitieve uitspraak doen omdat het origineel van de overeenkomst niet beschikbaar was. De rechtbank heeft vervolgens getuigen gehoord, waaronder de dochter en zonen van partijen, die bevestigden dat de man de financiën beheerde en dat de vrouw niet op de hoogte was van de lening. Ondanks de getuigenverklaringen oordeelt de rechtbank dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de lening zonder haar instemming is aangegaan. De rechtbank verklaart dat de schuld aan Interbank aan de man wordt toegerekend en dat de proceskosten worden gecompenseerd. De kosten van het deskundigenbericht worden gelijkelijk verdeeld tussen beide partijen. Het vonnis benadrukt de noodzaak van bewijs in civiele procedures en de rol van getuigenverklaringen in het vaststellen van feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/299235 / HA ZA 20-88
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E.B. Doganer te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Madern te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2020
  • het deskundigenrapport
  • de akte na deskundigenbericht tevens verzoek getuigenverhoor aan de zijde van de vrouw
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de man
  • overlegging nadere stukken van de zijde van de man
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 januari 2022
  • de uitlating over voortzetting van het getuigenverhoor aan de zijde van de vrouw
  • de uitlating over voortzetting van het getuigenverhoor aan de zijde van de man
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 3 juni 2022
  • de conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van de man
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor aan de zijde van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen naar de mate van waarschijnlijkheid dat de handtekening die door de vrouw gezet zou moeten zijn op de kredietovereenkomst uit 2007 van de vrouw afkomstig is. Voor dit onderzoek is de heer drs. W.P.F. Fagel benoemd. Deze deskundige heeft op 6 april 2021 zijn schriftelijke reactie ingediend. De deskundige verklaart daarin dat hij van partijen niet het origineel van de kredietovereenkomst uit 2007 heeft ontvangen en dat het voor hem daardoor niet goed mogelijk is om de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden. Wel verklaart hij dat de handtekening van de vrouw op elk van de twee door hem ontvangen kopie exemplaren van de kredietovereenkomst - voor zover dat aan de hand van de kopieën is vast te stellen - qua algehele uitvoering gelijkenis vertoont met de van de vrouw ontvangen referentiehandtekeningen, maar hij benadrukt daarbij dat aan de hand van de kopieën niet is na te gaan of de betwiste handtekeningen nabootsingen zijn van de handtekening van de vrouw of dat ze door de vrouw zelf zijn geplaatst.
2.2.
In haar conclusie na deskundigenbericht betwist de vrouw opnieuw dat de handtekening onder de kredietovereenkomst uit 2007 van haar afkomstig is. Verder verzoekt zij de rechtbank alsnog over te gaan tot het horen van haar dochter en haar twee zoons als getuigen en stelt zij dat zij zouden kunnen verklaren dat zij niet op de hoogte was van de kredietovereenkomst en dat de man schulden maakte op hun naam zonder hun instemming.
2.3.
In zijn conclusie van antwoord na deskundigenbericht wijst de man erop dat de deskundige weliswaar bij gebrek aan de originele overeenkomst niet heeft kunnen vaststellen of de handtekeningen onder de kredietovereenkomst uit 2007 daadwerkelijk van de vrouw afkomstig zijn, maar dat de deskundige wel heeft verklaard dat hij gelijkenis ziet met de door de vrouw overgelegde referentiehandtekeningen. In reactie op het verzoek van de vrouw aan de rechtbank om getuigen te horen voert hij aan dat hij met zijn kinderen gebrouilleerd is, zodat zij niet als neutrale getuigen kunnen worden beschouwd en benadrukt dat geen van de kinderen aanwezig was toen partijen de kredietovereenkomst ondertekenden.
2.4.
Omdat op grond van de uitkomst van het onderzoek door de deskundige niet met voldoende mate van zekerheid is gebleken dat de handtekening van de vrouw onder de kredietovereenkomst uit 2007 niet authentiek is, heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw alsnog getuigen gehoord.
