ECLI:NL:RBNHO:2022:9636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
9880324 CV EXPL 22-2876
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van advocaatkosten na afspraak tussen partijen

In deze civiele zaak vordert eiseres, Henrike Gertrude, de terugbetaling van de helft van de door haar betaalde advocaatkosten van gedaagde, Yori. De vordering is gebaseerd op een afspraak die gedaagde in een e-mailcorrespondentie van 13 augustus 2020 met eiseres heeft gemaakt, waarin hij instemde met het betalen van de helft van de advocaatkosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, omdat de afspraak tussen partijen duidelijk was en gedaagde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Eiseres had eerder een bedrag van € 2.824,26 aan advocaatkosten betaald, en vorderde nu € 1.994,91, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter oordeelde dat de wettelijke rente pas vanaf de dag van dagvaarding toewijsbaar was, en dat de buitengerechtelijke incassokosten beperkt moesten worden tot het tarief zoals vermeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde voerde aan dat hij op het moment van de afspraak handelingsonbekwaam was door een faillissement, maar de kantonrechter wees dit verweer af, omdat het faillissement op het moment van de afspraak al was opgeheven. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres grotendeels toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.623,95, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9880324 \ CV EXPL 22-2876
Uitspraakdatum: 5 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Henrike Gertrude [eiseres]
wonende en zaakdoende te [plaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. E.P. Schölvinck
tegen
Yori [gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van de helft van door [eiseres] betaalde advocaatkosten. Deze vordering wordt toegewezen, omdat [gedaagde] in e-mailcorrespondentie van 13 augustus 2020 met [eiseres] heeft afgesproken dat hij de helft van deze advocaatkosten zou betalen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden beperkt tot het tarief zoals vermeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 3 mei 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] wilden samen ‘[bedrijf 1]’ oprichten. De intenties van partijen zijn vastgelegd in een ‘Principe Akkoord Samenwerking’ (hierna ook te noemen: het principe akkoord) dat partijen op 23 december 2019 hebben ondertekend.
2.2.
Ter kennismaking hebben partijen een seizoen samengewerkt. Tot een verdere samenwerking of tot oprichting van het [bedrijf 1] is het echter niet gekomen.
2.3.
Bij declaratie van 19 maart 2020 heeft Kock Van Grondelle Advocaten aan ‘[bedrijf 2]’ een bedrag van € 2.824,26 in rekening gebracht wegens verrichte juridische werkzaamheden. Die declaratie is door [eiseres] betaald.
2.4.
Bij aangetekende brief van haar gemachtigde van 4 juni 2020 (door [gedaagde] ontvangen op 5 juni 2020) heeft [eiseres] [gedaagde] een ingebrekestelling gestuurd met betrekking tot diverse in verband met de samenwerking tussen partijen gemaakte kosten, waaronder bovengenoemde advocaatkosten. Zij heeft [gedaagde] bij die brief gemaand binnen vijftien dagen na ontvangst van die brief die kosten te betalen of een redelijk betalingsvoorstel te doen.
2.5.
Bij e-mail van haar gemachtigde van 8 juli 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] nogmaals aangeschreven tot het doen van een betalingsvoorstel.
2.6.
Bij e-mail van 13 augustus 2020 (17:27 uur) heeft [gedaagde] met betrekking tot de bij bovengenoemde declaratie in rekening gebrachte advocaatkosten aan de gemachtigde van [eiseres] meegedeeld:
‘(…) ik wil daarvan de helft betalen, 50% het moet helaas in termijnen, gezien ik nog geen inkomsten geniet. Eerste betaling eind september, tweede betaling oktober, derde betaling in november, laatste betaling in december. Indien het mogelijk is zal ik eerder betalen.’
2.7.
De gemachtigde van [eiseres] heeft daarop bij e-mail van 13 augustus 2020 (18.10 uur) geantwoord: ´
Dat is hierbij afgesproken. Ik zie uw betalingen tegemoet.’
2.8.
Ondanks een op 1 oktober 2020 toegezonden betalingsherinnering is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.994,91, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 1.412,13 vanaf de dag van dagvaarding en met de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen een aantal keren bij een advocaat zijn geweest om hun samenwerking te formaliseren. Partijen hebben afgesproken dat zij de daaraan verbonden kosten van € 2.824,26 (zoals in rekening gebracht bij bovengenoemde declaratie van Kock Van Grondelle Advocaten) zouden delen. Omdat [eiseres] de volledige declaratie heeft betaald, dient [gedaagde] haar € 1.412,13 terug te betalen. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] dat niet gedaan. Door het betalingsverzuim is [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten (€ 217,65) en de wettelijke handelsrente (berekend vanaf 21 juni 2020 tot de dag van dagvaarding € 215,13) verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij op 11 juni 2019 persoonlijk failliet is verklaard. Hierdoor was hij op de datum van het sluiten van het principe akkoord (23 december 2019) handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd. Het principe akkoord is daarom vernietigbaar. Daardoor is de vordering van [eiseres] ook vernietigbaar. Overigens staan de advocaatkosten niet in het principe akkoord vermeld en heeft [gedaagde] nooit met [eiseres] gesproken over de kosten en keuze voor de advocaat.

5.De beoordeling

5.1.
Bij repliek heeft [eiseres] een afdruk uit het Centraal Insolventieregister overgelegd, waaruit blijkt dat het faillissement van [gedaagde] op 22 juli 2020 is opgeheven. [gedaagde] heeft de juistheid daarvan niet weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat.
5.2.
[gedaagde] heeft niet - of in ieder geval onvoldoende gemotiveerd - weersproken dat hij in de (onder 2.6 en 2.7. van dit vonnis aangehaalde) e-mailcorrespondentie van 13 augustus 2020 met [eiseres] heeft afgesproken dat hij de helft van de gemaakte advocaatkosten zou betalen. Het standpunt van [gedaagde] dat hij tijdens het faillissement handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd was, is niet juist. Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar slechts de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen. Dit doet er echter niet toe, omdat vaststaat dat het faillissement van [gedaagde] al was opgeheven toen hij op 13 augustus 2020 de hiervoor genoemde afspraak maakte. Gelet op die afspraak is de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 1.412,13 toewijsbaar.
5.3.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente over de gemaakte advocaatkosten. In plaats van de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW)) is echter slechts de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over die kosten toewijsbaar. Artikel 6:119a BW heeft namelijk alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst tussen partijen, dat wil zeggen de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst, niet op andere geldelijke verplichtingen (zie aant. 2 bij artikel 6:119a BW in Kluwer Tekst & Commentaar). Verder is niet gebleken dat partijen al eerder dan op 13 augustus 2020 hebben afgesproken dat [gedaagde] de helft van de advocaatkosten zou betalen. In het principe akkoord staat niets over de advocaatkosten en evenmin is een ander stuk overgelegd waaruit blijkt dat al eerder dan op 13 augustus 2020 een afspraak daarover is gemaakt. De wettelijke rente zal daarom niet worden toegewezen vanaf 21 juni 2020 zoals gevorderd, maar pas vanaf de dag van dagvaarding, omdat [eiseres] geen concrete andere verzuimdatum heeft gesteld.
5.4.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden beperkt tot een bedrag van € 211,82 overeenkomstig het tarief zoals vermeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Over dit bedrag zal geen btw worden toegewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] de btw niet kan verrekenen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt. De nakosten zijn slechts toewijsbaar zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 1.623,95, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 1.412,13 vanaf 3 mei 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,33
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 93,50 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter