ECLI:NL:RBNHO:2022:963

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/15/312338 / FA RK 21-319
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap in familiezaken met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.A. Merhottein, verzocht de rechtbank om de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man ten aanzien van hun minderjarige kind. De moeder stelde dat haar huidige partner de biologische vader van het kind is en dat de man, met wie zij eerder was getrouwd, sinds 2018 niet meer bereikbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor Nederlands recht van toepassing is. De bijzondere curator heeft geadviseerd om een DNA-test te laten uitvoeren, waaruit bleek dat de huidige partner van de moeder met een zekerheid van 99,9999% de biologische vader is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder haar stelling voldoende heeft onderbouwd en heeft het verzoek om de ontkenning van het vaderschap toegewezen. De rechtbank verklaarde de ontkenning gegrond en droeg de griffier op om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/312338 / FA RK 21-319
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 januari 2022
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A. Merhottein, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift en het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 12 januari 2021 respectievelijk 22 februari 2021;
- de beschikking van 3 maart 2021, waarbij [bijzondere curator] te Haarlem is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator van 24 maart 2021;
- de brief met bijlage van de bijzondere curator van 6 april 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 januari 2022 in aanwezigheid de moeder, bijgestaan door mr. S.A. Merhottein, en met toestemming van de rechtbank vergezeld van haar begeleidster [begeleidster] . Voorts was aanwezig [bijzondere curator] , bijzondere curator.
De man – hoewel behoorlijk opgeroepen – is niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] (Eritrea) gehuwd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij beschikking van deze rechtbank van 16 juni 2021 de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man ten aanzien van [de minderjarige] .
3.2.
De moeder baseert haar verzoeken op de stelling dat niet de man, maar haar huidige partner [huidige partner] de biologische vader van het kind is.
De moeder voert daartoe aan partijen – onafhankelijk van elkaar – uit Ethiopië zijn gevlucht. Zij hebben elkaar na lange tijd in september 2018 op Schiphol ontmoet. De man heeft toen vier dagen bij de moeder verbleven en is vervolgens weer vertrokken waarna zij geen contact meer hebben gehad. De moeder heeft de man als vermist opgegeven.
Een jaar na het laatste contact met de man heeft de moeder een nieuwe relatie gekregen, waaruit [de minderjarige] is geboren. De moeder wil dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijke situatie. Zij wil - na de echtscheiding van de man - met haar huidige partner trouwen.
3.3
Ter zitting heeft de moeder haar stelling dat de man niet de biologische vader van het kind is gehandhaafd. Haar partner is de biologische vader met wie de moeder inmiddels een tweede kindje heeft gekregen.

4.Verweer

De man is niet in de procedure verschenen.

5.Standpunt van de bijzondere curator

5.1
De bijzondere curator heeft op 16 maart 2021 met de moeder gesproken. Volgens de moeder heeft zij in september 2018 voor het laatst contact met de man gehad en sindsdien kan zij hem niet meer bereiken. De moeder stelt dat haar huidige partner de biologische vader van het kind is. De bijzondere curator heeft de moeder geadviseerd om een DNA-test te laten verrichten, omdat zij het in het belang van het kind acht dat duidelijk is wie haar verwekker is. Als het DNA-onderzoek uitwijst dat de huidige partner van de moeder de verwekker van het kind is, kan dit tevens als onderbouwing dienen in de onderhavige zaak, aldus de bijzondere curator. In dat geval acht zij het in het belang van het kind dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming kan worden gebracht met de feitelijke situatie. Hiertoe is noodzakelijk dat de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond wordt verklaard.
5.1.
Op 6 april 2021 heeft de bijzondere curator een DNA Test Rapport van DDC, gedateerd 1 april 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat [huidige partner] met een zekerheid van 99,9999% de verwekker van het kind is.
5.2
Ter zitting heeft de bijzondere curator haar advies om het verzoek toe te wijzen gehandhaafd vooral omdat met het DNA-onderzoek voldoende is aangetoond dat de man niet de verwekker van het kind is.

6.Beoordeling

6.1.
De rechtbank zal allereerst de internationaal privaatrechtelijke aspecten van deze zaak bespreken.
Rechtsmacht
6.2.
Door de omstandigheid dat de moeder en de man in ieder geval niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, moet eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Toepasselijk recht
6.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek. De beantwoording van deze vraag moet gebeuren aan de hand van de artikelen 92 en 93 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Volgens artikel 10:93, eerste lid, BW wordt de vraag of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat volgens dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Volgens artikel 10:92, eerste lid, BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Volgens het derde lid van dit artikel is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
Uit de stukken blijkt dat de moeder de Eritrese nationaliteit bezit. Volgens de moeder heeft de man ook de Eritrese nationaliteit. De man is in Nederland niet geregistreerd, zodat zijn nationaliteit niet vaststaat. De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking weliswaar overwogen dat beide partijen de Eritrese nationaliteit hebben maar ten tijde van de geboorte van het kind beschikte de moeder over een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000. Uit artikel 10:17, eerste lid, van het BW volgt dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats dan wel zijn verblijfplaats, in het geval van de moeder dus Nederlands recht.
Het voorgaande betekent dat voor de toepassing van artikel 10:92 BW niet kan worden aangesloten bij een mogelijke gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man.
Ten tijde van de geboorte van het kind hadden partijen ook niet een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, zodat moet worden aangesloten bij de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de geboorte, te weten Nederland en Nederlands recht van toepassing is.
Het verzoek
6.4.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is dus de juridische vader van het kind.
6.5.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend.
6.6.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
6.5. Omdat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat, moet de stelling dat de man niet de biologische vader is van het kind te worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook wanneer de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
6.7.
Gelet op de stukken, waaronder de uitslag van het DNA-onderzoek, het verslag van de bijzondere curator en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de moeder haar stelling dat de man niet de biologische vader kan zijn voldoende heeft onderbouwd.
6.7.
Gelet op het voorgaande kan het verzoek van de moeder als onweersproken worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.2.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
7.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.