Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek van [verzoeker 1]
4.Het verzoek van [verzoeker 2]
5.De beoordeling
“voor een (voorlopig, ten behoeve van de overdrachtsbelasting) vastgestelde waarde ad € 395.000,00”. Deze terloopse opmerking is door [verzoeker 1] niet nader toegelicht of onderbouwd. Dat de waardebepaling bij de levering van het onroerend goed een voorlopig karakter zou hebben, en alleen betrekking had op de berekening van de overdrachtsbelasting, vindt ook geen steun in het onder de feiten geciteerde beding in de notariële akte. Daarin is bepaald dat de door [verzoeker 2] verschuldigde overdrachtsbelasting € 8.690,00 bedraagt, vanwege de waarde van het onroerend goed van € 395.000,00, zoals deze is opgenomen in de berekening van het aandeel van de vennoot [verzoeker 1] . Dit is in lijn met de stelling van [verzoeker 2] dat het onroerend goed definitief is verdeeld op basis van een waarde van € 395.000,00.