ECLI:NL:RBNHO:2022:9704

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3928
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale partnerschap en hypotheekrenteaftrek in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de fiscale partnerschap en de hypotheekrenteaftrek voor het jaar 2018. Eiseres, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met haar ex-partner, heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, omdat zij meende dat zij en haar ex-partner voor het gehele jaar 2018 als fiscaal partners moesten worden aangemerkt. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, met als gevolg dat eiseres slechts recht had op 50% van de hypotheekrenteaftrek, ondanks dat zij de volledige hypotheeklasten had betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar ex-partner in 2018 ieder voor 50% eigenaar waren van de woning en dat er geen alimentatieverplichting was overeengekomen. Hierdoor kon eiseres niet voor het gehele jaar als fiscaal partner worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait correct waren vastgesteld door de inspecteur. Eiseres had geen recht op een hogere hypotheekrenteaftrek, omdat de ex-partner niet gedurende het gehele jaar als fiscaal partner kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de inspecteur.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor fiscaal partnerschap en de gevolgen daarvan voor de aftrekbaarheid van hypotheekrente en het eigenwoningforfait. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres een regresrecht heeft om van haar ex-partner een deel van de betaalde hypotheeklasten te vorderen, maar dat dit geen invloed heeft op de fiscale beoordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3928

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 3 december 2020 een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan.
Het verzoek is door verweerder afgewezen op 2 maart 2021.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 21 december 2021 uitspraak buiten zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan en het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres is hiertegen in verzet gekomen. Bij uitspraak van 20 juni 2022 is het verzet gegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [inspecteur] en mr. [inspecteur 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is van [datum] 2005 tot [datum 1] 2017 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [naam] (de ex-partner). Samen hebben zij drie kinderen. In de echtscheidingsbeschikking zijn geen afspraken gemaakt over een partneralimentatieverplichting.
2. In 2007 hebben eiseres en de ex-partner samen een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] (de woning) waarvan zij, ook in het onderhavige jaar 2018, beiden voor 50% eigenaar waren.
3. Eiseres stond het hele jaar 2018 ingeschreven op het adres van de woning. De ex-partner stond tot [dag] februari 2018 ingeschreven op het adres van de woning. Vanaf [dag] februari 2018 stond de ex-partner ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Feitelijk is de ex-partner tot augustus 2018 in de woning blijven wonen. Eiseres is op [dag 2] november 2018 verhuisd naar [plaats 3] maar heeft dus tot eind 2018 ingeschreven gestaan op het adres van de woning.
4. De woning is in 2019 verkocht aan een derde.
5. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 332 belastingrente in rekening gebracht. Bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de door eiseres ingediende aangifte.
6. Met dagtekening 3 december 2020 heeft eiseres een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ingediend. Het verzoek zag onder meer op het aanmerken als fiscaal partners van eiseres en haar ex-echtgenote voor het gehele jaar 2018, waardoor de hypotheekrenteaftrek volledig, voor 100%, bij eiseres in aanmerking genomen kan worden.
7. Verweerder heeft het verzoek bij brief van 2 maart 2021 afgewezen.
8. Hiertegen heeft eiseres op 9 april 2021 (ontvangen door verweerder op 13 april 2021) bezwaar gemaakt.
9. Met dagtekening 10 juni 2021 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Beoordeling van uw bezwaar

Fiscaal partnerschap
[Eiseres] en zijn [rechtbank leest: haar] ex-partner waren gehuwd in gemeenschap van goederen. In het jaar 2018 was er geen sprake van fiscaal partnerschap, het bedrag van de hypotheekrente kan niet vrij worden toegerekend. Op grond van artikel 5a lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen zijn [eiseres] en haar ex-partner vanaf [dag 3] februari 2018 niet langer aan te merken als fiscaal partner. Zij hebben evenmin gekozen voor fictief partnerschap voor het gehele jaar. Nu [eiseres] en haar ex-partner niet gedurende het gehele jaar 2018 fiscaal partner waren, kunnen de belastbare inkomsten uit eigen woning niet worden aangemerkt als gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, artikel 2.17 lid 5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
Eigen woning: eigenwoningforfait
In het aangiftebiljet van 10 november 2020 is er € 4.725 bij het eigenwoningforfait aangegeven. Uit de mij ter beschikking staande gegeven blijkt dat [eiseres] voor 50% eigenaar is van de woning aan de [adres] , (…) te [plaats] . Deze woning had in 2018 een WOZ-waarde van € 675.000. Het eigenwoningforfait is daarom vastgesteld op € 2.363 (€ 675.000 * 0,70% * 50%). Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.
Eigen woning: aftrekbare rente
Ieder van de echtgenoten heeft voor de helft een eigenwoningschuld. Degene met een eigenwoningschuld is juridisch verplicht de rente daarover te betalen. Deze rente drukt dus in juridische zin voor de helft op de ex-echtgenote [rechtbank leest: ex-echtgenoot]. Dat [eiseres] in 2018 alle hypotheekrente heeft betaald maakt dit niet anders, nu uw client immers voor de helft van de hypothecaire geldlening een eigenwoningschuld heeft. Voorst [rechtbank leest: voorts] is er geen sprake van een situatie waarin het economisch eigendom van de woning voor meer dan 50% bij [eiseres] berust. In het aangiftebiljet van 10 november 2020 is er € 26.800 aan aftrekbare rente aangegeven. [Eiseres] is voor 50% eigenaar van de woning en daarom is er 50% van de betaalde rente aftrekbaar. Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat er € 26.800 aan aftrekbare rente in betaald in 2018. De aftrekbare rente in de definitieve aanslag is vastgesteld op € 13.400 (€ 26.800 * 50%). Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.
Ontvangen alimentatie
Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat [eiseres] is blijven wonen in de woning aan de [adres] , (…) te [plaats] in 2018. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt, dat er geen afspraken zijn gemaakt over partneralimentatie, maar wel over de echtelijke woning. De ex-partner had de mogelijkheid om de woning over te nemen en [eiseres] van de schuld te ontslaan. Echter, dit is niet gebeurd en de woning is tenslotte verkocht aan derde(n). Het woongenot vormt voor [eiseres] een belaste uitkering in de vorm van ontvangen alimentatie in natura. Dit betekent dat het deel van het eigenwoningforfait van de ex-partner als ontvangen partneralimentatie bij [eiseres] vastgesteld dient te worden. Er is daarom € 2.362 aan ontvangen alimentatie vastgesteld in de definitieve aanslag. Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.”
10. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld dat door de rechtbank is ontvangen op 27 juli 2021.

Geschil11. In geschil is of de ex-partner gedurende heel 2018 kan worden aangemerkt als de fiscaal partner van eiseres. Ook is dan in geschil of eiseres recht heeft op een hogere hypotheekrenteaftrek en alimentatieaftrek. Tot slot is in geschil of het eigenwoningforfait op een te hoog bedrag is vastgesteld.