2.5.
De rechtbank heeft op 7 januari 2022 drie getuigen gehoord, te weten mevrouw [betrokkene 1] , de dochter van partijen, de heer [betrokkene 2] , zoon van partijen en de vrouw zelf als partijgetuige.
2.6.
De rechtbank heeft op 3 juni 2022 het getuigenverhoor aan de zijde van de vrouw voortgezet. Vervolgens is het getuigenverhoor aan de zijde van de vrouw gesloten.
De advocaat van de man heeft verklaard zich te willen beraden over het voorbrengen van getuigen in contra-enquête.
2.7.
De man heeft niet aangegeven of hij op zijn beurt getuigen wenste voor te brengen, maar heeft een conclusie na enquête genomen. De advocaat van de vrouw heeft tegen deze gang van zaken bezwaar gemaakt omdat de zaak voor uitlaten over de gewenste voortgang stond, niet voor het nemen van een conclusie. Dit bezwaar heeft de rechtbank gepasseerd en de conclusie toegelaten en de vrouw in de gelegenheid gesteld een antwoordconclusie na enquête in te dienen. De vrouw heeft vervolgens een antwoordconclusie na enquête genomen.
2.8.
De man benadrukt nogmaals dat de kinderen niet bij het ondertekenen van de overeenkomst aanwezig waren. Hij noemt de verbazing van de vrouw naar de kinderen gespeeld en stelt dat de vrouw wel op de hoogte was van de lening tijdens het huwelijk van partijen. Hij verklaart dat de lening uit 2007 in de plaats is gekomen voor een lening uit 2004 en dat de genoemde [bedrijf] ziet op [bedrijf] , de bemiddelaar tussen partijen en Interbank bij de overeenkomst in 2004. Hij wijst er op dat uit zijn productie 4 blijkt dat die lening uit 2004 is gebruikt om een eerdere lening van partijen bij IDM Bank af te lossen, dus niet voor de aanschaf van een auto en dat uit zijn productie 7 blijkt dat van de lening uit 2007 € 37.520,- is gebruikt om de eerdere lening bij Interbank uit 2004 af te lossen en een bedrag van € 5.972,- om een lening bij Cardif af te lossen, dus ook niet voor de aanschaf van een auto.
De man wijst er op dat de vrouw in haar aangifte bij de politie verklaart dat zij gedurende het huwelijk regelmatig brieven van Interbank kreeg waarin de achterstand in aflossing van het krediet van € 44.000,- stond en stelt dat hieruit blijkt dat de vrouw hier wel degelijk van op de hoogte was. De man betwist nadrukkelijk dat er sprake was van een of meer koffers met codes en wijst er op dat toen hij na de voorlopige voorziening in de echtscheidingsprocedure thuiskwam van zijn werk hij het huis niet meer in kon en dat zijn koffer met kleding in de gang klaar stond, zodat als er al een of meer koffers met code zouden zijn die bij de vrouw zijn achtergebleven.
Hij concludeert dat de kinderen en zijn schoondochter alleen hebben verklaard en kunnen verklaren wat zij van de vrouw gehoord hebben.
2.9.
De vrouw stelt in haar antwoordconclusie na enquête dat de man zijn belangrijke papieren altijd bewaarde in een koffertje waarvan alleen hij de code kende en zij stelt dat het zeer aannemelijk is dat de man het origineel van de kredietovereenkomst 2007 in dat koffertje bewaarde en bewust heeft achtergehouden om het deskundigenonderzoek te frustreren. Zij wijst er op dat alle getuigen hebben verklaard over een koffer of tas met een cijferslot en dat het koffertje niet meer bij haar thuis ligt.
De vrouw betwist nogmaals nadrukkelijk dat zij bekend was met de kredietovereenkomst uit 2007 of dat zij die kredietovereenkomst heeft ondertekend, of dat zij de man toestemming heeft gegeven om die lening aan te gaan. Zij verklaart dat dit ook uit de getuigenverklaringen volgt omdat de getuigen verklaren dat zij erg overstuur raakte toen zij achter het krediet kwam en dat zij van niets af wist.
Zij benadrukt dat alle getuigen ook hebben verklaard dat de man niet alleen de financiën van partijen beheerde maar ook de financiën van de andere gezinsleden en hun bankpas in bezit had en uit hun naam financiële verplichtingen is aangegaan.
De vrouw voert verder aan dat zij niet een beeld heeft geschetst dat de man met het geld uit de kredietovereenkomst een auto heeft gekocht en wijst er op dat het haar zoon [betrokkene 3] is die heeft verklaard dat de man hem ertoe gedwongen heeft een lening op zijn naam af te sluiten voor de aankoop van een Mercedes voor de man zelf.
De vrouw betwist dat zij tijdens haar huwelijk regelmatig brieven van Interbank ontving en dus op de hoogte was van het krediet. De man beheerde altijd de financiën en was ook degene die de post ophaalde. Zij stelt dat zij pas in het kader van de echtscheidingsprocedure met deze lening bekend is geworden. Zij betwist dat de man na de voorlopige voorzieningenprocedure niet meer in de woning is geweest of dat zij iets voor de man had klaargelegd. Zij verklaart dat de man een eigen sleutel had en zijn spullen zelf uit de woning heeft gehaald.
Zij concludeert dat zij erin is geslaagd om te bewijzen dat de handtekening op de kredietovereenkomst niet van haar is, dat zij de man geen toestemming heeft gegeven om de kredietovereenkomst te sluiten en geld te lenen en dat de man haar handtekening heeft vervalst of heeft doen vervalsen en zo de kredietovereenkomst namens de vrouw heeft ondertekend.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de deskundige geen volledig onderzoek heeft kunnen uitvoeren naar de handtekening van de vrouw onder de kredietovereenkomst omdat door partijen geen origineel exemplaar van de overeenkomst met originele handtekeningen aan hem ter beschikking gesteld is c.q. kon worden. Uitgaande van de door de deskundige ontvangen kopieën van de kredietovereenkomst heeft hij wel verklaard dat de handtekeningen die afkomstig zouden zijn van de vrouw gelijkenis vertoonden met de door de vrouw aangeleverde referentiehandtekeningen.
Gelet op deze uitkomst kan echter nog altijd niet met voldoende mate van zekerheid worden geoordeeld dat de handtekening van de vrouw op de kredietovereenkomst niet van haar afkomstig is maar is vervalst. Hieruit volgt dat, zoals ook overwogen in randnummer 4.9 van het tussenvonnis, ook de vraag nog beantwoord moet worden of de kredietovereenkomst buiten instemming van de vrouw is aangegaan.
2.11.
In verband met het antwoord op die vraag heeft de vrouw de getuigen doen horen.
Mevrouw [betrokkene 1] heeft, voor zover hier relevant, samengevat verklaard dat zij als gezin niet wisten dat de man achter de rug van de vrouw om geld had geleend bij Interbank, maar dat de vrouw op een gegeven moment een brief van de Interbank ontving waarin stond dat zij rond de € 350 tot € 400 euro per maand moest terugbetalen en dat de vrouw haar heeft verteld dat zij van niets wist.
2.12.
De getuige [betrokkene 2] heeft, voor zover hier relevant, samengevat verklaard dat hij tot aan de scheiding van zijn ouders hierover niets wist en dat hij na de scheiding van zijn moeder heeft gehoord dat zij van de lening niet op de hoogte was.
2.13.
De getuige [betrokkene 3] heeft, voor zover hier relevant, samengevat verklaard dat de vrouw een brief ontving van Interbank over een lening en dat zij moest meebetalen en dat zij toen laaiend was, omdat de man haar niets verteld had, en in paniek was, maar dat hij niet weet hoe de leningen zijn afgesloten omdat de man daar niets over heeft verteld. Verder heeft hij verklaard dat hij de leningovereenkomst niet heeft gezien.
2.14.
De getuige [betrokkene 4] heeft, voor zover hier relevant, samengevat verklaard dat de vrouw overstuur was na ontvangst van de brief en dat de vrouw nooit heeft geweten van de lening omdat de man altijd de post deed en de financiën beheerde.
Verder heeft zij verklaard dat zij de bewuste handtekening die van de vrouw zou zijn thuis op één papier over de lening heeft gezien waar twee handtekeningen op stonden maar dat de vrouw haar handtekening altijd heel anders zet en dat de handtekening dus vervalst is door de man. Dat de vrouw van niets wist, weet ze omdat zij heel geschrokken reageerde, begon te huilen en zei dat ze er niets van af wist.
2.15.
De vrouw heeft als partijgetuige, voor zover hier relevant, samengevat verklaard dat zij een brief thuis kreeg van Interbank, zag hoeveel geld er was geleend en daarover later ruzie heeft gemaakt met de man en hem heeft gevraagd of hij dat wel kon betalen. Verder heeft zij verklaard dat zij van niets wist en nergens met de man heen gegaan is om geld te lenen. Zij heeft verklaard dat de man haar handtekening heeft vervalst en bij verschillende banken geld heeft geleend, maar dat zij de leningovereenkomst nooit heeft gezien en niet weet of de handtekening op die overeenkomst lijkt op haar handtekening.
2.16.
De rechtbank overweegt als volgt. De dochter, zoons en schoondochter van partijen kunnen feitelijk alleen maar verklaren dat de man de financiën beheerde en dat de vrouw hen heeft
vertelddat zij nergens van wist. Dit is echter onvoldoende om op basis daarvan te oordelen dat de man de lening is aangegaan buiten instemming van de vrouw. De verklaring van [betrokkene 3] dat de man hem dwong op zijn eigen naam een lening aan te gaan ten behoeve van de man voor de aankoop van een auto, gaat het bestek van de bewijsopdracht aan de vrouw te buiten. Weliswaar heeft de vrouw als partijgetuige (nogmaals) betwist dat zij bekend was met de lening maar de bewijslast hiervan rust op haar en op grond van het bepaalde in artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan haar verklaring hierover geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van (ander) onvolledig bewijs. Dergelijk ander onvolledig bewijs ontbreekt echter, zodat wordt geoordeeld dat de vrouw niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de lening buiten haar instemming is aangegaan.
2.17.
Zoals in r.o. 4.9 van het tussenvonnis is overwogen betekent dit dat de primaire vorderingen van de vrouw niet toewijsbaar zijn. Over de subsidiaire vorderingen van de vrouw is in r.o. 4.10 en 4.11 van het tussenvonnis al een voorlopige beslissing genomen. Deze beslissingen zijn thans aan de orde en zullen hierna onder ‘de beslissing’ worden vastgelegd.
2.18.
Omdat partijen voormalig echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
2.19.
Uit de eindnota van de deskundige blijkt dat de kosten € 786,50 inclusief btw bedragen. Deze kosten zijn hangende de procedure voorlopig in debet gesteld. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat partijen deze kosten ieder voor de helft voor hun rekening dienen te nemen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Turkse recht van toepassing is;
3.2.
bepaalt dat de schuld aan Interbank (nummer [rekeningnummer]) wordt toegerekend aan het persoonlijk vermogen van de man en volledig door hem dient te worden gedragen;
3.3.
veroordeelt partijen ieder een bedrag van € 393,25 te betalen, zijnde telkens de helft van de kosten van het deskundigenbericht ad € 786,50 (inclusief btw), voor welke betaling partijen een nota met betaalinstructies zullen ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.4.
verklaart de beslissingen in r.o. 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155