Geschil11. In geschil is of de ex-partner gedurende heel 2018 kan worden aangemerkt als de fiscaal partner van eiseres. Ook is dan in geschil of eiseres recht heeft op een hogere hypotheekrenteaftrek en alimentatieaftrek. Tot slot is in geschil of het eigenwoningforfait op een te hoog bedrag is vastgesteld.
12. Eiseres beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en heeft onder meer aangevoerd dat zij het onterecht vindt dat zij slechts recht heeft op 50% hypotheekrenteaftrek terwijl zij alle hypotheeklasten voor de woning, geheel 2018, voor haar rekening heeft genomen. Haar ex-partner heeft niets betaald. Verder heeft eiseres gesteld dat zij weliswaar in de woning is blijven woning, nadat de ex-partner was uitgeschreven, maar niet op eigen initiatief, zij heeft daarvoor toestemming van de rechter gevraagd en gekregen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
13. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
15. Ter zitting is verweerder voorgehouden dat de rechtbank van oordeel is dat het beroep van eiseres ontvankelijk moet worden geacht. Eiseres heeft verklaard dat zij de uitspraak op bezwaar pas in de week nà 10 juni 2021 heeft ontvangen en verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de enkele verwijzing naar een schermafdruk van de bezwaaradministratie de verzending op of omstreeks 10 juni 2021 niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verklaard hiermee in te stemmen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij en haar ex-partner voor het gehele jaar 2018 als fiscaal partners aangemerkt moeten worden. Weliswaar stond haar ex-partner per [dag] februari 2018 op een ander adres ingeschreven maar feitelijk woonde hij nog tot augustus 2018 bij haar in de woning, aldus eiseres.
17. Artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt, voor zover van belang:
“1. Inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. Bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene tot wiens bezit die bestanddelen behoren.
(…)
5. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, zijn gemeenschappelijke inkomensbestanddelen:
a. belastbare inkomsten uit eigen woning;
b. het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;
c. de persoonsgebonden aftrek.
(…)
7. Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft wordt hij voor de toepassing van dit artikel geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. De keuze wordt gemaakt bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige of zijn partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is als bedoeld in artikel 7.8.”
18. Artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geeft een nadere invulling aan het begrip ‘partner’. In het artikel is daarover, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
2. Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.”
19. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en de ex-partner in 2017 al zijn gescheiden. Tot [dag] februari 2018 stonden zij op hetzelfde adres, namelijk het adres van de woning, ingeschreven. Tot dat moment konden zij, op grond van het hiervoor genoemde artikel 5a van de AWR, als partners worden aangemerkt. Artikel 2.17, zevende lid, van de Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid om voor het hele jaar als partners aangemerkt te worden, maar daar moet dan voor worden gekozen bij het doen van aangifte. Nu uit de aangifte van eiseres niet volgt dat die keuze is gemaakt, kunnen zij en haar ex-partner slechts voor een deel van het jaar 2018 als fiscaal partners worden aangemerkt. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn dan niet aan te merken als gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, dat staat in artikel 2.17, vijfde lid, van de Wet IB 2001.
20. Artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag is van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. Onder eigenwoningschuld moet op grond van artikel 3.119a van de Wet IB 2001 worden verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met een eigen woning. Op grond van artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt, voor zover van belang, onder eigen woning verstaan een gebouw met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat.
21. Vaststaat dat eiseres en de ex-partner in het onderhavige jaar beiden eigenaar waren van de woning en dat zij samen schulden zijn aangegaan in verband met de aankoop van de woning. Eiseres heeft een groot deel (tot 1 november 2018) van het onderhavige jaar met haar kinderen in de woning gewoond en zij stond het gehele jaar op het adres van de woning ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De woning gold derhalve als haar hoofdverblijf. Eiseres en de ex-partner zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning. Dit een en ander leidt tot het oordeel dat de woning eiseres voor 50% op grond van eigendom ter beschikking staat als hoofdverblijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woning voor eiseres voor 50% kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Nu de woning voor 50% kwalificeert als eigen woning kan ook slechts 50% van de door eiseres aangegane schuld worden aangemerkt als eigenwoningschuld. Eiseres heeft daarom in het onderhavige jaar alleen recht op aftrek voor 50% van de betaalde (hypotheek)rente. Hieraan doet niet af dat zij het hele bedrag en dus ook het deel van de (hypotheek)rente van haar ex-partner heeft betaald en dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de (hypotheek)schuld. Nu eiseres en haar ex-partner geen alimentatie-/onderhoudsverplichting zijn overeengekomen, is de rente ook niet aftrekbaar als partneralimentatie. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het beroep van eiseres niet slaagt.
22. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat het eigenwoningforfait op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet zomaar, op eigen initiatief, in de woning is blijven wonen maar dat ze daarvoor toestemming heeft gevraagd aan de rechter en die toestemming ook heeft gekregen. Het is volgens eiseres dan ook niet eerlijk dat er een bedrag voor het woongenot bij haar inkomen is opgeteld vanaf het moment dat haar ex-partner niet meer ingeschreven stond op het adres van de woning. Eiseres heeft namelijk alle hypotheeklasten, ook die van de ex-partner, betaald in die periode, om te voorkomen dat het huis zou worden geveild en zij met de kinderen op straat zou komen te staan.
23. De rechtbank heeft begrip voor de situatie waarin eiseres zich heeft bevonden en wil eiseres meegeven dat zij een regresrecht heeft om van haar ex-partner een deel van de betaling – het deel dat voor rekening van de ex-partner had moeten komen – te vorderen van het bedrag dat zij heeft betaald. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder het eigenwoningforfait op een juist bedrag heeft vastgesteld. De woning was in het jaar 2018 ook nog voor 50% in eigendom van de ex-partner maar de ex-partner stond vanaf [dag] februari 2018 niet meer ingeschreven op het adres van de woning. Eiseres is blijven wonen in de woning en ook ingeschreven blijven staan op het adres van de woning. Het gebruiken door eiseres van de 50% eigendom van de woning van de ex-partner terwijl die daar niet meer woont, wordt gezien als woongenoot. Hieraan wordt een waarde toegekend die wordt opgeteld bij het eigenwoningforfait. Ook op dit punt kan het beroep van eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet slagen.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.