12. Eiseres beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en heeft onder meer aangevoerd dat zij het onterecht vindt dat zij slechts recht heeft op 50% hypotheekrenteaftrek terwijl zij alle hypotheeklasten voor de woning, geheel 2018, voor haar rekening heeft genomen. Haar ex-partner heeft niets betaald. Verder heeft eiseres gesteld dat zij weliswaar in de woning is blijven woning, nadat de ex-partner was uitgeschreven, maar niet op eigen initiatief, zij heeft daarvoor toestemming van de rechter gevraagd en gekregen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
13. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
15. Ter zitting is verweerder voorgehouden dat de rechtbank van oordeel is dat het beroep van eiseres ontvankelijk moet worden geacht. Eiseres heeft verklaard dat zij de uitspraak op bezwaar pas in de week nà 10 juni 2021 heeft ontvangen en verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de enkele verwijzing naar een schermafdruk van de bezwaaradministratie de verzending op of omstreeks 10 juni 2021 niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verklaard hiermee in te stemmen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Fiscaal partnerschap
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij en haar ex-partner voor het gehele jaar 2018 als fiscaal partners aangemerkt moeten worden. Weliswaar stond haar ex-partner per [dag] februari 2018 op een ander adres ingeschreven maar feitelijk woonde hij nog tot augustus 2018 bij haar in de woning, aldus eiseres.
17. Artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt, voor zover van belang:
“1. Inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. Bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene tot wiens bezit die bestanddelen behoren.
(…)
5. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, zijn gemeenschappelijke inkomensbestanddelen:
a. belastbare inkomsten uit eigen woning;
b. het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;
c. de persoonsgebonden aftrek.
(…)
7. Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft wordt hij voor de toepassing van dit artikel geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. De keuze wordt gemaakt bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige of zijn partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is als bedoeld in artikel 7.8.”
18. Artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geeft een nadere invulling aan het begrip ‘partner’. In het artikel is daarover, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
2. Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.”
19. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en de ex-partner in 2017 al zijn gescheiden. Tot [dag] februari 2018 stonden zij op hetzelfde adres, namelijk het adres van de woning, ingeschreven. Tot dat moment konden zij, op grond van het hiervoor genoemde artikel 5a van de AWR, als partners worden aangemerkt. Artikel 2.17, zevende lid, van de Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid om voor het hele jaar als partners aangemerkt te worden, maar daar moet dan voor worden gekozen bij het doen van aangifte. Nu uit de aangifte van eiseres niet volgt dat die keuze is gemaakt, kunnen zij en haar ex-partner slechts voor een deel van het jaar 2018 als fiscaal partners worden aangemerkt. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn dan niet aan te merken als gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, dat staat in artikel 2.17, vijfde lid, van de Wet IB 2001.
Hypotheekrenteaftrek
20. Artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag is van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. Onder eigenwoningschuld moet op grond van artikel 3.119a van de Wet IB 2001 worden verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met een eigen woning. Op grond van artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt, voor zover van belang, onder eigen woning verstaan een gebouw met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat.
21. Vaststaat dat eiseres en de ex-partner in het onderhavige jaar beiden eigenaar waren van de woning en dat zij samen schulden zijn aangegaan in verband met de aankoop van de woning. Eiseres heeft een groot deel (tot 1 november 2018) van het onderhavige jaar met haar kinderen in de woning gewoond en zij stond het gehele jaar op het adres van de woning ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De woning gold derhalve als haar hoofdverblijf. Eiseres en de ex-partner zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning. Dit een en ander leidt tot het oordeel dat de woning eiseres voor 50% op grond van eigendom ter beschikking staat als hoofdverblijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de woning voor eiseres voor 50% kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Nu de woning voor 50% kwalificeert als eigen woning kan ook slechts 50% van de door eiseres aangegane schuld worden aangemerkt als eigenwoningschuld. Eiseres heeft daarom in het onderhavige jaar alleen recht op aftrek voor 50% van de betaalde (hypotheek)rente. Hieraan doet niet af dat zij het hele bedrag en dus ook het deel van de (hypotheek)rente van haar ex-partner heeft betaald en dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de (hypotheek)schuld. Nu eiseres en haar ex-partner geen alimentatie-/onderhoudsverplichting zijn overeengekomen, is de rente ook niet aftrekbaar als partneralimentatie. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het beroep van eiseres niet slaagt.
Eigenwoningforfait
22. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat het eigenwoningforfait op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet zomaar, op eigen initiatief, in de woning is blijven wonen maar dat ze daarvoor toestemming heeft gevraagd aan de rechter en die toestemming ook heeft gekregen. Het is volgens eiseres dan ook niet eerlijk dat er een bedrag voor het woongenot bij haar inkomen is opgeteld vanaf het moment dat haar ex-partner niet meer ingeschreven stond op het adres van de woning. Eiseres heeft namelijk alle hypotheeklasten, ook die van de ex-partner, betaald in die periode, om te voorkomen dat het huis zou worden geveild en zij met de kinderen op straat zou komen te staan.
23. De rechtbank heeft begrip voor de situatie waarin eiseres zich heeft bevonden en wil eiseres meegeven dat zij een regresrecht heeft om van haar ex-partner een deel van de betaling – het deel dat voor rekening van de ex-partner had moeten komen – te vorderen van het bedrag dat zij heeft betaald. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder het eigenwoningforfait op een juist bedrag heeft vastgesteld. De woning was in het jaar 2018 ook nog voor 50% in eigendom van de ex-partner maar de ex-partner stond vanaf [dag] februari 2018 niet meer ingeschreven op het adres van de woning. Eiseres is blijven wonen in de woning en ook ingeschreven blijven staan op het adres van de woning. Het gebruiken door eiseres van de 50% eigendom van de woning van de ex-partner terwijl die daar niet meer woont, wordt gezien als woongenoot. Hieraan wordt een waarde toegekend die wordt opgeteld bij het eigenwoningforfait. Ook op dit punt kan het beroep van eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet slagen.
Slotsom
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.