ECLI:NL:RBNHO:2022:9696

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6226
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen dwangbevel en naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de Belastingdienst inzake een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete. Eiser, die niet is verschenen op de zitting, heeft beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslag van € 5.519 en een boete van € 5.514, opgelegd voor het tijdvak van 20 juni 2016 tot en met 7 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het beroep tegen het dwangbevel niet kan worden ingesteld, aangezien een dwangbevel geen beschikking is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Daarnaast is het beroep tegen de naheffingsaanslag te laat ingediend, waardoor het ook om die reden niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze en tijdig is verzonden, en dat eiser geen rechtvaardiging heeft gegeven voor de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, afdeling Autoheffingen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 20 juni 2016 tot en met 7 juni 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 5.519, alsmede bij beschikking een boete van € 5.514.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en [inspecteur 1] . Eiser is niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 juli 2022 aan eiser op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 15 juli 2022 om 11:37 uur op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont vanaf zijn geboorte in Nederland. Op 8 juni 2020 om 18:20 uur is door de Douane vastgesteld dat eiser gebruik maakte van de openbare weg in Nederland met het motorrijtuig met het [land] kenteken [#] . Hiervan is een meldingsformulier opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
2. Tot 20 juni 2016 had het in 1 genoemde motorrijtuig het Nederlandse kenteken [kenteken] , vervolgens had het motorrijtuig het [land] kenteken [#] en vanaf 16 november 2021 weer het Nederlandse kenteken [kenteken] .
3. Ter zake van het in 1 genoemde gebruik van de openbare weg in Nederland heeft verweerder eiser met dagtekening 28 oktober 2020 de onderhavige naheffingsaanslag en de boete opgelegd.
4. Eiser heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 20 oktober 2020 en is op 8 december 2020 bij verweerder ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
5. Op 25 maart 2021 is bij verweerder een e-mailbericht binnengekomen van [naam] dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“Afgelopen week heb ik u gesproken met betrekking tot mijn clientèle [eiser].
[Eiser] heb ik gevraagd om met bewijs te komen, zodat ook echt blijkt dat hij de auto nooit kon bezitten of enigszins met een kenteken uit Monaco zou rijden. Daarbij blijft ik het vreemd vinden dat hij aangeslagen wordt alsof het zijn auto is.
De auto is inmiddels verkocht door zijn relatie in [land]
Hierbij stuur ik u meest mogelijke informatie die wij voorhanden hebben.
Daarbij als laatste opmerking dat mijn clientèle altijd netjes zijn afdrachten doet richting belastingdienst in het geen wat hij moet nakomen.
Ik hoop u hiermee te overtuigen dat mijn clientèle echt niet deze dure auto op zijn naam heeft staan.”
6. Per brief van 29 september 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de naheffingsaanslag nog niet was betaald en dat als de naheffingsaanslag niet vóór 22 oktober 2021 zou zijn betaald, aan eiser een dwangbevel zou worden gestuurd.
7. Per brief van 29 oktober 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de “beslissing van 29 september 2021”. In deze brief zet eiser uiteen waarom hij met de auto heeft gereden en waarom de naheffingsaanslag zijns inziens ten onrechte is opgelegd. Verweerder heeft deze brief op 8 november 2021 ter behandeling als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank waar de brief op 11 november 2021 is ontvangen.

Geschil8. In geschil is of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Voor de standpunten en conclusies van partijen wordt verwezen naar de stukken.

Beoordeling van het geschil
9. De brief van eiser van 29 oktober 2021 is in eerste instantie gericht tegen de aankondiging dat tegen hem een dwangbevel zou worden uitgevaardigd. Voor zover het beroep moet worden geacht daartegen te zijn gericht is het niet-ontvankelijk omdat zowel een dwangbevel als de aankondiging daarvan geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is. Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat niet tegen een dwangbevel, maar wel tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in rechte kan worden opgekomen bij de burgerlijke rechter.
10. In de brief van 29 oktober 2021 laat eiser weten dat hij het niet eens is met de naheffingsaanslag. In zoverre kan de brief worden geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 5 maart 2021 en is de brief aan te merken als een daartegen gericht beroepschrift. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 5 maart 2021. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 16 april 2021. Het beroepschrift – zie 10 hiervoor – is op 11 november 2021 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
12. Eiser heeft bovengenoemde data niet weersproken. Eiser heeft aangevoerd dat hij direct na ontvangst van de naheffingsaanslag met de boete contact heeft opgenomen met de Belastingdienst en dat hij daar met verschillende mensen contact heeft gehad maar steeds van het kastje naar de muur werd gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. Eiser had immers in ieder geval tijdig beroep kunnen instellen, zo nodig op nader aan te voeren gronden. Verweerder heeft aangevoerd dat er contact is geweest met [naam] op 25 maart 2021, van wie het in 5 genoemde emailbericht afkomstig was en die zich als gemachtigde van eiser heeft gesteld, hetgeen eiser ook bekend was en kennelijk zijn instemming had, en later met eiser zelf. Volgens eiser zou [naam] , door wie eiser zich liet bijstaan, niet tijdig beroep hebben ingesteld omdat hij grote problemen had, hetgeen [naam] niet aan eiser zou hebben verteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven.
13. Gelet op het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.